woensdag 15 januari 2014

Er staan wratten op het portret (Gen. 16)

Genesis 16, Matteüs 15, Nehemia 5, Handelingen 15
Van alle literatuur uit het oude Nabije Oosten is Hagar, voor zover ik me bewust ben, de enige vrouw die door de Godheid rechtstreeks met haar naam wordt aangesproken (Gen. 16:8; 21:17). De vrouw in kwestie is niet een van de grote matriarchen van het Oude Testament – Sarah misschien, of Rachel, of Rebekka – maar een slavin die zich ergert aan haar meesteres en vlucht.

Toch spreekt God haar aan. Hij draagt haar op zich te onderwerpen aan Saraï (16:9), belooft dat het kind dat ze draagt een zoon zal zijn en vertelt haar later dat die zoon de voorvader zal zijn van een groot volk (21:18).

Het verslag bevat veel onderling verweven lagen om over na te denken. Geplaatst na Gods verbond met Abram in Genesis 15, werpt dit incident geen al te fraai licht op Abram, noch op Saraï. Snakkend naar kinderen denken ze het recht te hebben Gods doeleinden – en hun eigen verlangens! - tot stand te brengen door legale maar dubieuze middelen.

Het resultaat is niet alleen spanning in hun huishouden voor de komende jaren – spanning die nog zijn weerslag heeft op de volgende generatie (Gen. 21, 25) – maar meteen ook het ontstaan van de Arabische volken, die zich tot op vandaag regelmatig laten vangen aan vijandelijkheden tegenover Israël.

Een van de belangrijke kenmerken van de Bijbel is zijn uitgesproken eerlijkheid: grote mannen en vrouwen worden geportretteerd met wratten en al. Dit blijft een gebroken wereld en zelfs de allerbesten zijn gevallen mensen. Dit zou ons moeten waarschuwen voor ongebreidelde heldenverering.

Maar er is nog een ander verband met de vorige hoofdstukken. God had Abram beloofd dat alle volken op aarde door hem heen zouden worden gezegend (12:3). De uitverkiezing van Abram is een middel tot dit doel. Hoezeer gefocust op Abrams nageslacht Gods plannen ook zullen zijn, Hij blijft de soevereine Heer over allen.

In het boek Genesis zit het verhaal van Abram vervat in het bredere verslag van de schepping van alles en de zondeval van alles. En zo toont God hier, helemaal aan het begin van de geschiedenis van het volk Israël, zijn bekommernis voor de verachte en de verworpene, mensen die van nature niet verbonden zijn met de beloofde geslachtslijn.

We kunnen dezelfde zorg herkennen bij de Heer Jezus. In Matteüs 15:21-28 weet Jezus zeer goed dat zijn opdracht tijdens zijn dagen in het vlees in de eerste plaats is gericht op ‘de verloren schapen van het huis Israëls’ (Mt. 15:24).

Er is een heilshistorische voorrang voor het oude verbondsvolk van God. Maar dit weerhoudt er Hem niet van het opmerkelijke geloof te erkennen van weer een vrouw, een Kananese, die met wijsheid haar smeekbede aanpast.

Ze spreekt Christus niet langer aan als ‘Zoon van David’ (15:22), tegenover wie ze geen rechtstreekse aanspraak kan laten gelden, maar smeekt eenvoudig om erbarmen (15:27). Weer vindt een ‘Hagar’ erbarming in overvloed, zoals talloze mensen vandaag nog doen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten