dinsdag 6 augustus 2013

Maar gij zijt weder omgekeerd en hebt mijn naam ontheiligd (Jer. 34)


Richteren 20; Handelingen 24; Jeremia 34; Psalmen 5-6

Zowel personen als grotere groepen beloven soms plechtig, onder de druk van wanhoop, dat ze zullen veranderen en zich zullen toewijden aan het behagen van God. Maar wanneer de druk afneemt leggen ze hun beloftes naast zich neer en keren ze terug naar hun egocentrische zonde. Hun grilligheid wordt duidelijk. Het oordeel of de ramp die hen bedreigt leert hen niet echt de weg van de gerechtigheid of onderwijst hen niet dat ze zich moeten afkeren van zonde.

Ze willen gewoon maar verlichting, en als een belofte voor de Heer daartoe de weg is, dan zullen ze plechtig beloven. Maar dit betekent niet dat ze werkelijk proberen om zich aan die beloftes te houden.

Dit is het soort triest drama dat zich ontvouwt in Jeremia 34. Nebukadressar (of Nebukadnessar, JL) staat aan de poorten van Jeruzalem (34:1). Gemotiveerd door pure wanhoop leidt koning Sedekia het volk in een verbond dat alle slaven in vrijheid stelt (34:8). Het Mozaïsch verbond had in principe de omstandigheden voor de slaven fel verbeterd door hun dienst te beperken tot zes jaren (34:14; Ex. 21:2; Deut. 15:1, 12). Een hele rij profeten – Amos, Hosea, Jesaja, Micha – hekelde het verbondsvolk voor zijn gevoelloosheid, voor zijn laaghartige minachting van de Wet Gods, in het bijzonder op het vlak van slavernij. En nu leidt Sedekia de Jeruzalemieten in deze belangrijke hervorming.

Uit andere bronnen (zie de overdenking van 9 augustus) weten we dat de gewapende troepen van Babylon een gerucht bereikte met betrekking tot een Egyptisch leger dat naderde om Jeruzalem te bevrijden. Voor zover we weten was dit bericht niet waar. Niettemin trok het Babylonische leger zich terug om die nieuwe dreiging uit het zuiden het hoofd te bieden.

Voor de burgers van Jeruzalem moet dit bijna op een wonderbaarlijke verlossing geleken hebben. Dwaas, zondig en boosaardig genoeg, staat er over de voormalige slaveneigenaars: ‘later waren zij erop teruggekomen en hadden zij de slaven en slavinnen die zij vrij hadden laten gaan, teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan zich ondergeschikt gemaakt’ (34:11). Hun ware hart wordt op die manier helemaal ontmaskerd.

Uiteindelijk ontdekken de Babylonische troepen dat er geen dreiging van Egypte komt, en de belegering wordt hervat. Dit keer is er geen hoop op verlossing. Wie zal nu nog enige van hun daden van ‘berouw’ geloven?

God zegt: ‘Maar gij zijt weder omgekeerd en hebt mijn naam ontheiligd, doordat gij een ieder zijn slaaf en slavin, die gij naar hun verlangen vrij hadt laten gaan, hebt teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan u ondergeschikt hebt gemaakt’ (34:16). Ze hebben geen ‘vrijlating afgekondigd’, ‘ieder voor zijn broeder en een ieder voor zijn naaste’ (34:17).

Zo is de enige ‘vrijlating’ die zij zelf zullen ondervinden, de vrijheid om te vallen door het zwaard, de pest en de honger (34:17). Welke hoop is er nog voor een volk dat een berekende schijnvertoning opzet van ‘bekering’ om maar enige ontferming te kunnen bekomen, maar dat als een hond naar zijn braaksel terugkeert en als een varken naar zijn modderpoel (2 Pet. 2:20-22)?


Eigen vertaling van de overdenking bij 6 augustus uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten