dinsdag 8 juli 2014

Wanneer mijn geest in mij versmacht, kent Gij mijn pad (Ps. 142)


Jozua 10; Psalmen 142-143; Jeremia 4; Mattheüs 18

Psalm 142 zou moeten gelezen worden in combinatie met Psalm 57; beide waren het resultaat van Davids ervaring van het verbergen in een grot terwijl op de vlucht voor koning Saul. In bepaalde opzichten zijn de twee psalmen echter nogal verschillend. Hoewel David in beide gevallen tot op het randje wordt geduwd, klinkt hij in Psalm 57 redelijk levendig, misschien moedig – zeker vertrouwend in de goede afloop.

Hier in Psalm 142 is de stemming echter somber, wordt ze gekarakteriseerd door het ‘zeer verzwakt’ zijn (142:7), met slechts drie stralen van hoop. Het moet ons niet bevreemden dat die ene crisis voor meer dan één emotionele reactie zorgt.

Zowel de Schrift als de ervaring getuigen dat extreem gevaar en onzekerheid ons in de richting van strijdige reacties kunnen bewegen. Hoe we ook denken over dergelijke zaken, Psalm 142 weerspiegelt rauwe wanhoop – en daarmee overeenkomstig spreekt het duidelijk tot gelovigen van wie de omstandigheden hen door donkere wateren trekken die niet minder diep zijn.

De openingszinnen tonen ons de psalmist die dringend en open om hulp smeekt: ‘met luider stem roep ik’, ‘ik stort mijn klacht uit’, ‘ik maak mijn benauwdheid bekend’ – dit zijn de woorden van een bevreesd en wanhopig man.

Het woord dat wordt weergegeven als ‘mijn klacht’ klinkt minder pruilerig en ‘klaaglijk’ dan het Nederlands: misschien dat ‘wat verkeerd is’ of ‘mijn bezorgde gedachten’ beter zouden zijn.

De eerste straal van hoop komt in vers 4a: ‘Wanneer mijn geest in mij versmacht, kent [sic.] Gij mijn pad’. Wanneer hij zo diep is gezonken dat hij klaar staat om op te geven, vindt de psalmist geruststelling in het feit dat God nooit wordt verrast: ‘Gij kent mijn pad’.

De ergste pijnen zijn natuurlijk de gevallen van persoonlijk verraad. Wanneer er in de omgeving niemand kan worden vertrouwd, wanneer ervaring na ervaring toont dat die conclusie dramatisch gefundeerd is en geen symptoom van paranoia, wanneer de zuivere eenzaamheid van het gevecht een dikke laag van depressie toevoegt (‘Ik kijk terzijde en zie niemand die om mij geeft, nergens een toevlucht voor mij, niemand die hecht aan mijn leven’, 142:5), waar kan de psalmist dan heen?

Hier is de tweede lichtstraal: ‘Tot U roep ik, HERE; ik zeg: Gij zijt mijn schuilplaats, mijn deel in het land der levenden’ (142:6). Het veranderen van ‘mijn schuilplaats’ naar ‘mijn deel’ toont aan dat David niet over God denkt als louter de oplossing voor een probleem. Er is vooruitgang van angst naar dankbaarheid.

Niets van dit alles doet af van de ernstige realiteit van Davids ‘zeer verzwakt’ zijn [Eng.: desperate need, d.w.z. wanhopige nood] uit 142:6. Deze nood is niet louter emotioneel: zijn emotionele crisis is gegrond in de realiteit dat hij wordt achterna gezeten door soldaten en hun bittere koning.

De finale straal van hoop dient als contrast: Gods goedheid en trouw verzekeren dat David zal worden gered. David durft vooruitzien naar de dag dat de rechtvaardigen in het land hem niet slechts zullen omringen maar ook zijn regering zullen toejuichen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten