dinsdag 11 september 2012

Zegen en eerbied gaan hand in hand (2 Sam. 6)


2 Samuël 6, 1 Korinthiërs 16, Ezechiël 14, Psalm 55
Had David vandaag geleefd, dan hadden velen zich er ongetwijfeld ongemakkelijk bij gevoeld. Hij was zulk een intens man – uitbundig in zijn genoegens, verbroken in zijn ontmoediging, krachtig in zijn leiderschap, ongeremd in zijn lofprijs.

(1) Eén voorval dat ons veel toont over de man toont ons niet minder over God, namelijk bij het overbrengen van de ark van het verbond, en wellicht de volledige tabernakel, naar Jeruzalem (2 Sam. 6). David zendt er niet gewoon een aantal geestelijken naartoe – de aangeduide Levieten – en niets meer. Hij verzamelt dertigduizend man uit de keurtroepen en vertegenwoordigers van het hele huis van Israël, om maar te zwijgen over de muzikanten en koren.

(2) Wanneer Uzza zijn hand uitstrekt om de ark recht te houden omdat de runderen die de kar trekken gestruikeld zijn, lezen we: ‘de toorn des HEREN ontbrandde tegen Uzza en God sloeg hem daar om deze onbedachtzaamheid; hij stierf daar bij de ark Gods’ (6:7). Dit was beslist een domper op de feestvreugde. David is zowel boos op God (6:8, zie NBV en HSV) als bevreesd voor Hem (6:9). Hij neemt zich voorlopig voor de ark des Heren niet naar Jeruzalem over te brengen. Er is beslist iets in de meesten van ons dat stilletjes denkt dat David gelijk heeft.

Maar God toonde altijd al de grootste zorg om ook maar de minste hint de kop in te drukken dat Hij niets meer zou zijn dan een talisman, een controleerbare God, een of ander godheidje dat verwant is aan andere regionale godheden. Een van zijn sterkste verboden was het verbod de ark aan te raken of ze in te kijken. Rond dit laatste punt hadden zeventig mannen uit Bet-Semes zelfs betaald met hun leven, nauwelijks een generatie voordien (1 Sam. 6:19-20; zie de overdenking voor 15 augustus), toen ze het verbod genegeerd hadden. Onze tekst noemt Uzza’s daad ‘onbedachtzaam’ (2 Sam. 6:7).

Wat het ‘onbedachtzaam’ of ‘profaan’ maakte was niet dat Uzza te kwader trouw handelde, maar dat hem geen ontzag of vrees voor ogen stond, geen zorgvuldig onderscheid tussen alles wat God heilig noemt en wat slechts gewoon is. De gruwel van vloeken is vergelijkbaar: mensen zeggen dat ze er niets mee bedoelen wanneer ze Gods naam ijdel gebruiken. Dit is nu net het punt: ze bedoelen er niets mee. God zal niet toelaten dat Hij op die manier behandeld wordt.

(3) De ark blijft drie maanden bij Obed-Edom en hij ondervindt zodanig veel zegen dat David opnieuw geïnteresseerd geraakt (6:11-12). Zegen en eerbied gaan hand in hand, en David – en wij – kunnen dit maar beter beseffen.

(4) Michal blijkt een dochter van haar vader: ze is meer geïnteresseerd in praal, vorm, koninklijke kleding en persoonlijke waardigheid dan in uitbundige aanbidding (6:16). Ze veracht David precies omdat hij zodanig op God is gericht dat hij weinig geeft om zijn imago. Mensen die voortdurend piekeren over wat anderen van hen denken kunnen niet worden ingenomen door het zuivere Godbewustzijn en de Godgerichtheid die alle ware aanbidding kenmerken.


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten