donderdag 27 augustus 2015

De HERE heeft zijn grimmigheid uitgevierd, uitgegoten zijn brandende toorn (Kl. 4)

1 Samuël 19; 1 Korintiërs 1; Klaagliederen 4; Psalm 35

De vierde treurzang (Klaagliederen 4) roept opnieuw verschillende mentale beelden op om het lijden van de finale belegering van Jeruzalem en omstreken voor te stellen. Het legt ook een aantal van de redenen uit voor het opgelegde oordeel, en eindigt met een glimp van hoop.

Het begin van de treurzang vergelijkt het volk van Jeruzalem met goud dat zijn glans verloren heeft (4:1). Zoals goud begonnen ze kostbaar, maar nu worden ze behandeld als de goedkoopste aarden kruiken (4:2).

Onder de omstandigheden van de belegering en de wegvoering, wordt voedsel zodanig schaars dat moeders hun kinderen niet langer kunnen zogen; zelfs de jongen van jakhalzen worden beter behandeld (4:3-4).

Spreekwoordelijk voor zijn zonde, werd Sodom in een snelle Holocaust vernietigd, ‘als in een oogwenk’ (4:6). Maar de straf van het volk van de dichter is groter dan die van Sodom (4:6; merk op dat de Nederlandstalige Bijbelvertalingen spreken over grotere ‘ongerechtigheid’ of ‘wandaden’ dan Sodom, JL); oorlogsvoering via belegering is een ellendige, slepende zaak, en de ballingschap die volgt gaat in die lijn verder.

De theologische veronderstelling is natuurlijk dat er een gradatie van schuld is: degenen met de meeste kennis van Gods wegen hebben het minst excuus, en zo kunnen ze zich aan het zwaarste oordeel verwachten (bijv. Mt. 11:20-24).

Wat de edelen betreft, die zijn al even uitgemergeld, vernederd, en vuil als de rest, en dus niet te onderscheiden van de overigen (4:8-9) – wat een andere manier is om te zeggen dat het leiderschap van de kleine natie vernietigd is. Ze zijn zo vuil, dat ze fysiek en ceremonieel onrein zijn, zoals melaatsen die hun bestaan moeten uitzitten waar niemand contact met hen wil (4:14-15).

‘De gezalfde des HEREN’ - hier een verwijzing naar Zedekia – blijkt van geen nut. ‘Hij, van wie wij dachten: in zijn schaduw zullen wij leven onder de volkeren’ (4:20) – dit is, gerust in de wetenschap dat hij in de Davidische lijn lag, de gezalfde van de Heer.

Maar zoals de Heer de stad en de tempel verwoest heeft, zo heeft Hij ook de Davidische afstammelingen van de troon verwijderd. Waarom deed de Heer dit? ‘Het is om de zonden harer profeten, de ongerechtigheden harer priesters’ (4:13).

Niet dat de schrijver suggereert dat zij de enige zondaars waren. Maar de godsdienstige leiders hadden het meest moeten doen om het volk in verbondstrouw te bewaren, maar in plaats daarvan leidden ze het volk in corruptie en ontrouw. Omwille van hun eigen posities hebben ze de nationale neergang geen halt toegeroepen, maar integendeel aangestookt en verhaast. Waar geldt dit vandaag?

Het verhaal eindigt hier niet. In spottende hoon zegt de schrijver aan de naburige heidenen dat ze zich al even goed mogen verheugen in dat ogenblik, want hun beurt komt nog. Gods recht wordt evenzeer aan hen opgelegd als aan Israël – en op een dag zal het verbondsvolk, hoewel nu verdrukt, elk spoor van de ballingschap achter zich laten (4:21-22). De Gezalfde des Heren zal hen rust geven.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 augustus uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten