woensdag 26 augustus 2015

Het zijn de gunstbewijzen des HEREN, dat wij niet omgekomen zijn (Kl. 3)

1 Samuël 18; Romeinen 16; Klaagliederen 3; Psalm 34

Het is moeilijk beslissen of het eerste deel van Klaagliederen 3 de ervaring van een individueel persoon beschrijft (mogelijk Jeremia), of als die persoon een figuur is die het hele volk vertegenwoordigt nu het een catastrofale nederlaag, armoede en ballingschap opgelegd kreeg.

Diverse zinnen pleiten in het voordeel van de eerste visie (bijv. 3:14, waar de persoon een belaching is geworden ‘voor heel mijn volk’, eerder dan voor de omringende volken).

Het boek in zijn geheel en de meervoudsvorm ‘we’, die in het grootste deel van de tweede helft van dit hoofdstuk domineert, pleiten licht in het voordeel van de tweede visie.

Maar belangrijker dan deze kwestie te kunnen beslissen is de treffende manier waarop hoop of vertrouwen uitbreken onder de meest schrijnende problemen. Het eerste voorbeeld vinden we in 3:22-27. Ondanks de vreselijke verwoesting zegt de schrijver, ‘ Het zijn de gunstbewijzen des HEREN, dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op’ (3:22).

Hun zonden verdienen meer oordeel dan ze krijgen. Ze hadden kunnen uitgeroeid worden. Slechts de barmhartigheid van de Here voorkwam dat dit gebeurde. Hoe groot ook hun lijden, het feit dat ze nog altijd bestaan getuigt van de genade van de Heer jegens hen. Gods gunstbewijzen vernieuwen zich in onze ervaring elke dag (3:23).

Bovendien zullen de getrouwen zeker benadrukken dat hetgeen ze het meest willen niet de zegeningen van de Heer zijn, maar de Heer zelf: ‘Mijn ziel zegt: Mijn deel is de HERE, daarom zal ik op Hem hopen’ (3:24).

Dit is een moreel standpunt: het wijst op het einde van de zelfgenoegzaamheid en zelfgerichtheid die dacht dat ze God met de nek kon aankijken. Voor deze schrijver bereikt de tuchtiging het gewenste effect: het drijft mensen terug naar God.

Het tweede blok van hoop is een terugblik op de voorafgaande manieren waarop de Heer al geantwoord heeft (3:55-57), en dat dan een pleidooi vormt voor rechtvaardiging (3:58-64).

De uitgesproken eenvoud van de eerste van deze twee gedeeltes is bijzonder aansprekend, het voorrecht van veel gelovigen die door donkere wateren gingen: Ik roep uw naam aan, o HERE, uit het onderste van de put. Gij hoort mijn stem: verberg uw oor niet voor mijn zuchten, mijn hulpgeschrei. Gij zijt nabij ten dage, dat ik U aanroep, Gij zegt: Vrees niet’ (3:55-57).

Het gebed voor rechtvaardiging dat volgt (3:58-64) mag niet herleid worden tot bittere wraakzucht. Als God rechtvaardig is, dan moet Hij, op dezelfde manier als
Hij zijn eigen verbondsvolk getuchtigd heeft, recht spreken over hen die wreed anderen aanvielen – zelfs al gaat het dan om die aanval die God voorzienig gebruikte om zijn eigen volk te tuchtigen. God benadrukt elders hetzelfde punt (bijv. Jes. 10:5 e.v.).


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 augustus uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten