vrijdag 21 maart 2014

Mozes, een buitengewoon middelaar (Ex. 32)


Exodus 32; Johannes 11; Spreuken 8; Efeziërs 1

Exodus 32 is tegelijk een van de dieptepunten en een van de hoogtepunten in Israëls geschiedenis.

Nog maar maanden uit de slavernij in Egypte, tonen de Israëlieten zich zo onberekenbaar dat het wegblijven van Mozes op de berg (slechts veertig dagen) hen alle nodige uitvluchten biedt voor een nieuw rondje klagen.

Mozes’ uitblijven zet hen niet aan tot bidden, maar wekt gevoelloze ondankbaarheid en doelloos syncretisme [of vermenging]. Zelfs hun toon is snerend: ‘deze Mozes, die man, die ons uit het land Egypte heeft gevoerd – wij weten niet, wat er van hem geworden is’ (32:1).

Aäron wordt ontmaskerd als een watje zonder ruggengraat, onbekwaam of onwillig om enige tucht op te leggen. Het ontbreekt hem aan ook maar enige theologische ruggengraat – zelfs om een consequent heiden te zijn, aangezien hij de naam van de Heer blijft gebruiken terwijl hij zelf een gouden kalf maakt (32:4-5).

Hij is nog altijd een watje wanneer hij, uitgedaagd door zijn broer, eerder belachelijk stelt ‘Wie heeft goud? (…) Zij gaven het mij en ik wierp het in het vuur, en dit kalf kwam eruit’ (32:24).

Ondanks de verbondsbeloften (24:7) die ze maakten, wilden velen uit het volk alle zegeningen die ze maar van God konden krijgen, maar dachten ze maar weinig na over de aard van hun eigen verplichtingen onder ede tegenover hun Maker en Verlosser.

Het was een dieptepunt van nationale schaamte – niet het laatste wat hen betreft, en niet het laatste wat de belijdende kerk betreft.
Het hoogtepunt? Wanneer God ermee dreigt het volk te verdelgen, treedt Mozes op als middelaar. Niet een keer suggereert hij dat het volk het niet verdient om uitgeroeid te worden, of dat ze niet zo slecht zijn als men wel zou denken.

Hij beroept zich daarentegen op de heerlijkheid van God. Waarom zou God op een manier handelen die de Egyptenaren zou doen spotten en doen beweren dat de Heer niet sterk genoeg is om deze redding te voleindigen (32:12)? Is God daarenboven niet verplicht zich te houden aan zijn eden tegenover de aartsvaders Abraham, Isaak en Israël (32:13)? Hoe kon God van zijn plechtige geloften afwijken?

Uiteindelijk vraagt hij gewoon om vergeving (32:30-32), en als God dergelijke genade niet kan bewijzen, dan wil Mozes niet meer aan een nieuw volk beginnen (hoe boos hijzelf ook is, 32:19). Hij verkiest om zelf met de rest van het volk te worden verdelgd.

We zien hier een buitengewoon middelaar, een man die zozeer meevoelt met God en zijn genadige redding en openbaring, een man die geen excuses zoekt voor het volk waarvoor hij als leider geroepen is, maar die zich niettemin zodanig met hen identificeert dat, wanneer het oordeel over hen moet komen, hij smeekt om met hen te lijden. Hier is een man die ‘op de bres staat’ (vgl. Ezech. 13:3-5; 22:29-30).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 maart uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten