woensdag 25 november 2015

Ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt (Jona 4)


1 Kronieken 21; 1 Petrus 2; Jona 4; Lukas 9

Jona is bijzonder ontstemd (Jona 4) omdat de oordelen die hij tegen Nineve heeft uitgesproken niet hebben plaatsgevonden. De mensen hebben berouw getoond, van koning tot pauper, en God heeft van het oordeel afgezien en de grote stad genade betoond. ‘Ach, HERE, heb ik dat niet gezegd, toen ik nog in mijn land was?’ (4:2). Dit is sterker dan een idiomatisch en bijtend ‘Ik had het nog zo gezegd’.

Voor de uitdrukking ‘heb ik … gezegd’ staat er letterlijk ‘mijn woord’: Jona zet zijn eigen woord tegenover ‘Het woord des HEREN’ (1:1), waarvoor hij een roeping kreeg om het over te brengen. Hij zegt tegen God, ‘Zie je, ik heb het toch gezegd? Mijn woord was juist, en jouw woord was op zijn best slecht uitgedacht’.

Hij barst uit: ‘Ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad’ (4:2). Deze basisgeloofsbelijdenis wordt gevonden in Exodus 34:6-7; Jona citeert het in dezelfde vorm waarin het wordt gevonden in Joël 2:13 (wat betekenisvol kan zijn: Joël 2:14 wordt geciteerd in Jona 3:9).

Wanneer de profeten genade en barmhartigheid willen voor zichzelf, doen ze een beroep op Gods karakter; wanneer Jona geen genade en barmhartigheid wil voor anderen, schildert hij dezelfde wezenskenmerken van God af als gevaarlijke zwakke plekken.

Hij is 2:1-9 vergeten, waar hij erkende dat alleen Gods barmhartigheid hem van de grote vis kon verlossen. De ironieën roepen herinneringen op aan een van Jezus’ gelijkenissen waarin genade dankbaar wordt aangenomen maar aan een ander wordt ontzegd (Matt. 18:23-25).

In 4:3 stelt hij zich hoogmoedig op: zijn woorden ‘neem toch mijn leven van mij’ zijn ontleend aan Elia (1 Koningen 19:4) – maar in plaats van verder te gaan met ‘want ik ben niet beter dan mijn vaderen’ (een belijdenis van persoonlijke zwakheid en falen), zegt Jona ‘want het is mij beter te sterven dan te leven’ – wat niets meer is dan zeurderig zelfbeklag.

Er volgt nog het geval met de ‘wonderboom’, waarschijnlijk een ricinusplant, waarvan de brede bladeren enige beschutting bieden. Wanneer die verwelkt, herhaalt Jona zijn zeurende verlangen om te sterven (4:8), en God herhaalt de vraag die Hij eerder stelde: ‘Zijt gij terecht vertoornd?’ (4:4, 9).

In niet mis te verstane bewoordingen benadrukt Jona dat hij alle recht heeft om toornig te zijn. Wat heeft het voor zin te leven in een wereld die een ricinus laat opschieten en die dan weer neerhaalt, bijna verdord nog voor hij begon te leven?

Dus doorprikt God Jona’s denkwijze. Jona vertoont meer bekommernis over de dood van een plant dan over de dood van een stad. Maar zelfs hier gaat zijn zorg voor de wonderboom niet diep, maar komt die voort uit eigenbelang.

Hij bekijkt de Ninevieten op dezelfde manier – zonder te denken aan wat goed voor hen is, maar uit eigenbelang. Het is God, de genadige en barmhartige God, wiens mededogen zich uitstrekt naar ‘de grote stad’ (4:11).

Denk na over Mattheüs 23:37-39; 28:18-19.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 november uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten