woensdag 31 oktober 2012

Leven in de laatste dagen (2 Tim. 3)



2 Koningen 13, 2 Timotheüs 3, Hosea 5-6, Psalm 119:145-176
Leven in ‘de laatste dagen’ (2 Tim. 3) klinkt niet bijzonder aantrekkelijk: ‘want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand’ (3:2-5).

Onophoudelijke zonde van wellust gaat gepaard met toenemende kennis die in die mate gelinkt is met een verdorven epistimologie (kennisleer) dat mensen de waarheid niet kunnen erkennen (3:6-7). Dit is wat het betekent te leven in ‘de laatste dagen’.
De directheid van de waarschuwing voor Paulus’ lezers is een van de vele signalen dat Paulus gelooft dat deze ‘laatste dagen’ lopen vanaf Christus’ hemelvaart tot aan zijn terugkeer.

Dus wat moeten we hieraan doen?

Ten eerste moeten we vastberaden de beste mentoren willen volgen (3:10-11). Dit zijn de mensen van wie het leven het evangelie weerspiegelt en die beproefd zijn door lijden en beschermd door God. In een wereld vol popidolen, zeker ook in het religieuze veld, moeten we doelbewust werk maken van het kiezen van de beste mentoren, of we zullen via de standaardoptie waarschijnlijk bij de verkeerden aanbelanden.

Ten tweede moeten we realistisch zijn over de wereld (3:12-13). We zouden tegenstand moeten verwachten. Als we dit doen, zullen we er niet door verrast worden. Wanneer Paulus zegt ‘Slechte mensen en oplichters zullen van kwaad tot erger vervallen; het zijn bedriegers die zelf bedrogen worden (3:13), zegt hij waarschijnlijk niet dat elke generatie slechter zal zijn dan de voorgaande, maar dat in elke generatie zondige mensen in een neerwaartse spiraal zullen belanden die hen voert tot hopeloos verderf. We zouden er niet mogen door verrast worden. Los van het ingrijpen van Gods genade, is dit wat zonde met mensen doet.

Ten derde moeten we vertrouwen op de Bijbel (3:14-17). Niet alleen vormt de Schrift het denken van de christen tot een wereldbeeld dat volledig verschilt van de secularist en de eindeloos zelfzuchtige persoon. En niet alleen maken de Schriften ons wijs ‘tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus’ (3:15), maar precies omdat ze door ‘God ingegeven’ zijn, zijn de Schriften ‘nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid’ (3:16).

Het gevaar in het hedendaagse evangelicalisme is niet de formele verwerping van de Schrift, maar een onrealistische veronderstelling dat we de Bijbel kennen terwijl we in feite ‘doorgaan’ (in werkelijkheid achteruit lummelen) in de richting van eindeloze conferenties over leiderschap, technieken, tools, kneepjes en strategieën. Sommige ervan hadden zelfs nuttig kunnen zijn, ware het niet dat de Bijbel zo vaak aan de kant wordt geschoven.

Ten vierde, hoewel dit ons al naar het volgende hoofdstuk voert, moeten we de Bijbel verkondigen (4:1-5). Niets anders heeft veranderende kracht. Vers 2 schrijft de inhoud voor, de vastberadenheid, de reikwijdte en de wijze van dergelijke prediking in de laatste dagen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 31 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 30 oktober 2012

Eén Lam voor de hele wereld


Ook de Pentateuch vestigt de blik op Christus. Nancy Guthrie schreef er een boek over: ‘The Lamb of God: Seeing Jesus in Exodus, Leviticus, Numbers, and Deuteronomy’ (Crossway).

Gods Wet biedt ons niet in de eerste plaats een eindeloze lijst met morele regels, nee, ze wijst ons vooruit naar Hem die zou komen en de Wet volkomen zou vervullen: het Lam dat het finale, smetteloze offer voor de zonde is.

In een interview voor The Gospel Coalition-blog geeft Guthrie ook aan hoe ze op weg gezet werd door Philip Rykens 1200-pagina’s tellende commentaar ‘Exodus: Saved for God's Glory’.
Ryken ziet een duidelijke voortgang in de Bijbel:
- één lam voor één persoon wanneer Abraham een ram offert in plaats van zijn zoon Isaak,
- één lam voor één huishouden bij het Pascha
- één lam voor een heel volk op de Grote Verzoendag
- en – uiteindelijk – één Lam voor de hele wereld (zie Joh. 1:29).

Guthrie heeft het in het interview ook over ‘redding via oordeel’. De Oudtestamentische voorbeelden van redding zijn een voorafschaduwing van onze uiteindelijke redding. Hier verwijst Guthrie naar het boek van James Hamilton ‘God's Glory in Salvation Through Judgment’.

- Adam en Eva worden in Genesis gered van de eeuwige door het oordeel van weggestuurd worden uit de tuin van Eden
- Gods volk wordt in Exodus gered door het oordeel dat over Egypte kwam in de vorm van de 10 plagen
- Je ziet het het duidelijkst bij het kruis van Christus, wanneer de redding van zondaars mogelijk wordt gemaakt door het oordeel van God dat neerdaalt op Christus
- Onze finale redding in de Nieuwe Hemel en Nieuwe Aarde zal blijken bij het grote oordeel dat voorgoed een einde zal maken aan alle kwaad van de wereld

Download een uittreksel uit het boek van Nancy Guthrie, 'The Lamb of God (A 10-week Bible Study): Seeing Jesus in Exodus, Leviticus, Numbers, and Deuteronomy' (pdf)

Lees het interview van The Gospel Coalition met Nancy Guthrie
Lees meer via de website Preaching Christ in the Old Testament

'Wees afkerig van de dwaze en onverstandige strijdvragen' (2 Tim. 2)



2 Koningen 12, 2 Timotheüs 2, Hosea 3-4, Psalm 119:121-144
Een van de vele praktische beslissingen waar een actieve voorganger mee te maken krijgt is of hij al dan niet bepaalde dwalingen die de kop opsteken moet aanpakken of niet.

De factoren die tot dit soort beslissingen leiden zijn talrijk. Hoeveel mensen worden erdoor aangetast? Dreigt het de kerk te verscheuren, of valt het slechts in het blikveld van een of twee mensen? Gaat het over randzaken of gaat het recht naar het hart van het evangelie? Gaat het om iets waarover de Bijbel zich werkelijk duidelijk uitspreekt, of behelst het iets waarover de Bijbel geen zeer substantiële zaken zegt?

Bovendien moet je, zelfs wanneer de zaak duidelijk belangrijk is, nuchter afwegen hoeveel tijd en energie je erin wilt steken. Te weinig, en velen van je kudde kunnen nadelig geschaad worden; teveel en je wordt afgetrokken van wat de primaire focus van je dienst zou moeten zijn; je zult steeds meer meegesleurd worden in een dermate uitgestrekte oceaan dat je nooit nog de kust zult zien.

In de loop der jaren is mij gevraagd om elk mogelijk ‘probleem’ of elke mogelijke ‘uitlegging’ aan te pakken die langer dan een paar maanden of een paar jaren duurde. Het kan zinvol zijn om de studies te maken die nodig zijn om op een aantal van die ‘problemen’ of ‘uitleggingen’ in te gaan; alles wat meer is is tijdverlies.

Slechts een maand of zo voor de massa-zelfmoord van ‘Heaven’s Gate’, zond deze sekte mij (en ongetwijfeld vele anderen) een van hun video’s en heel wat lectuur. Ik wijdde tien minuten aan het scannen van de literatuur om te zien welke richting die uitging. Het was zodanig klinkklare onzin dat ik het klasseerde, hopend dat ik nooit zou moeten ingaan op dit specifieke soort nonsens. Een aantal weken later waren de meeste aanhangers dood.

Twee jaar geleden werd ik opgebeld door een voorganger die me verweet dat ik nog niet met een substantieel antwoord gekomen was op Michael Drosnins boek, ‘De Bijbelcode’ (The Bible Code). Uit interesse had ik een behoorlijk uitgebreid bestand verzameld, maar dat was niet genoeg voor die voorganger: hij voelde dat de mensen in zijn kerk ontzettend kwetsbaar waren en hij stond erop dat ik er een bepaalde tijd zou op werken. Ik weigerde. Twee maanden later ontdekte ik dat de persoon die in zijn kerk het meest op dit probleem geconcentreerd was, de voorganger zelf was, die het thema maar niet kon laten rusten.

Wat een welgekomen tegenstelling dan om Paulus te horen vertellen aan Timotheüs wat hij moet zeggen aan nieuwe generaties voorgangers: ‘betuig in de tegenwoordigheid van God, dat men geen woordenstrijd moet voeren, die tot niets nut is, (ja) verderf brengt aan wie ernaar horen’ (2 Tim. 2:14). Of opnieuw: ‘Maar wees afkerig van de dwaze en onverstandige strijdvragen; gij weet immers, dat zij twisten teweegbrengen’ (2:23).

Antwoord wanneer je moet; richt je nooit op randzaken; verlies de focus niet op wat primordiaal is; word niet meegelokt in dwaze twisten. De kwesties waar het echt om gaat zijn gewoonweg te belangrijk.


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 29 oktober 2012

Audiofiles lezingen Dato Steenhuis over 1 Johannes (Woorden die blijven)



Op vrijdag 26 en zaterdag 27 oktober verzorgde Dato Steenhuis telkens een bijbellezing in de reeks over 1 Johannes, ‘Woorden die blijven’.

Hieronder kun je de audiofiles in mp3-formaat beluisteren (gebruik de playknop) of downloaden (klik met rechtermuisknop en kies ‘opslaan als’ of ‘save as’).

Woorden van Licht – Dato Steenhuis over 1 Joh.1:5-2:11


Woorden van Waarheid – Dato Steenhuis over 1 Joh.2:2-27

Wat laat je de volgende generatie na? (2 Kon. 10-11 en 2 Tim. 1)


2 Koningen 10-11, 2 Timotheüs 1, Hosea 2, Psalm 119:97-120
In twee van de hierboven vermelde passages die het bijbelleesrooster voorziet voor vandaag, vinden we een studie van grootmoeders. De eerste is Atalja (2 Koningen 11). Zij is de volkomen verachtelijke moeder van Achazja, de koning van Juda die gedood werd door Jehu (zoals we gisteren zagen) in de chaos die bespoedigd werd door de opstand in het noordelijke koninkrijk van Israël.

Je kunt je heel wat verschillende acties voorstellen die een koningin-moeder kan ondernemen wanneer ze de moord op haar zoon verneemt. Atalja’s reactie is dat ze haar hele familie vermoordt. Zo beveelt ze de paleiswacht dat de kinderen en kleinkinderen van haar dode zoon omgebracht worden, behalve haar zuigeling-kleinzoon Joas, die gered wordt door een tante (die zelf gevaar liep gedood te worden). Die laatste verbergt hem met zijn voedster. Op die manier verzekert Atalja zich van de macht.

Een aantal jaren later, wanneer Joas nog altijd maar een knaap van een jaar of zeven is, regelt Jojada dat het kind wordt naar buiten gebracht en tot rechtmatige koning wordt uitgeroepen, beschermd door legereenheden die trouw zijn aan Jojada en aan zijn doel de Davidische lijn in stand te houden.

Wanneer Atalja de samenzwering ontdekt, klinken haar kreten ‘Verraad, verraad!’ (11:14) een beetje hol. Omwille van de macht was deze zondige vrouw bereid om niet alleen te moorden (niet zo zeldzaam), maar zelfs haar kinderen en kleinkinderen om te brengen – een zoveel zeldzamer zaak en nog zoveel meedogenlozer – en nu beschuldigt ze hen van verraad die haar ter verantwoording roepen.

Vergelijk daarmee de moeder en grootmoeder die kort vermeld wordt in 2 Timotheüs 1:5. Timotheüs zijn grootmoeder Loïs en zijn moeder Eunice zijn volgens Paulus vrouwen met een ‘ongeveinsd geloof’, en ze hebben deze erfenis doorgegeven aan hun zoon en kleinzoon Timotheüs. Hoe ze dit deden wordt niet uitgediept. Maar te oordelen naar patronen die elders in de Schrift worden uitgelegd, was het minste wat ze deden hun persoonlijk voorbeeld tonen en concreet onderricht geven.

Ze gaven zowel de leer van de Schrift door als het patroon van hun eigen ‘ongeveinsd geloof’ – niet alleen het patroon van hun wandel met God, maar de integriteit die als resultaat van dit geloof hun levens kenmerkte. Verborgen in deze passage ligt hoop voor mannen of vrouwen in gemengde huwelijken. Volgens Handelingen 16:1 was de moeder van Timotheüs, Eunice, zowel Joodse als een christen gelovige; zijn vader was een Griek, klaarblijkelijk een heiden. De christelijke invloed haalde het.

Niet alle vrouwen zijn zo zondig als Atalja; niet allen zijn zo trouw als Loïs en Eunice. Je vindt echter zowel onder mannen als vrouwen niet weinigen die veel meer interesse betonen in macht dan in iets anders, als het nu thuis, op het werk of zelfs in de kerk is.

Het mag dan zijn dat ze geen moord plegen, maar ze zullen liegen, bedriegen en lasteren om meer gezag te verwerven. Ze zullen onder Gods oordeel vallen. Maar gezegend zijn zij van wie het ongeveinsde geloof een sterke indruk nalaat bij de volgende generatie.

Eigen vertaling van de overdenking bij 29 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 28 oktober 2012

Jehu vs. David: het doel wettigt de middelen niet (2 Koningen 9)


2 Koningen 9, 1 Timotheüs 6, Hosea 1, Psalm 119:73-96

Het loont de moeite de zalving van David (1 Sam. 16) te vergelijken met de zalving van Jehu (2 Koningen 9) – of, meer precies loont het de moeite niet alleen de twee zalvingen te vergelijken, maar ook wat volgt uit de twee zalvingen.

Het verhaal van David is het bekendste van de twee (1 Sam.). Toen Samuel hem tot koning zalfde, was David nog altijd een jonge man, een jeugdige herder. De zalving veranderde niet onmiddellijk iets aan zijn situatie. Na verloop van tijd kreeg hij een heldenstatus door Goliath te verslaan en daarna wist hij uit te groeien tot een efficiënte en trouwe dienaar van Koning Saul.

Toen Saul verbitterd en krankzinnig werd en David gedwongen werd zich te verbergen in het heuvelland van Judea, leek David ver verwijderd van de troon. Voorzienigheid bood hem twee verrassende gelegenheden om Saul te doden, maar David hield zichzelf in; hij hield zelfs een aantal van zijn eigen mannen tegen die maar al te zeer bereid waren om de daad te stellen waar David niet wilde aan raken. Zijn redenering was eenvoudig. Hoewel hij wist dat hij koning zou worden, wist hij ook dat Saul op dat ogenblik koning was. Dezelfde God die David gezalfd had, had eerst Saul aangesteld.

Saul doden stond daarom gelijk met het doden van de gezalfde van de Heer. Hij was niet bereid om het erfdeel te grijpen dat de Heer zelf hem had beloofd, indien de prijs daarvoor bestond uit een immorele daad. God had hem de troon beloofd; God zou die eerst moeten vrijmaken van zijn huidige plaatsbekleder, want David zou niet buigen voor intrige en moord. Dit was een van Davids beste periodes.

Hoe anders is Jehu! Wanneer hij gezalfd is, krijgt hij de taak het zondige huis van Achab te straffen en uit te roeien. Maar hij wacht niet op een teken van God: wat hem betreft is zijn zalving voldoende aansporing om meteen tot een bloederige opstand over te gaan. Bovendien mag hij dan vroom praten over het uitroeien van de afgoderij van het zondige huis van Achab (bijv. 9:22), zijn eigen hart wordt verraden door twee boze feiten.

Ten eerste vermoordt hij niet alleen de huidige bezetter van de troon in Israël, maar wanneer hij de kans krijgt doodt hij ook Achazja, de koning van Juda (9:27-29), zonder dat de profeet dit gebood. Koesterde hij misschien denkbeelden van een hersteld en verenigd koninkrijk, bijeengebracht door moord en militaire macht?

Ten tweede, maakte Jehu weliswaar een einde aan de macht van de Baäldienst, maar hij onderhield andere vormen van afgoderij die niet minder afstotelijk waren voor God (10:28-31). Hij was geen ‘man naar Gods hart’ zoals David (vgl. 1 Sam. 13:14). Verre van: ‘hij week niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven’ (10:31).

De les is belangrijk. Zelfs goddelijke profetie bevrijdt een mens niet van de verplichtingen van moraliteit, integriteit en trouw en gehoorzaam geloof in God. Het doel wettigt de middelen niet.


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 27 oktober 2012

Wie niet voor zijn familie zorgt heeft het geloof verloochend en is slechter dan een ongelovige (1 Tim. 5)



2 Koningen 8, 1 Timotheüs 5, Daniël 12, Psalm 119:49-72

Hoewel ik er niets van wist, legden mijn ouders een stille gelofte af tegenover de Heer terwijl ik in mijn laatste jaar middelbaar onderwijs zat. Omwille van redenen die te ingewikkeld zijn om er hier dieper op in te gaan, beslisten ze dat - tenzij bepaalde dingen gebeurden - mijn vader zijn taak als voorganger zou neerleggen, die hij vijftien jaar lang vervuld had. Ik werkte mijn school af, verliet het huis en trok naar de universiteit.

Na zowat een maand ontving ik een brief van mijn ouders: papa had ontslag genomen als voorganger van die kerk. Mijn ouders hadden heel weinig geld. Er was geen andere Franstalige kerk waar hij eventueel aan de slag kon. Op dat kritieke punt voelde papa zich te oud om een andere gemeente op te starten in een andere plaats.

Hij weigerde voorgangersfuncties te overwegen in Engelstalig Canada: zowel zijn roeping als zijn hart waren verbonden met Quebec. Zo ontdekte ik wat mijn ouders beslist hadden: ze verhuisden naar Hull, aan de Franse kant van de rivier tegenover Ottawa, de hoofdstad van het land, waar papa voor zijn gezin zou zorgen als vertaler bij de overheid. Hij zou zoveel mogelijk tijd geven aan de Franssprekende gemeente in Hull.

Ik kon niet eerder naar ‘huis’ dan met Kerstmis. Op een gegeven moment peilde ik mijn vader in een poging zijn redenering te begrijpen. Gezien zijn overtuiging dat hij in het Franstalige deel van Canada moest blijven, rees snel de vraag hoe hij voor zijn gezin zou zorgen. ‘Want de Schrift zegt’, zo legde papa uit, ‘dat als een man niet voor zijn eigen gezin zorgt, hij slechter is dan een ongelovige. Hij gebruikte zijn oude King James-vertaling voor de woorden van 1 Timotheüs 5:8: ‘Maar als iemand de zijnen en vooral zijn huisgenoten niet verzorgt, heeft hij het geloof verloochend en is hij erger dan een ongelovige’.

Er zijn duidelijk een aantal uitzonderingen op deze tekst. Als een man te ziek is om te werken, bijvoorbeeld, is hij vrijgesteld – en te oordelen naar de toon van het hele hoofdstuk, zou de gemeente zelf moeten tussenkomen met wat voor steun ook maar nodig is, in het geval de familie niet rondkomt.

Maar wat je als lezer treft bij veel van de richtlijnen in dit hoofdstuk, is de manier waarop de voorziening van de gemeente voor de sociale noden van haar volk wordt voorgeschreven met buitengewone gevoeligheid voor de gevaren. Met het risico de zaken te simpel voor te stellen, kan het patroon dat Paulus uitlegt op deze manier samengevat worden: de gemeente zorgt voor hen die in ware nood zitten, maar wie de capaciteiten bezit om zijn weg te vinden en voor zichzelf te zorgen moet dit doen – zowel om geen last te vormen voor de kerk, als voor hun eigen goed – of ze moeten aangeklaagd worden omdat ze het geloof verlaten hebben.

Luiheid gaat niet samen met godsvrucht. Ik kan me niet veel gelegenheden herinneren waarin ik nog groter respect had voor papa’s gehoorzame geloof.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 26 oktober 2012

'Laat niemand je minachten om je jeugdige leeftijd' (1 Tim. 4)


2 Koningen 7, 1 Timotheüs 4, Daniël 11, Psalm 119:25-48
Toen ik nog een heel jonge man was, werd ik voorganger van een nogal kleine gemeente in Canada. De mensen waren zeer vriendelijk voor me, en sprongen met veel meer geduld om met mijn fouten en vergissingen dan ik verdiende.

Er was een vrouw in die gemeente die ik soms bijzonder vervelend vond. Ze dankte me bijna elke zondagmorgen uitvoerig voor de preek, en voegde er dan aan toe, ‘Maar je bent zo jong’. Dit ging zo verschillende weken door, tot het nog weinig meer was dan een formule.

Uiteindelijk won mijn ijver het van mijn verstand. Nadat ik nog maar eens de uitbarsting met de formule ‘Maar je bent zo jong’ aangehoord had, glimlachte ik fijn en merkte op (met een citaat uit een oude vertaling van die tijd), ‘Ja, maar de Schrift zegt “Niemand verachte uw jonkheid” – niemand’. Hoe buitensporig mijn uitspraak ook, toch leek ze te zorgen voor de klik, want daarna zei ze nooit nog iets van die strekking tegen me.

Toen ik er echter over nadacht, begon ik me te realiseren dat ik het eerste deel van 1 Timotheüs 4:12 geciteerd had, maar niet het laatste deel. Het eerste deel luidt ‘Sta niemand toe dat hij vanwege je jeugdige leeftijd op je neerkijkt’ (NBV). Ik veronderstel dat als deze zin op zichzelf stond, een van de manieren om anderen niet op je te laten neerkijken wanneer je jong bent, er dan uit zou bestaan dat je hen neerknuppelt met deze tekst.

Maar Paulus schrijft ‘Sta niemand toe dat hij vanwege je jeugdige leeftijd op je neerkijkt, maar wees voor de gelovigen een voorbeeld in wat je zegt, in je levenswijze, in liefde, geloof en zuiverheid’. Wanneer je met andere woorden een jonge gelovige bent, zeker in geval je een jonge gelovige in een leiderschapspositie bent zoals Timotheüs, dan is dé manier om te zorgen dat anderen niet op je neerkijken, een zodanig voorbeeld stellen – ‘in wat je zegt, in je levenswijze, in liefde, geloof en zuiverheid’ – dat je duidelijke godsvrucht hen de mond snoert.

Als je ijverig bent in de geschenken en gaven die God je schonk, zo voegt Paulus eraan toe, dan zal iedereen je vooruitgang opmerken (4:15). Je ijver moet volledig zijn, en de terreinen waarop anderen je vooruitgang opmerken zullen ook uitgebreid zijn: ‘Zie toe op uzelf en op de leer’ (4:16).

Het resultaat zal niet alleen zijn dat jouw volharding ook leidt tot de redding bij de eindvervulling, maar het zorgt ook voor de behoudenis van velen onder hen die je horen (4:16).

Ingebed in dit advies aan een jonge man zit een heel pakket aan christelijk moreel onderwijs. Daden spreken soms luider dan woorden. Christen leiders moet niet alleen leiden door woorden maar ook door daden die volledig aansluiten bij die woorden. Het gezag dat een christen leider ten deel valt komt niet zozeer voort uit het ambt zelf, maar veeleer wordt het in de loop van de tijd verdiend door de kwaliteit van het christelijke leven.

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat een groot deel van het volgende hoofdstuk gewijd is aan het specifieke onderricht hoe je broers en zusters in Christus behandelt in de verschillende levensstadia. Hoe je met mensen omgaat ligt altijd dicht bij het hart van het christelijk discipelschap.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 25 oktober 2012

Opziener worden, een eerzaam streven (1 Tim. 3)


2 Koningen 6, 1 Timotheüs 3, Daniël 10, Psalm 119:1-24

In het Nieuwe Testament vind je twee uitgesproken ambten in gemeenten.

Aan de ene kant zijn er de pastors, de voorgangers (het woord komt van de Latijnse uitdrukking voor ‘herders’), die ook oudsten of opzieners worden genoemd (het woord werd in oudere vertalingen weergegeven als ‘bisschoppen’, Eng.: bishops).

Aan de andere kant zijn er de diakenen. Het was pas in de tweede eeuw dat die bisschoppen een soort van derde categorie werden in het kerkelijk gezag, waarbij ze diverse voorgangers/oudsten superviseerden die onder hen stonden.

Dus wanneer Paulus kort de criteria uiteenzet om een ‘opziener’ te worden (1 Tim. 3:1-7), dan reikt hij eigenlijk de criteria aan voor een voorgangersambt. Het kan helpen als we kort een aantal punten overdenken:

(1) Enerzijds zijn de criteria die Paulus ons verschaft niet bijzonder verheven of moeilijk. Er staat niets over een elite-opvoeding, een bepaalde persoonlijkheid, behoren bij een aristocratische groep in de maatschappij of een bepaald soort bekwaamheid in het leiderschap. De lijst bevat dingen als niet dronken worden, niet opvliegend zijn en zo meer.

(2) Met uitzondering van slechts twee kwalificaties, wordt al het andere in deze lijst ook opgedragen aan alle christenen. Als de opziener bijvoorbeeld ‘gastvrij’ moet zijn (3:2), dan wordt hetzelfde ook aan alle christenen opgedragen in Hebreeën 13:2. Als christen voorgangers ‘niet verslaafd aan wijn’ mogen zijn (3:3), dan geldt dit ook voor gelijk welke andere christen.

Met andere woorden: wat de christen voorganger in de eerste plaats moet karakteriseren, is dat hij die kenmerken en tekenen van volwassenheid tentoonspreidt die ook zonder uitzondering opgelegd worden aan alle gelovigen. Dus zou de christen oudste een voorbeeld moeten zijn van hoe het christenleven behoort te zijn. In die zin liggen de eisen in het geheel dus inderdaad wel hoog.

(3) De twee kwalificaties die anders zijn, zijn de volgende:

(a) Van de christen voorganger wordt verwacht dat hij ‘bekwaam’ is ‘om te onderwijzen’ (3:2). Dit veronderstelt kennis en de vaardigheid om die kennis ook te communiceren. Dit is de typische eigenschap van dit ambt.

(b) Christen voorgangers mogen niet ‘pas bekeerd’ zijn (3:6). Dit sluit duidelijk sommige christenen uit. Wat ‘pas bekeerde’ betekent zal ongetwijfeld variëren afhankelijk van de leeftijd en maturiteit van de kerk, aangezien het criterium noodzakelijkerwijs verbonden is met hoe recent anderen tot bekering gekomen zijn.

(4) Het nauwe verband tussen het gezin en de kerk (3:4-5) is nogal verbazingwekkend. Niet elke christen vader komt in aanmerking om een oudste te zijn in de kerk; van elke christen vader wordt niettemin verwacht dat hij oudstenkenmerken vertoont in zijn eigen gezin.

(5) Diverse kwalificaties zijn verbonden met de specifieke verantwoordelijkheid van dit ambt. Als hij moet onderwijzen, moet de oudste gastvrij zijn, een goede reputatie genieten bij buitenstaanders, geen ruziemaker blijken, en onaangetast door geldelijke verleidingen. Een louter schoolse theoloog zonder liefde voor mensen zal niet volstaan.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 24 oktober 2012

God, onze redder, wil dat alle mensen worden gered (1 Tim. 2)



2 Koningen 5, 1 Timotheüs 2; Daniël 9, Psalmen 117-118
Het lijkt er vandaag op dat wanneer in discussies wordt verwezen naar 1 Timotheüs, de focus dan vooral ligt op 2:11-15. Daarom zullen we nadenken over 1 Timotheüs 2:1-7.

(1) Het is duidelijk dat Paulus aanspoort om te bidden voor al wie een gezagspositie bekleedt (2:1-2). De eerste bedoeling van dergelijk gebed is ‘opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid’ (2:2). Gods soevereiniteit strekt zich verder uit dan de kerk, tot alles wat de mens aanbelangt. Paulus weet goed dat een georganiseerde en veilige maatschappij bijdraagt tot een geregeld, gedisciplineerd leven, en daarom tot ‘godsvrucht en waardigheid’.

(2) Wanneer Paulus zegt ‘dit is goed’, is het niet meteen duidelijk of dit verwijst naar het godsvruchtig leven dat hij onder gelovigen wil zien, of naar de gebeden die ze verondersteld worden tot de Almachtige God op te zenden voor hen die gezag bekleden.

Indien het eerste, dan moet het verband met wat volgt ongeveer als volgt verlopen: als we godsvruchtige levens leiden, dan zullen precies die levens een getuigenis van het evangelie zijn voor de mensen rond ons van wie God wil dat ze ‘behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen’ (2:4).

Indien ‘dit is goed’ echter verwijst naar ons bidden, dan is het verband met wat volgt een beetje anders: Paulus zegt dat we moeten bidden voor hen die gezag uitoefenen, niet alleen opdat de maatschappij stabiel zou zijn, maar opdat ze gered mogen worden – aangezien God wil dat alle mensen tot kennis van de waarheid komen.

(3) Hoe het ook zij, het uitgangspunt is dat God levendige interesse heeft voor de bekering van mensen van overal. Dit is helemaal niet in strijd met wat de Bijbel op andere plaatsen zegt over uitverkiezing. Ongetwijfeld betoont God een speciale liefde tegenover zijn uitverkorenen. Niettemin schetst de Bijbel constant het beeld van God die eigenlijk uitroept: ‘Bekeer je! Bekeer je! Want God schept geen behagen in de dood van de goddeloze’ (vgl. Jes. 33:11, JL). Zijn standpunt tegenover deze gevallen beelddragers, hoezeer het ook gekenmerkt wordt door gerechtigheid en oordeel, omvat dit element van verlangen naar hun redding.

(4) In dit verband zegt 1 Timotheüs 2:5 eigenlijk dat de leer van het monotheïsme ook gevolgen heeft: als er maar één God is, dan moet Hij de God van allen zijn, of Hij nu als zodanig erkend wordt of niet. Als er slechts één middelaar tussen God en gevallen mensen is, dan is die ene Middelaar de enige hoop voor gelijk welk mens.

(5) Het is dan potentieel mogelijk dat Hij de losprijs voor elke man en vrouw wordt van overal (2:6). Er is geen andere Middelaar. Hij is niet de Middelaar van de Joden alleen. ‘Te juister tijd’ (2:6, of in de NSV: ‘op de door God bestemde tijd’ is deze waarheid duidelijk gemaakt – en ze vormt de kern van het apostolische evangelie dat Paulus moest prediken, heel zeker ook onder de heidenen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 23 oktober 2012

en 't is wenen, en 't is klagen ...



Hoezo, het boek Numeri niet relevant?

'Zij willen leraars der wet zijn, zonder ook maar te beseffen wat zij zeggen' (1 Tim. 1)



2 Koningen 4, 1 Timotheüs 1, Daniël 8, Psalm 116
Een aantal jaren geleden kreeg ik een brief van iemand die me vertelde dat hij een van mijn boeken gelezen had en van streek was omdat ik vaak naar de Heer Jezus Christus verwees als ‘Jezus’. Hij citeerde verschillende passages over het belijden van Jezus als Heer (bijv. Rom. 10:9), en hoe een dergelijke belijdenis het teken is dat je de Geest bezit (1 Kor. 12:3).

Ik schreef terug en legde uit dat, wanneer ik verwijs naar de Heer Jezus Christus als Jezus, ik daarbij zijn ‘Heer-zijn’ niet ontken. Eerder is het zo dat ik het op dat moment niet weergeef.

Bovendien handelde het boek dat hij had gelezen over een van de synoptische evangeliën. In de evangeliën wordt het vaakst gewoon naar de Heer Jezus verwezen als ‘Jezus’. Dus aangezien ik een commentaar schreef over een van de evangeliën, was ik geneigd te verwijzen naar Jezus op dezelfde manier als de Schrift dit doet. Wanneer ik een passage van pakweg Paulus uitleg, ben ik geneigd overwegend de manieren te gebruiken die ook de apostel gebruikt om Jezus aan te spreken of naar Hem te verwijzen.

Ik kreeg van hem een veel bladzijden tellend document terug met daarin de meeste passages die verwijzen naar Jezus als Heer, waarbij veel redenen gegeven werden voor het belang van een dergelijke belijdenis, en nog veel meer van hetzelfde. Hij antwoordde op geen enkel punt dat in mijn brief stond: ik was louter kanonnenvoer voor zijn tirade.

Het was het antwoorden niet waard. Vanuit zijn gezichtspunt leefde hij de Schrift na. Voor mij leek hij meer dan een beetje op de mensen naar wie Paulus verwijst: ‘zij willen leraars der wet zijn, zonder ook maar te beseffen wat zij zeggen of waarover zij zo stellig spreken’ (1 Tim. 1:7).

Natuurlijk heeft Paulus specifieke tegenstanders in gedachten, en hun profiel stemt niet exact overeen met dat van mijn briefschrijver. Niettemin zijn er in elke generatie mensen die in en rond de kerk frequneteren die ‘een andere leer’ brengen (1:3; NBV spreekt over een ‘afwijkende leer’, in het Engels is er sprake van ‘false doctrines’, dus eerder een valse leer, JL) en die zich wijden aan randzaken.

Een kerel die ik had onderwezen in een avondschool raakte ervan overtuigd dat hij de sleutel tot de Schrift bezat via een bepaalde omslachtige typologie van de besnijdenis. Iemand anders schreef me vanuit Australië en bood een enorme synthese die opmerkelijk onzinnig is, terwijl hij alle uitgevers veroordeelt omdat ze zo enggeestig en heterodox zijn dat ze zijn visie niet het podium bieden dat hij vindt dat die visie verdient.

Nog weer een ander schreef herhaaldelijk volumineuze brieven en drong erop aan dat ik zijn manuscript zou uitgeven omdat de hele wereld het nodig moest lezen.

Wat deze mensen gemeen hebben is valse leer, een klemtoon op randzaken (zelfs al gaat het dan niet om geslachtsregisters, 1:4) die verdraait wat centraal staat, en een arrogantie die zichzelf verraadt door eindeloos ‘ijdel gepraat’ (1:6). Wat hen ontbreekt is het doel van het evangeliegebod, en dat is liefde en ongeveinsd geloof, tot bevordering van Gods werk.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 22 oktober 2012

'Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten' (2 Thess. 3)


2 Koningen 3, 2 Thessalonicenzen 3, Daniël 7, Psalmen 114-115
Het gedeelte in 2 Thessalonicenzen 3:6-13 is uniek in het Nieuwe Testament. Op geen enkele andere plaats vinden we zoveel zinnen gewijd aan de zonde van luiheid.

Het is zeker mogelijk om werk zelf of de beloningen die eruit voortkomen tot afgoden te maken. Dit is vaak waar mensen aan denken als ze neerbuigend spreken over de ‘Protestantse werkethiek’.

Maar je moet nog altijd onderstrepen dat niet rust de juiste reactie is op de zonde waarbij je van werk een afgod maakt: dit zou gewoon weer van rust en genot een afgod kunnen maken. Maar de juiste reactie is bekering, en geloof in en gehoorzaamheid aan God. Dan moet werk zijn juiste plaats krijgen in een wereld die door God en zijn Woord wordt gekaderd.

Het kan niet anders of lezers van de Bijbel merken op dat God heel wat meer zegt over werk dan over rust. De zo vaak bekritiseerde ‘Protestantse werkethiek’ begon eerder eenvoudig: toegewijde christenen dachten dat ze al hun werk aan God moesten offeren. Dit garandeerde dat ze in het algemeen toch wat harder werkten en ook heel wat eerlijker dan veel anderen. Wat te verwachten was gebeurde: velen van hen ging het voor de wind.

Twee of drie generaties verder begonnen velen natuurlijk de nadruk te leggen op het werk zelf, ofwel als het essentiële kenmerk van godsvrucht, of als een middel om rijkdom te vergaren, of allebei – en soms werd God naar de rand verdrongen.

Maar terwijl we terecht werk als afgoderij veroordelen, moeten we opletten niet naar de andere kant over te slaan, en werk te beschouwen als iets dat louter moet gedaan worden, zodat we kunnen verdergaan met wat we werkelijk belangrijk vinden: plezier hebben en onszelf dienen. Bijbels gesproken is het moeilijk om te zien in welk opzicht dit standpunt ook maar een verbetering zou kunnen zijn.

We weten niet precies wat een aantal van de gelovigen uit Thessalonika ertoe aanzette om lui te zijn. Misschien dat sommigen gewoon probeerden te profiteren van de christelijke vrijgevigheid. Er waren er zeker die minder zin hadden om aan de slag te gaan dan om zich onledig te houden met nutteloze dingen (3:11).

Maar Paulus wil er niets van weten. Dit is geen zaak van christenen die erbarming moeten tonen voor hen die werkelijk in nood zijn. Het is eerder een kwestie van christenen die degenen voor het blok moeten zetten die wel beweren christen te zijn, maar die de duidelijke richtlijnen van de apostel (3:12) niet gehoorzamen en zijn opmerkelijke persoonlijke wandel negeren (3:7-9). Hij werkte (d.w.z. voor zijn beroep) precies om dit punt te onderwijzen: ‘Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten’ (3:10).

Nu gaat Paulus nog een stap verder: betrouwbare christenen moeten uit de buurt blijven van deze bedriegers, zelfs helemaal van hen weg blijven (3:6). Op die manier kunnen ze de kerk niet verontreinigen. En nog belangrijker: zij die buiten staan zullen de wandel van dergelijke mensen niet verwarren met de wandel van christenen die de apostolische instructies blijmoedig navolgen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

FYI: vrijdag en zaterdag lezing Dato Steenhuis in Menen



Nu vrijdag en zaterdag (26 en 27 okt.) staan in CC De Steiger in Menen opnieuw bijbellezingen op het programma, in de reeks 'Woorden die blijven' - over het bijbelboek 1 Johannes .

Dit keer verzorgt Dato Steenhuis (NL) de toespraken.
- Op vrijdag behandelt hij 1:5 - 2:11 en is de titel 'Woorden van Licht'.
- Op zaterdag behandelt hij 2:2-27 onder de titel 'Woorden van Waarheid'.

Meer toespraken van Dato Steenhuis in mp3-formaat vind je op www.groeieningeloof.nl

De mp3 van de eerste lezing, door Philip Nunn over 'Woorden van Leven' kun je nog steeds via deze link terugvinden.



zondag 21 oktober 2012

Wij worden weggevoerd, de Here tegemoet in de lucht (2 Thess. 2)



2 Koningen 2, 2 Thessalonicenzen 2, Daniël 6, Psalmen 112-113
Het was altijd makkelijk om zaken verkeerd te begrijpen rond de wederkomst van Jezus. Soms komt dit voort uit onwetendheid, soms uit een verkeerd gelegde nadruk. Te oordelen naar 2 Thessalonicenzen 2:1-12 waren dergelijke gevaren al sinds de vroege kerk aanwezig.

Vandaag houden we nog veel van onze verwrongen interpretaties met betrekking tot deze zaken over. Bijvoorbeeld omdat Paulus in 1 Thessalonicenzen 4:17 schrijft ‘daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht’, denken veel hedendaagse uitleggers dat Paulus dacht dat de wederkomst van de Heer zou plaatsvinden tijdens zijn leven, en natuurlijk had hij het dan in dit geval verkeerd.

In werkelijkheid bewijst 1 Thessalonicenzen 4:17 niet méér dat Paulus geloofde dat Christus zou terugkeren tijdens zijn leven, dan 1 Korinthiërs 6:14 bewijst dat hij dacht dat Christus niét tijdens zijn leven zou terugkeren. Daar schrijft Paulus: ‘God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal ook ons opwekken door zijn kracht’.

Hoewel hij op beide plaatsen de eerste persoon gebruikt, vereenzelvigt Paulus zich gewoon met de christenen die deze ervaringen zullen meemaken – of het nu gaat om ontmoeten van de Heer en zo ontkomen aan de dood, of om sterven en uiteindelijk opstaan uit de dood. Toch is de hedendaagse misvatting op dit punt wijdverbreid.

De misvatting achter 2 Thessalonicenzen 2:1-12 is niet volkomen helder, maar blijkbaar hadden de Thessalonicenzen een brief ontvangen die valselijk beweerde van Paulus te komen maar waar zijn welbekende handschrift en handtekening op het einde ontbrak (de reden waarom Paulus de aandacht van zijn lezers vestigt op die kenmerken in 3:17).

Op een of andere manier overtuigde die misleidende brief sommige Thessalonicenzen dat ‘de dag des Heren’ al aangebroken was (2:1-2); ofwel waren ze op een bepaalde manier achtergelaten, of anders werd hen een soort ‘over-verwerkelijkte’ eschatologie geleerd die probeerde al de zegeningen van de redding voor het heden te reserveren. Mogelijk is er onsterfelijkheid na de dood, maar bij deze visie is er geen behoefte aan een persoonlijke wederkomst van Jezus Christus, of een oordeelscrisis en triomfantelijke regering.

Dus geeft Paulus een aantal redenen om te staven dat de dag des Heren nog niet gekomen was. Daarin volgt hij het voorbeeld van de Heer Jezus, die ook een beetje onderricht gaf over hen die ten onrechte iemand voor de Christus zouden aanzien (Math. 24:23-27). Er moeten bepaalde dingen plaatsvinden vooraleer de Heer Jezus terugkomt, en dan zal Hij op een definitieve en ondubbelzinnige manier de tegenstand verteren ‘met de adem van zijn mond’ en ‘door de aanblik van zijn komst’ (2:8, NBV).

De leugens kunnen zelfs gepaard gaan en ondersteund worden door ‘allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen’ (2:9); maar mensen komen in de kern echter om, omdat ze weigeren de waarheid lief te hebben (2:10). Vroeg of laat spreekt God oordeel uit door hen de dwaling te zenden die ze zozeer verkiezen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 20 oktober 2012

Zonder Christus ware de hemel een hel (2 Thess. 1)

2 Koningen 1, 2 Thessalonicenzen 1, Daniël 5, Psalmen 110-111
Ik hoorde eens een voorganger doorheen 2 Thessalonicenzen prediken met de volgende indeling:
1. Een goede gemeente die door een moeilijke tijd gaat (1:3-4)
2. Een goede God die wacht op de juiste tijd (1:5-10)
3. Een goed man die bidt in de tussenliggende tijd (1:11-12)

Vandaag wil ik wat verder nadenken over het tweede punt.

(1) Paulus kan spreken over de Thessalonicenzen die het koninkrijk van God ‘waardig’ geacht worden, dat met verterende kracht zal komen wanneer Jezus terugkomt (1:5-11). Het verband toont ons dat Paulus niet veronderstelt dat ze op een of andere manier helemaal waardig genoeg zijn om aangenomen te worden door God. De idee is eerder dat ze, nu ze christen geworden zijn, christelijk geloof en liefde aan de dag leggen (1:3-4) en dat ze op de christen weg volharden, ondanks lijden en beproevingen (1:4-5). Dit volharden in het vertonen van genade terwijl ze onder vuur liggen, deze vasthoudendheid, is een bewijs van wat er gebeurt in hun levens, en het resulteert daarin dat ze het koninkrijk worden waardig geacht.

Met andere woorden: waarachtige christenen volharden door Gods genade in het evangelie, en dit toont aan dat ze geschikt zijn voor de wederkomst. In die zin tonen ze zich ‘waardig’.

(2) ‘God is inderdaad rechtvaardig’ (1:6, NBV). Daarom zal er een tijd zijn van vergelding voor hen die zijn volk wreed verdrukken (1:7) en zijn woord veronachtzaamden (1:8). Wanneer Christus terugkomt zal Hij straf oefenen ‘over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen’ (1:8). Hier wordt verondersteld dat de volkomenheid van Gods rechtvaardigheid niet wordt gezien vooraleer Jezus terugkeert.

Een bepaalde uitwerking van gerechtigheid wordt gezien in deze gebroken wereld, maar laten we wel wezen: in deze wereld lijken veel zondige mensen met heel veel weg te komen, en veel mensen die buitengewone goedheid vertonen lijden heel wat. Wijze ouders zeggen vaak tegen hun kinderen ‘Het leven is niet eerlijk. Verwacht dat dus ook niet’. Maar tegelijk is God ‘eerlijk’; Hij is volmaakt rechtvaardig. Maar verwacht niet dat zijn rechtvaardigheid aangetoond wordt door onmiddellijke beloning en vergelding. Zijn tijdsrekening is niet de onze. Het leven is niet eerlijk op onze tijdrekening. Wanneer Jezus echter terugkomt, zal niet alleen recht geschieden, we zullen ook zien dat het geschiedt.

(3) Op dat moment is Christus zelf het centrum van alles, en niemand van ons, individuen. Omwille van de centrale rol van Christus wordt straf zowat gedefinieerd in termen van verstoten worden ‘ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte’, terwijl ze ‘boeten met een eeuwig verderf’ (1:9).
Onder ‘zijn heiligen’ daarentegen, zijn heilig volk, zal diezelfde Heer Jezus ‘verheerlijkt’ worden, ‘en met verbazing aanschouwd’ worden ‘in allen, die tot geloof gekomen zijn’ (1:10). Laat Christus niet in de hemel zijn, en de hemel ware een hel.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 19 oktober 2012

'De HERE heeft een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u' (1 Kon. 22)



1 Koningen 22, 1 Thessalonicenzen 5, Daniël 4, Psalmen 108-109
Veel gelovigen vinden het laatste hoofdstuk van 1 Koningen, 1 Koningen 22, verontrustend. Want hier wordt van God getoond dat Hij zelf een ‘leugengeest’ (22:22) uitstuurt die koning Achab zal verleiden en hem naar zijn ondergang zal leiden. Stemt God dan in met leugenaars?

De scene kan ons veel leren. De koninkrijken van Juda en Israël trekken voor een keer samen op tegen de koning van Aram, in plaats van elkaar naar de keel te vliegen. Josafat, de koning van Juda, komt over als een goed man die in grote lijnen verlangt om zich te houden aan het verbond en trouw te zijn aan God, maar nogal een watje.
Hij behandelt de militaire verkenningsexpeditie alsof het een avontuur is, maar hij wil wel dat Achab, koning van Israël, ‘naar het woord van de HEERE’ vraagt (22:5).

Nadat de valse profeten klaar zijn, is Josafat clever genoeg om te vragen of er misschien nog een andere profeet van de Heer is, en Micha verschijnt op het toneel. Maar ondanks de waarschuwingen van Micha trekt hij er toch op uit met Achab en stemt er zelfs mee in om zijn koninklijke gewaad aan te houden terwijl Achabs identiteit gemaskeerd wordt.

Maar de kern van de zaak draait om Micha. Merk op:

(1) Impliciet blijkt dat Achab zich omringd heeft met religieuze ja-knikkers die hem zullen vertellen wat hij wil horen. De reden dat hij Micha haat, is dat hetgeen Micha over hem zegt slecht is. Zoals alle leiders die zich omringen met ja-knikkers, zorgt hij er zelf voor dat hij misleid wordt.

(2) Wanneer Micha begint met een sarcastische positieve prognose (22:15), ziet Achab meteen dat hij niet de waarheid spreekt (22:16). Dit wijst op een geweten dat niet een klein beetje bezwaard is. Uiteindelijk had God Achab voorheen al gezegd dat op een dag, omwille van zijn schuld in de zaak van Naboth, honden zijn bloed zouden oplikken (21:19). Hij verwachtte dus wel een bepaalde dag slecht nieuws te horen, en ten diepste kon hij nooit echt de blijde vooruitzichten van zijn onderdanige ‘profeten’ vertrouwen.

(3) Wanneer Micha hem spreekt over het aanstaande onheil, geeft hij ons ook een dramatische reden voor de samenhang en unanimiteit van de valse profeten: God zelf had een leugengeest gezonden. Achabs tijd is gekomen: hij zal uitgeschakeld worden. Gods soevereiniteit strekt zich zelfs uit tot de instrumenten om Achabs tamme profeten een ‘krachtige dwaling’ te sturen (vergelijk met 2 Thess. 2:11-12).

Maar het feit dat Achab dit allemaal te horen krijgt toont aan dat God nog steeds genadig toegang biedt tot de waarheid. Maar Achab is zo ver afgedwaald dat hij de waarheid niet kan verwerken. In een dwaze respons gelooft hij genoeg van de waarheid om zijn eigen identiteit te verbergen in de rangen van zijn gewone soldaten, maar onvoldoende om weg te blijven uit Ramot in Gilead. Dus sterft hij: Gods soevereine oordeel wordt uitgevoerd, zeker omdat Achab de leugen verkoos toen hij de waarheid en de leugen te horen kreeg.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 18 oktober 2012

Leef zo dat het God behaagt (1 Thess. 4)



1 Koningen 21, 1 Thessalonicenzen 4, Daniël 3, Psalm 107
In 1 Thessalonicenzen 4 komt Paulus nog maar eens met expliciete instructies voor zijn bekeerlingen met betrekking tot hoe ze moeten leven (zie de overdenking van 4 oktober). Hoewel zijn tijd met de Thessalonicenzen kort was, kan Paulus terugkijken op die paar weken en becommentariëren met ‘Broeders en zusters, in naam van de Heer Jezus vragen we u met klem te leven zoals wij het u hebben geleerd, dus zo dat het God behaagt. U doet dat al, maar wij sporen u aan het nog veel meer te doen’ (4:1, NBV).

In wat volgt in dit hoofdstuk, zijn er vier terreinen voor dergelijke instructie (en nog meer in het volgende hoofdstuk, hoewel we er hier niet dieper op ingaan). De eerste drie van deze ‘hoe te leven’-paragrafen zijn doorweven met theologische terminologie en motieven; de vierde paragraaf is in de eerste plaats theologisch in zijn argumentatie, maar de reden om hem te schrijven is volledig praktisch.

(1) Paulus benadrukt dat Gods wil voor de Thessalonicenzen bestaat uit ‘heiliging’ (4:3). Hoewel heiliging bij Paulus vaak definiërend of positioneel is (d.w.z. hij denkt dan aan de manier waarop gelovigen geheiligd zijn in Christus op het moment van hun bekering, met andere woorden apart gezet zijn voor God en voor zijn gebruik; zie de overdenking van 27 augustus), hier denkt hij aan de gevolgen die bekering heeft voor de manier waarop gelovigen leven.

Hij heeft het hier in het bijzonder over het terrein van het seksuele. De Griekse tekst van vers 4 kan betekenen ‘je eigen lichaam leren onder controle houden’ (op seksueel vlak), of ‘leren hoe je met je eigen vrouw moet leven’ (in eerbare seksuele harmonie, niet met seksuele uitbuiting of manipulatie), of zelfs ‘leren om een vrouw te verwerven’ (op een eerbare manier, niet in een relatie die op niets meer gebaseerd is dan begeerte). ‘God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar in heiliging’, en dat feit heeft onmiddellijke gevolgen voor onze seksuele wandel.

(2) Liefde in de christelijke gemeenschap is een teken dat een kerk ‘zelf door God onderwezen’ is. Hoe excellent de reputatie van de Thessalonicenzen op dit vlak ook is, Paulus roept op tot verbetering (4:9-10).

(3) Christelijke ambitie moet zich richten op rustige trouw, je met je eigen zaken bemoeien en hard werken opdat je geen last vormt voor anderen. Te oordelen aan hoe vaak Paulus terugkeert naar dit thema, zou je denken dat er meer dan een paar ledige mensen de gemeenterangen in Thessalonika bevolkten (5:14; 2 Thess. 3:11-13).

(4) De laatste paragraaf (4:13-18) betreft ‘hen, die ontslapen’, waarvan het verband toont dat het om christenen gaat die gestorven zijn. Wat zal er met hen gebeuren? Blijkbaar had Paulus niet de tijd om gedetailleerd op dergelijke zaken in te gaan toen hij nog bij hen was. Aangezien hij niet wil dat ze onwetend zijn (4:13) schetst hij wat er gebeurt. Maar de les die we moeten in gedachten houden is dat deze leer er kwam om elk verdriet te verlichten dat nabestaande gelovigen treft: we rouwen, maar niet ‘zoals de andere (mensen), die geen hoop hebben’ (4:13). Instructies over hoe je moet leven strekken zich zelfs uit tot hoe je moet rouwen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 17 oktober 2012

'Moge de Heer uw liefde voor elkaar en ieder ander groter maken' (1 Thess. 3)

1 Koningen 20, 1 Thessalonicenzen 3, Daniël 2, Psalm 106
De sterkte van de relatie tussen Paulus en zijn bekeerlingen komt steeds weer naar voren. Bij Paulus merk je nooit een spoor van louter professionalisme. Waar hij bij gelegenheid bereid is om zich te beroepen op zijn apostolisch gezag, is zijn standpunt tegenover gemeenten die hij opstartte nooit een van afstandelijke superioriteit.

Wanneer Paulus zelf niet in staat was om de gelovigen in Thessalonika te bezoeken om te zien hoe het met hen ging – en in dit geval was hij bijzonder bezorgd aangezien zijn volledige dienst in Thessalonika slechts een maand duurde, zodat het fundament van deze gelovigen niet zo sterk was als bij de meeste bekeerlingen – was Paulus vastbesloten Timotheüs te sturen om het uit te zoeken (1 Thess. 3:1-2).

Nu Paulus zich weer bij Paulus gevoegd heeft in Athene, met prachtige verslagen over het geloof en de liefde van de Thessalonicenzen (3:6 – twee elementen uit de Paulinische triade; zie de overdenking van 11 oktober), om nog te zwijgen over hun trouw aan Paulus en het apostolische evangelie, kent Paulus’ vreugde geen grenzen: ‘zijn wij dan ook, broeders, bij al onze nood en druk, vertroost over u door uw geloof, want nu leven wij, als gij staat in de Here’ (3:7-8). Zelfs dat is niet genoeg. Paulus roept uit: ‘Want welke dank kunnen wij Gode over u vergelden voor al de blijdschap, waarmede wij ons om u verblijden voor onze God?’ (3:9).

Op zijn beurt is dit een aanzet voor Paulus’ onthulling van hoe hij bidt voor de Thessalonicenzen.

(1) Paulus bidt voortdurend (‘nacht en dag’, zegt hij), ‘vurig’, dat hij op de een of andere manier in staat zal zijn om terug te keren naar Thessalonika om te ‘voltooien wat nog aan uw geloof ontbreekt’ (3:10-11). Deze jonge gemeente heeft weinig ondergrond gekregen. Paulus voelt een enorm gewicht van verantwoordelijkheid om erin te voorzien, om de hele raad van God te schetsen, het evangelie op een begrijpelijke manier over te brengen, deze broers en zusters te leren hoe de Bijbel is opgebouwd, en hen een duidelijk zicht te bieden op het object of doel van hun geloof zodat hun (subjectieve) geloof stevig gefundeerd zal zijn.

(2) Ondertussen bidt hij dat de liefde van de Thessalonicenzen voor elkaar mag ‘toenemen en overvloedig worden’ (3:12). Paulus weet dat een christengemeenschap die op een goede manier liefde betoont niet alleen het evangelie weerspiegelt in het leven, maar ook voorziet in een gezonde omgeving waarin bijbels onderwijs wordt meegenomen. Een kibbelende gemeenschap drijft mensen weg.

Bovendien werden in deze cultuur veel relaties gevormd op basis van verplichting. Een ‘weldoener’ voorzag in iets, en de ontvanger was de weldoener een bepaalde gehoorzaamheid of dienst verschuldigd. Maar in tegenstelling daarmee wil Paulus dat christenen dergelijke culturele begrenzingen overschrijden, en op een dusdanige manier leven dat elke christen voortdurend de ‘verplichting’ kwijtscheldt om elkaar lief te hebben, waardoor hij of zij de loutere schraapzucht van ‘voor wat hoort wat’ overtreft.

(3) Paulus bidt dat God zelf de gelovigen in Thessalonika wil versterken om zo te leven dat ze klaar zullen zijn voor de wederkomst van Jezus (3:13).


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 16 oktober 2012

'Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven' (1 Kon. 19)


1 Koningen 19, 1 Thessalonicenzen 2, Daniël 1, Psalm 105
Ongetwijfeld verwachtte Elia dat Israël na de triomfantelijke confrontatie op de berg Karmel tot de levende God zou terugkeren (1 Koningen 19). Nu hij de valse profeten had geëxecuteerd, zou koningin Izebel zelf wel uitgeschakeld worden – door de gemeenschappelijke eis van een verontwaardigde bevolking, vastbesloten om trouw en loyaal te zijn aan het verbond. Misschien zou zelfs koning Achab zich bekeren en zich aansluiten.

Maar het pakt anders uit. Koning Achab rapporteert al wat gebeurd is aan Izebel, en Izebel laat Elia weten dat hij zo goed als dood is (19:2). Het volk valt nergens te bespeuren. ‘Elia werd bang en vluchtte om zijn leven te redden’ (19:3, NBV), wordt ons verteld.

In feite zegt een tekstuele variant (die mogelijk origineel is) ‘Elia zag het en vluchtte om zijn leven te redden’ (zie de voetnoot bij de NBV) – d.w.z. hij zag nu de grootte van het hele probleem en vluchtte weg. Hij trekt zuidwaarts naar Berseba aan de zuidelijke grens van het koninkrijk van Juda, laat er zijn knecht achter en gaat door.

Uiteindelijk komt hij aan bij de berg Horeb, de plaats waar de Wet werd gegeven. Hij is zodanig diep terneergeslagen dat hij wil sterven (19:4). Erger nog, hij geeft zich over aan zelfmedelijden, en geen klein beetje: alle anderen hebben God verworpen, alle Israëlieten hebben het verbond verbroken, alle profeten buiten Elia zijn ter dood gebracht – ‘Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen’ (19:10, HSV).

Je kunt meevoelen met Elia’s wanhoop. Het is gedeeltelijk gebaseerd op niet ingeloste verwachtingen. Hij dacht dat al het gebeurde een aanzet zou zijn voor een enorme vernieuwing. Nu voelt hij zich niet alleen geïsoleerd, maar verraden. En toch:

(1) Hij heeft het gewoon bij het verkeerde eind. Hij weet dat er nog minstens honderd profeten in leven zijn, zelfs al zijn ze dan verborgen (18:13).

(2) Hij bevond zich niet in de positie om de harten van alle Israëlieten te veroordelen. Sommigen zijn misschien nog trouw aan Jahweh, maar doodsbang voor Izebel, en houden zich daarom gedeisd. En is dit niet uiteindelijk wat ook hijzelf doet?

(3) God zelf verzekert Elia dat Hij in Israël zevenduizend mensen heeft overgelaten, voor zichzelf heeft afgezonderd, die de knieën niet gebogen hebben voor Baäl en hem nooit gekust hebben (19:18). Hier begint een belangrijk bijbels thema – de leerstelling van het overblijfsel. De verbondsgemeenschap mag dan globaal wel afgeweken zijn, maar de Almachtige God ‘reserveert’ voor zichzelf nog steeds een getrouw overblijfsel – dat in de volheid van de tijd de kern zal worden van de jonge Nieuwtestamentische gemeente.

(4) God werkt en spreekt soms in de stilte, niet in enorme confrontaties (19:11-13).

(5) Vroeg of laat hebben zelfs de sterkste leider, in het bijzonder de sterkste leiders, een jongere leerling en helper nodig die aan hun zijde staat, de schouders helpt zetten onder een deel van de last en uiteindelijk het werk overneemt (19:19-21).


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 15 oktober 2012

'De God die met vuur zal antwoorden, die zal God zijn' (1 Kon. 18)


1 Koningen 18, 1 Thessalonicenzen 1, Ezechiël 48, Psalm 104
Het is verleidelijk om de commentaar op de Paulinische triade die we vinden in 1 Thessalonicenzen 1:3 verder te zetten (zie de overdenking van 11 oktober), maar de confrontatie op de berg Karmel (1 Koningen 18) vraagt onze aandacht.

Het meest schokkende aan die confrontatie is dat ze nodig was. Dit is het verbondsvolk van God. We kunnen niet zeggen dat God zich nooit aan hen geopenbaard heeft. In hun denken hebben de tien stammen van het noordelijke koninkrijk hun erfgoed zo goed als losgelaten. Wanneer Elia het volk uitdaagt met de woorden ‘Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de HERE God is, volgt Hem na; maar indien het de Baäl is, volgt hem na’ (18:21), dan zegt het volk niets.

Maar voor we ons wentelen in al te veel gedachten van eigengerechtigheid, moeten we bedenken hoe vaak de kerk al weggetrokken is van haar ankerplaatsen. De opwekking die bekendstaat als ‘the Great Awakening’ was een krachtige beweging van de Geest van God, maar een eeuw later waren veel van de kerken die toen gevuld werden met nieuwe bekeerlingen, onderbouwde theologie en godvruchtig leven, verzonken in het ‘unitarisme’ (stroming die de leer van de goddelijke drieëenheid verwerpt, JL).

Wie had kunnen denken dat het land van Luther en de Reformatie ons Hitler en de Holocaust zou brengen? Hoe komt het dat evangelicalisme van de twintigste eeuw, dat als paddenstoelen groeide tussen pakweg 1930 en 1960, snel tal van zelfverklaarde evangelicalen voortbracht die door geen enkele evangelische leider van de periode daarvoor als zodanig beschouwd zouden worden?

De droevige realiteit is dat het menselijke geheugen kort, selectief en zelfzuchtig is. Bovendien begint elke nieuwe generatie met een lichtelijk verschillend referentiekader. Aangezien al zijn leden bekering nodig hebben, is de kerk nooit meer dan twee generaties van zijn uitsterven verwijderd.

Als we dit eenvoudige punt vergeten, wordt het al te gemakkelijk om op onze lauweren te rusten wanneer we het goed hebben, en op een bepaalde manier het zicht te verliezen op onze taak, om nog maar niet te spreken van het zicht op onze Schepper en Verlosser.

De scene op de berg Karmel was spectaculair: één profeet tegen 850, Yahweh tegen Baäl – en Baäl werd vaak gezien als de god van het vuur. Het is alsof Elia de wedstrijd heeft opgezet op het terrein van Baäl. Zijn spottende woorden zwepen de valse profeten op tot een orgie van zelfkastijding (18:28). Op Gods aanwijzing (18:36) vergroot Elia de risico’s nog door het offer te drenken dat hij bereidt.

’s Avonds dan doet zijn eigen korte gebed explosief vuur uit de hemel neerdalen, en het volk schreeuwt ‘De HERE, die is God! De HERE, die is God!’ (18:39). En als antwoord op Elia’s voorbede daalt er opnieuw regen neer op het uitgedroogde land. Er is iets diep in het hart van veel christenen dat roept, ‘Doe het opnieuw!’ – natuurlijk niet exact hetzelfde, maar een gerichte confrontatie die diepgaande en gefundeerde belijdenis van de levende God uitlokt.

Maar veranderde Israël zelfs door dit feit? Waarom of waarom niet?


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 14 oktober 2012

Een snapshot van team Paulus (Kol. 4)

1 Koningen 17, Kolossenzen 4, Ezechiël 47, Psalm 103
Hier en daar vangen we in het Nieuwe Testament plots een glimp op van groepen christen mensen. Romeinen 16 biedt ons een dergelijke snapshot, en Kolossenzen 4:7-18 toont ons een andere. De mannen en vrouwen die kort voorgesteld worden leefden volledige, complexe en onderling verbonden levens, waarover we bijna niets weten. Maar ze zijn onze broers en zusters in Christus; ze kregen te maken met vervolgingen, overwonnen uitdagingen, kweten zich van heel diverse taken, en speelden hun rol in verschillende geledingen van de maatschappij. De glimpen die ons hier worden gegeven vuren onze verbeelding aan; onze vollere nieuwsgierigheid zal pas in de hemel bevredigd worden.

Een paar opmerkingen kunnen een aanwijzing zijn voor een aantal dingen die we kunnen leren van de informatie die Paulus ons in zijn brief biedt.

(1) Paulus had een team van mensen die met hem werkten. Een van hun taken was heen en weer reizen tussen waar Paulus ook was en de kerken waarvoor hij zich verantwoordelijk voelde. Leggen we Paulus’ brieven naast Handelingen, dan is het vaak mogelijk om iets van hun voortdurende reizen in kaart te brengen. Hier zendt Paulus Tychikus naar de Kolossenzen met uitgesproken pastorale bedoelingen (4:7-8)

(2) De ‘Markus’ van 4:10 is bijna zeker Johannes Markus, en de auteur van het tweede Evangelie. Hier wordt hij geïdentificeerd als een verwant van Barnabas. Dit kan deels een verklaring zijn voor het dispuut tussen Barnabas en Paulus, of Markus een tweede kans zou moeten krijgen nadat hij zich terugtrok uit de eerste zendingsexpeditie (Handelingen 13:5, 13; 15:37-40). Zeker tegen het einde van Paulus’ dienst was Markus hersteld in de ogen van de apostel (2 Tim. 4:11).

(3) Onder Paulus’ medewerkers bevonden zich vaak zowel Joden als heidenen (4:11). Je hebt niet veel verbeelding nodig om je de uitdagingen en spanningen voor te stellen, net als de zegeningen en rijkdommen, die deze regeling met zich bracht.

(4) Epafras verschijnt als een geweldig model. Hij wordt de gelovigen in Kolosse voorgesteld als ‘die altijd voor u strijdt in de gebeden’. Wat hij bovenal bidt, is dat ze mogen vaststaan ‘volmaakt en volkomen’, ‘in heel de wil van God’ (4:12). Hoezeer heeft de gemeente van Christus vandaag gebedsstrijders nodig met een vergelijkbare focus!

(5) De ‘Lucas’ die vermeld wordt in 4:14 is bijna zeker de auteur van het Lucasevangelie en van Handelingen, en een heiden (aangezien hij in het heidens deel staat van deze opsomming, 4:11 e.v.). Dit maakt van hem de enige heidense schrijver van een Nieuwtestamentisch document. Demas wordt in één en dezelfde adem genoemd, maar hij is waarschijnlijk dezelfde die uiteindelijk de zending en het evangelie vaarwel zegt (2 Tim. 4:10). Een goed begin garandeert geen goed einde.

(6) Gemeentes in de eerste eeuw hadden geen eigen gebouwen. Gelovigen kwamen regelmatig bijeen in de huizen van hun rijkere leden. Nymfa uit Laodicea is een van de rijkere vrouwen uit een rijke stad, en de gemeente kwam bijeen in haar huis (4:15).


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 13 oktober 2012

'Omri deed wat slecht is in de ogen van de HEER' (1Kon. 16)



1 Koningen 16, Kolossenzen 3, Ezechiël 46, Psalm 102
1 en 2 Koningen verhalen de wending in het lot van zowel het noordelijke als het zuidelijke koninkrijk. Occasioneel is er een koning die op een of ander terrein hervormingen doorvoert. Maar globaal genomen is de richting neerwaarts. Een beetje duiding (1 Koningen 16):

(1) Hoewel 1 en 2 Koningen zowel het noordelijke als het zuidelijke koninkrijk behandelen, ligt de nadruk toch op het eerste. Bij 1 en 2 Kronieken daarentegen, die in grote lijnen hetzelfde materiaal coveren, slaat de balans sterk door in het voordeel van het koninkrijk van Juda.

(2) In het zuiden gaat het Davidische koningshuis verder. Gedurende haar geschiedenis spant het er naar de mens gesproken een aantal keren echt om. Niettemin houdt God de lijn in stand; zijn volledige heilsplan staat in verbinding met de voortgang van deze Davidische lijn. De positie hierin wordt goed uitgedrukt in 1 Koningen 15:4. Koning Abiam van Juda, die slechts 3 jaar regeerde, was ongetwijfeld een slechte koning. ‘Maar omwille van David gaf de HEERE, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem door na hem zijn zoon te doen opstaan en door Jeruzalem in stand te houden’ (HSV).

In het noorden echter is er geen koningshuis dat erg lang standhoudt. Het koningshuis van Jerobeam duurde twee generaties en werd dan vermoord (15:25-30) en vervangen door Basa (15:33-34). Zijn dynastie bracht eveneens twee koningen voort, en toen werden de mannen zijn familie uitgemoord door Zimri (16:8-13), wiens regering hoop en al zeven dagen duurde (16:15-19). En zo gaat het verder. Als de Davidische lijn in het zuiden voortgaat, is het allemaal uit genade.

(3) De opvolgingen in het noorden zijn gewelddadig en bloederig. Zo krijgen de inwoners van Israël na Zimri bijvoorbeeld te maken met een burgeroorlog, omdat ze zodanig verdeeld zijn tussen Omri en Tibni. De volgelingen van de eerste halen het. De tekst voegt de wrange commentaar toe: ‘Toen Tibni gestorven was, werd Omri koning’ (16:22). Kortom: er is een voortdurende begeerte naar macht, weinig systemen voor een ordelijke machtsoverdracht, geen gehoorzaamheid vanuit het hart aan de levende God.

(4) Vanuit Gods oogpunt echter wordt de ernst van de zonde niet in de allereerste plaats afgemeten in termen van het bloederige geweld, maar wel in termen van afgoderij (bijvoorbeeld in 16:30-33). Omri was een sterke heerser die het land enorm versterkte, maar daarvan wordt slechts weinig beschreven - vanuit Gods oogpunt lees je: ‘En Omri deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, ja hij maakte het erger dan allen die vóór hem geweest waren’ (16:25). Bouwprogramma’s en een stijgend BNP kunnen de afgoderij niet goedmaken.

(5) Details in deze verslagen verbinden het verhaal vaak met gebeurtenissen van veel vroeger of veel later. Zo roept de herbouw van Jericho (16:34) herinneringen op aan de vloek over de stad van toen die vele eeuwen daarvoor met de grond gelijk gemaakt werd (Joz. 6:26). Het vestigen van de stad Samaria (16:24) grijpt vooruit naar talloze verhalen van wat er in die stad plaatsvond – inclusief Jezus en de vrouw aan de put (Joh. 4, zie de overdenking van 14 maart).


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 12 oktober 2012

In Christus woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk (Kol. 2)


1 Koningen 15, Kolossenzen 2, Ezechiël 45, Psalmen 99-101
De setting was een bijbelstudie geleid door een mevrouw in de kerk waar ik diende als voorganger. Een vrouw van een van de meer populaire sekten was in deze groep geïnfiltreerd, en de dame van onze kerk ontdekte snel dat het haar petje wat te boven ging.
Ik werd uitgenodigd om erbij te komen, en bevond me al snel in een publieke confrontatie met de leider van de indringer zijn sekte (hoewel hij het niet zo noemde). Een van de dingen die hij in de sterkste bewoordingen wilde ontkennen was de godheid van Jezus Christus.

Terwijl we samen begonnen te kijken naar de bijbelverwijzingen die op het eerste gezicht iets over de godheid van Christus zeggen, kwamen we uiteindelijk bij Kolossenzen 2:9. Hij wilde het vers eerder losjes weergeven met iets in de trant van ‘in Christus leven alle eigenschappen van de Godheid in lichamelijke vorm’.

Ik vroeg hem welke van de eigenschappen van God Jezus niet heeft. Hij zag onmiddellijk het probleem. Als hij zei ‘eeuwigheid’ (wat hij geloofde), zou hij vastzitten, want zijn eigen interpretatie zou hemzelf tegenspreken. Als hij zei ‘geen’ (in strijd met zijn eigen geloof), hoe kunnen Jezus en God dan zo scherp van elkaar te onderscheiden zijn als hij het voorstelde?

In elk geval spreekt Kolossenzen 2:9 zelfs nog sterker dan zijn vertaling toeliet: ‘Want in Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk’ (HSV). Merk op:

(1) In deze context worden de Kolossenzen vermaand om verder te gaan met het leven in Christus, ‘Zoals u dan Christus Jezus, de Heere, hebt aangenomen’ (2:6) – wat zoals gewoonlijk een ondertoon meedraagt van Jezus’ goddelijke identiteit, aangezien ‘Heer’ gewoonlijk de manier was waarop iemand God aansprak in de Griekse versies van het Oude Testament.

(2) Zowel toen als nu zijn er mensen die je proberen mee te slepen ‘door de filosofie en inhoudsloze verleiding, volgens de overlevering van de mensen’ (2:8). In vrijwel elke zaak is het doel van dergelijke misleidende filosofieën Christus kleiner maken of relativeren, de aandacht en loyaliteit van Hem af te leiden.

Niet alleen deze verzen maar veel van de brief aan de Kolossenzen toont dat, wie deze dwaalleraars ook zijn, hun aanval tegen Christus is gericht. Paulus wil van geen wijken weten: ‘in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk’ – en ‘u bent volmaakt geworden in Hem’ (of ‘hebt de volheid verkregen in Hem), in Hem geniet je van alle volheid die je maar kunt kennen (2:10). Je van Hem afkeren voor extra’s is rampzalig, omdat Hij alleen ‘het hoofd is van alle overheid en macht’ (2:10).

(3) Blijkbaar probeerde minstens één tak van de dwaalleraars onder de Kolossenzen de gelovigen ertoe te bewegen heel wat Joodse rituelen toe te voegen aan Christus. Paulus wijkt niet: hij begrijpt dat de rites en rituelen die het Oude Testament voorschreef ‘een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is’ (2:17).


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.