vrijdag 7 september 2012

Een tijd voor rouw, niet voor roddel (2 Sam. 1)


2 Samuël 1, 1 Korinthiërs 12, Ezechiël 10, Psalm 49
Wanneer David de dood van Saul en Jonathan verneemt (2 Sam. 1) is zijn verdriet niet louter formeel. Het kon niet anders of hij wist dat de weg naar de troon nu voor hem open lag.

Niettemin is zijn smart zodanig oprecht dat hij een uitgebreid klaaglied (1:19-27) schrijft, het op muziek zet en het de mensen van zijn stam aanleert (1:18), zodat het voor een lange tijd in het land gezongen zal worden als een van de liederen van het volk.

Veel elementen van dit klaaglied verdienen dat we er lang over nadenken. Vandaag sta ik stil bij slechts één vers: ‘Verkondigt het niet te Gat, boodschapt het niet op de straten van Askelon, opdat de dochters der Filistijnen zich niet verheugen, opdat de dochters der onbesnedenen niet jubelen!’ (1:20).

Formeel gezien is de tekst duidelijk genoeg. Gat en Askelon waren de twee vooraanstaande Filistijnse steden. David zegt in feite dat ze de Filistijnen niet mogen laten weten dat Saul en Jonathan dood zijn, opdat die zich niet zouden verblijden of jubelen.

Natuurlijk kon het niet anders dan dat de Filistijnen het zouden te weten komen, en David wist dit – hij zeker. Maar zijn doel met het schrijven van deze woorden is niet dat hij de Filistijnen nog een tijd in het ongewisse wil laten. Hoe zou dat ook kunnen? Ze hadden al het lijk van Saul opgehangen aan de muur van Bet-San (1 Sam. 31:10) en hadden bodes met het nieuws in Filistijns gebied rondgestuurd (31:9). Maar als deze zinnen uit Davids pen niet als letterlijk advies bedoeld zijn, wat is dan hun functie?

Voor een gedeelte is het gewoon een klaaglied. Het is een krachtige manier om te zeggen dat de vijanden van de Israëlieten blij zouden zijn met het nieuws en daarom is hun vreugde een deel van de tragedie.

Maar ik vermoed ook een andere ondertoon. Wanneer een van onze leiders valt, gedraag je dan op een zodanige manier dat je de tegenstand niet sterker maakt. Dit is een les die steeds opnieuw door de kerk moet geleerd worden. Wanneer een dienstknecht van het evangelie betrapt wordt op het verduisteren van fondsen of met een affaire, dan moet het bijbelse principe van tucht in elk geval meteen uitgevoerd worden. Indien de wet overtreden werd, moeten de burgerlijke autoriteiten verwittigd worden. Indien gezinnen beschadigd werden, dan kan er heel wat pastoraal werk nodig zijn.

Maar begrijp goed dat veel ongelovigen zich met plezier in de handen zullen wrijven en zeggen ‘Zie je wel? Wat had je verwacht? Al dat godsdienstig gedoe is zo hypocriet en vals.’ Op die manier wordt Christus veracht en verliest het christelijk getuigenis aan geloofwaardigheid. Christenen moeten hun tong in toom houden, opletten wat ze zeggen, en in het bijzonder voorzichtig zijn wat ze onnodig vertellen aan ongelovigen. Dit is een tijd voor rouw, niet voor roddel. ‘Verkondigt het niet te Gat …’


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten