zaterdag 20 juni 2015

Gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des HEREN draagt (Jes. 52)


Deuteronomium 25; Psalm 116; Jesaja 52; Openbaring 22

Het kan nuttig zijn Jesaja 52 in drie ongelijke delen te verdelen.

(1) In de eerste zes verzen is de toon die van tedere geruststelling. Zoveel van wat Israël overkomen is (zelfs al was het vanwege haar zonde) heeft haar verbroken. Ze werd ‘om niet verkocht’ (52:3) en ‘om niet weggevoerd’ (52:5); ze werd verontreinigd (52:1), geketend (52:2), ‘onderdrukt’ (52:4), en gelasterd (52:5).

Maar nu moet ze ‘pronkgewaden’ (52:1) aantrekken en plaatsnemen op de troon (52:2; NBV), als een koningin in Jeruzalem. Hoewel ze om niet verkocht werd, is ze in Gods ogen nog altijd van onschatbare waarde (52:3). God noemt Israël nog altijd ‘mijn volk’ (52:4).

Bovendien verbindt Hij zijn eigen naam aan wat hen overkomen is: zijn naam ‘wordt voortdurend gelasterd’ (52:5). Nu kunnen ze troost vinden: de God die hun vernietiging voorzegd heeft, heeft ook hun herstel voorzegd (52:6).

Opvallend aan deze lijst met tegengestelden –de verpletterende nederlaag en vernedering van Israël aan de ene kant en de verrukte bewoordingen die de soevereine Heer voor haar gebruikt aan de andere – is dat de eerste reeks veroorzaakt wordt (volgens de argumentatie die in het boek gevoerd wordt) door Israëls eigen zonde, terwijl de tweede voortkomt uit Gods genadige goedheid en trouw waarmee Hij hen achtervolgt en haar verlost van de straf die Hij hen zelf heeft opgelegd.

(2) In de volgende vier verzen (52:7-10) moet het goede nieuws dat God de aan Israël opgelegde sancties omkeert verkondigd worden tot de einden van de aarde. Niet allen wordt de puinhopen van Jeruzalem bevolen uit te breken in jubelzang, maar ‘de HERE heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God’ (52:9-10).

(3) De laatste twee verzen (52:11-12) roepen de bannelingen op te vertrekken en hun gevangenschap achter zich te laten. Op historisch vlak kon dit natuurlijk niet plaatsvinden tot Kores zijn toelating gaf. Maar Jesaja’s profetie moet verwachting gewekt hebben en het volk geholpen hebben om klaar te zijn. De taal zelf doet denken aan de Exodus, maar het verschil in nadruk is opvallend.

Toen de Israëlieten Egypte verlieten werd hen gezegd mee te nemen wat ze maar van de Egyptenaren konden krijgen – waardevolle sieraden en kleding. Hier echter wordt het volk gewaarschuwd niets aan te raken, maar ‘vandaar’ uit te gaan en rein te zijn.

Dit suggereert dat het ultieme doel niet het geografische Jeruzalem is, maar het nieuwe Jeruzalem, en wat moet achtergelaten worden is meer dan Babylon, maar alles wat Babylon vertegenwoordigt.

Die bedenking stelt ons in staat te verstaan hoe en waarom Paulus dit gedeelte gebruikt in 2 Korinthiërs 6:14-18 en hoe wij het vandaag zouden moeten gebruiken.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten