1 Samuël 28; 1 Korintiërs 9; Ezechiël 7; Psalm 45
Aan de ene kant is Psalm 45 een koninklijk huwelijkslied. Het openingsvers biedt ons een glimp in de passies van de psalmist bij het schrijven van zijn zinnen (vergelijk gelijkaardige introducties in 39:1-3; 49:1-4).
De rest van de Psalm wordt onderverdeeld in vijf delen.
Het eerste (45:3-6) schetst de majesteit en luister van de koning. ‘Gord uw zwaard aan de heup, gij held, uw majesteit en uw luister’ (45:4) – en streef naar waarheid, ootmoed en recht, zelfs terwijl je ‘geduchte daden’ stelt en militaire sterkte vertoont (45:5-6).
In het tweede deel (45:7-10) overdenkt de psalmist de persoon en toestand van de monarch en spreekt hem aan als God (45:7). De psalmist keert zich niet af van de monarch om God aan te spreken. Het volgende vers (45:8) bewijst dat hij nog altijd de koning aanspreekt, en perfect in staat is het onderscheid te maken tussen de koning als ‘God’ en God zelf: ‘daarom heeft, o God, uw God u gezalfd met vreugdeolie boven uw metgezellen’.
Dus is de uitspraak van vers 6 buitengewoon: ‘Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig’ – in eerste instantie verwijzend naar een Davidische koning, zoals de rest van de psalm aantoont.
In het derde deel richt de psalmist zich tot de bruid en moedigt hij haar aan tot levenslange trouw (45:11-13). Dit brengt met zich mee dat ze het huis van haar vader ‘vergeet’ (de tegenhanger van Gen. 2:24), en haar affecties en loyaliteit richt op haar man.
Het vierde deel beschrijft in het kort de bruidstoet (45:14-16), die tot het huwelijk zelf leidt. De details ervan geven het belang van de gelegenheid aan. De Schrift bagatelliseert het huwelijk nooit, zeker nooit het huwelijk van een Davidische koning.
In het vijfde deel (45:17-18), keert de psalmist terug naar de koning (de Hebreeuwse voornaamwoorden zijn mannelijk). De focus ligt op de vrucht van het huwelijk: erfgenamen die hun vaderen opvolgen. Dit toont aan dat de psalmist denkt in termen van gewone voortplanting en opvolging. Dit is niet een profetisch-messiaanse psalm.
Niettemin citeert Hebreeën 1:8-9 deze Psalm (45:6-7) om Jezus’ essentiële superioriteit te bewijzen over engelen. Slechts de Zoon wordt rechtstreeks aangesproken als ‘God’. Waarom voelt de schrijver van Hebreeën dat hij Psalm 45 op die manier kan gebruiken?
De omringende verzen tonen dat hij lang en hard heeft nagedacht over diverse passages en thema’s: 2 Samuël 7 (zie vol. I, de meditatie voor 12 september), een hoofdstuk dat een eeuwig Davidisch koningshuis belooft; diverse passages die de Davidische koning aan God linken als zijn ‘zoon’ (2 Sam. 7; Ps. 2 – in dit verband zie de overdenking voor 4 augustus); een compleet patroon of een ‘typologie’ waarin David gezien wordt als een schaduw, een type, een afschaduwing van een nog grotere ‘David’ die moet komen.
Als de Schrift (en dus God) een vroege Davidische monarch aanspreekt als ‘God’, hoeveel te meer verdient de ultieme David deze titel dan niet?
Eigen vertaling van de overdenking bij 4 september uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten