woensdag 7 augustus 2013

Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt? (Ps. 8)


Richteren 21; Handelingen 25; Jeremia 35; Psalmen 7-8
Psalm 8 is een juweel van onschatbare waarde dat de heerlijkheid en de goedheid van God bejubelt zoals die wordt ontvouwd in de schepping. Op een prachtig beknopte manier biedt David een spannende mix van ontzag en nauwelijks ingehouden vreugde. Zonder het kwaad in de wereld te veronachtzamen (8:3), focust hij op elementen van de geschapen orde die Gods majesteit weerspiegelen.

Zelfs de hemelen zijn ontoereikend voor deze taak (8:2b), maar God heeft bevolen dat zijn lof op de lippen van kinderen en zuigelingen zou zijn (8:3). ‘O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde’ (8:2, 10); op gepaste wijze begint en eindigt de Psalm met God zelf.

De Psalm focust grotendeels op de plaats van mensen in dit door God geordend en op God gericht universum. De centrale retorische vraag is ‘wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?’.

Variaties van deze vraag dragen verschillende ondertonen, afhankelijk van de context. De vraag kan smeken om een adempauze (Job 7:17), zich verbergen in het besef van de menselijke zonde (Job 25:6), of de menselijke hoogmoed ondermijnen (Ps. 144:3-4).

In de context van Psalm 8 drukt de vraag verbijsterd ontzag uit als de psalmist iets ontwaart van de overtreffende grootheid van het universum en nadenkt over de menselijke kleinheid en enorme waarde: wonderlijk genoeg ‘gedenkt God’ ‘de mens’, wat veel meer betekent dan dat Hij ons ‘herinnert’ (alsof de Alwetende zou kunnen vergeten!).

Het woord heeft ondertonen van erbarmen, zoals de parallelle zin toont: Hij ziet naar ons om. Wat heerlijk is, is de relatie. Hier vind je zelfs een van die mensen die deze grote en majestueuze God persoonlijk aanspreekt: ‘dat Gij zijner gedenkt (…) dat Gij naar hem omziet’.

Een commentaarschrijver herinnert er ons aan dat de gepaste conclusie die Jesaja trekt uit de heerlijkheid van Gods geordende hemelen niet zijn afstandelijkheid is, maar zijn ‘oog voor detail’ (Jes. 40:26 e.v.). Dit heelal was niet ontwerpen om uitgestrekt en zinloos te zijn, maar om een uitgestrekt huis te zijn voor Gods volk (Isa. 45:18; 51:16).

De blik van Psalm 8 gaat terug naar het scheppingsverslag (Gen. 1-2). Dit schepsel, dit kleine wezen, deze door God gezegende mens, is gemaakt om te dienen als Gods medebestuurder, co-regent, over de volledige geschapen orde van deze planeet (8:6-8).

Twee verdere overwegingen:

Ten eerste staat dit verslag van mensen ver af van de hedendaagse visie die ons neerzet als de toevallige bijproducten van kosmogonie, niet betekenisvol, en intrinsiek niet goed of kwaad.

Ten tweede erkent Hebreeën, bij het beschouwen van Psalm 8, hoezeer wij als mensen tekortschieten in ons doel in de schepping, en de schrijver vindt hoop in het feit dat we Jezus zien als de prototypische Mens van de orde die nog moet komen in de voleinding (Heb. 2:5-13).


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 augustus uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten