vrijdag 7 februari 2014

Waarom een gelovige geen fatalist is (Gn. 40)


Genesis 40; Markus 10; Job 6; Romeinen 10

Vertrouwen op Gods voorzienigheid mag niet verward worden met vervallen in fatalisme. Het is geen gelaten zuchten van ’Que sera, sera’ – ‘What will be, will be’ [of ‘wat zal zijn, zal zijn’]. Jozef begreep dit (Gen. 40).

Het verslag van Farao’s schenker en bakker vertelt ons niet wie van beiden uiteindelijk schuldig was aan iets, zo dit al gold voor een van hen. Het vertelt ons alleen wie van de twee door Farao schuldig werd bevonden. Zelfs dan wordt ons niets onthuld over de aard van de misdaad.

De focus ligt eerder op hun respectievelijke droom, en het feit dat – van alle gevangenen - alleen Jozef in staat is om hun dromen uit te leggen. De uitleggingen zijn zo dramatisch en zo precies vervuld, dat hun accuraatheid niet kan worden betwist.

Jozef zelf koestert geen illusies omtrent de bron van zijn bekwaamheid. ‘Zijn de uitleggingen niet Gods zaak?’, vraagt hij (40:8).

Zelfs als Jozef voor Farao staat, waar je misschien kon verwachten dat hij zijn uitleggingen een klein beetje zou aanpassen om zijn eigen reputatie aan te dikken, zal hij later zelfs met nog meer nadruk verklaren dat hij zelf geen dromen kan uitleggen: alleen God kan dit doen (41:16, 25).

Maar ondanks deze onwankelbare trouw aan God, ondanks zijn onbevangen belijdenis van zijn eigen beperkingen, ondanks de zuivere vasthoudendheid en integriteit van zijn wandel onder onrechtvaardig lijden, verwart Jozef Gods voorzienigheid niet met fatalisme. Het punt wordt in dit hoofdstuk op twee manieren aangetoond.

Ten eerste is Jozef wel bereid om de schenker over zijn eigen netelige situatie te vertellen (de dienaar die na drie dagen zal worden vrijgelaten en zijn positie aan het hof terugkrijgt) in de hoop dat hij zou worden vrijgelaten (40:14-15).

Jozefs geloof in God betekent niet dat hij helemaal passief wordt. Hij onderneemt duidelijk actie om verbetering in zijn omstandigheden te kunnen bewerken, mits die actie het zegel van integriteit draagt.

Ten tweede: wanneer hij kort de omstandigheden beschrijft die hem in de gevangenis brachten, doet Jozef geen moeite om te vergulden dat het om een ronduit boosaardige daad ging. Hij verklaart dat hij ‘gestolen’ is ‘uit het land der Hebreeën’ (40:15).

Dit was een belangrijk punt, want de meeste slaven waren in die toestand beland door economische omstandigheden. Wanneer mensen bijvoorbeeld bankroet gingen, verkochten ze zichzelf als slaven.

Maar dit was niet wat er met Jozef was gebeurd, en hij wilde dat Farao dit wist. Hij was een slachtoffer. Bovendien had hij zelfs tijdens zijn leven als slaaf in Egypte ‘niets gedaan, waarom zij mij in dit kerkerhol hadden kunnen zetten’ – wat natuurlijk betekent dat hij onterecht opgesloten zat. Jozef verwart Gods voorzienige regering dus niet met Gods morele goedkeuring.

Bij fatalisme en pantheïsme is er geen eenvoudige manier om het onderscheid te zien tussen wat is en wat had moeten zijn. Gefundeerd Bijbels theïsme moedigt ons aan om te vertrouwen op de goedheid van de soevereine, voorzienige God, terwijl het de zondigheid in deze gevallen wereld aan de kaak stelt en zich er tegen verzet.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten