Jozua 20-21; Handelingen 1; Jeremia 10; Matteüs 24
Twee gedachten over Jeremia 10:
Ten eerste ligt de oorzaak voor de catastrofale straf die Juda binnenkort wacht bij haar onbekwame leiders: ‘Want verdwaasd zijn de herders, de HERE zoeken zij niet; daarom hebben zij geen verstand en is heel hun kudde verstrooid’ (10:21). ‘Herders’ duidt hier in de context op meer dan ‘voorgangers’: het omvat iedereen die de zaken van het land bestuurt – koningen, priesters, profeten en andere leiders.
Het terrein waarop deze leiders onbekwaam zijn is niet algemeen bestuur, charismatische uitstraling, financiële schranderheid of managementpotentieel. Ze zijn ‘verdwaasd’, en hun dwaasheid wordt manifest in het feit dat ze ‘de Here niet zoeken’. Dit kan niet betekenen dat ze zich niet houden aan louter de vormen om de Here te zoeken, waarbij ze dan de profeten raadplegen en de voorgeschreven rituelen beschouwen als een talisman die geluk brengt.
Veeleer betekent het dat ze niet echt willen doen wat God wil. Ze benaderen Hem niet met het berouw en het diepgaand ontzag voor zijn woord waarover Jesaja spreekt (Jes. 66). Ze behandelen Hem niet alsof Hij radicaal ‘anders’ is en fundamenteel verschilt van de myriade aan afgoden die hen omringt.
Landen en kerken overstijgen hun leiders niet. Als onze leiders gepassioneerd zijn om God te leren kennen en de wil van de Heer te gehoorzamen, dan hebben we schitterende vooruitzichten; zijn ze echter losbandig en besmet door zelfzucht, dan zijn onze vooruitzichten somber of zelfs hopeloos.
Ten tweede identificeert Jeremia zich in de slotverzen (10:23-25) op een verrassende manier met zijn volk: ‘Ik weet het, HEER, geen sterveling bepaalt zijn eigen weg, geen mens gaat waar hij wil. Straf ons, HEER, maar met mate, niet in woede, anders zijn we verloren’ (10:23-24).
Je kan deze zinnen initieel lezen als verwijzingen naar niets meer dan Jeremia de profeet, Jeremia de persoon. Individuele gelovigen moeten zich zodanig van hun eigen zonden bewust zijn dat ze God smeken hen te bewaren voor het verderf dat ze verdienen.
Maar kijken we nog wat beter, dan zien we dat de zonden die Jeremia belijdt, de zonden zijn van het volk, in het bijzonder de trotse zelfgenoegzaamheid die zelfs weigert de zuivere Godheid van God te erkennen, de heerlijke waarheid dat alleen God God is en alles bestuurt.
Het volgende vers (10:25) toont dat hetgeen Jeremia vraagt dat God zou sparen ‘Jakob’ is, het verbondsvolk van God. Ongetwijfeld is de straf over hen uitgesproken, maar Jeremia smeekt God dat Hij hen in zijn toorn niet zal uitroeien, maar de ergste maatregelen zal voorbehouden voor ‘de geslachten die uw naam niet aanroepen’. Zo aanroept Jeremia God voor zichzelf, maar ook voor zijn volk, waarmee hij zich identificeert – zoals ook Paulus doet in Galaten 2:17-21 en mogelijk in Romeinen 7:7 e.v.
Eigen vertaling van de overdenking bij 14 juli uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten