woensdag 15 mei 2013

Onderwerp u dan omwille van de Heere aan alle menselijke orde (1 Petr. 2)


Numeri 24; Psalmen 66-67; Jesaja 14; 1 Petrus 2

De korte paragraaf 1 Petrus 2:13-17 staat vol met morele vermaningen die ook elders in het Nieuwe Testament gevonden worden. In de overdenking van vandaag zal ik kort de belangrijkste punten verduidelijken en de ondersteunende thema’s rond de paragraaf aanstippen.

Ten eerste draagt Petrus, zoals Paulus in Romeinen 13, zijn lezers op zich aan elk fatsoenlijk gevormd menselijk gezag te onderwerpen, en dit te doen ‘om des Heren wil’ (2:13-14). Impliciet erkent Petrus dat dergelijke menselijke autoriteiten door God ingesteld zijn, en dat hun specifieke functie (of toch minstens een van haar functies) is om het recht te bevorderen.

Ten tweede is het altijd Gods wil dat christenen door goed te doen ‘de mond’ snoeren ‘aan de onwetendheid van de onverstandige mensen’ (2:15; HSV: ‘het onverstand van de dwaze mensen de mond snoert’). Een wandel die de stempel draagt van beleefdheid, respect en integriteit is op zich niet het prediken van het evangelie, maar hij wint toehoorders voor het evangelie, terwijl hij er tegelijk een weg voor baant en er gezag aan verleent.

Ten derde mag onze vrijheid van het wetsverbond nooit een excuus vormen voor losbandigheid: leef ‘als dienaren Gods’ (2:16).

Ten slotte is het altijd juist en goed om iedereen gepast respect te betonen. Iedereen is geschapen naar het beeld van God. Maar wat ‘gepast’ betekent, kan een andere ondertoon krijgen bij verschillende rangen: ‘hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer’ (2:17).

De omringende verzen bieden ondersteuning voor deze visie.

(a) Christenen zijn ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom’, en hun bestaan is precies bedoeld om de lof te verkondigen van Hem die hen geroepen heeft ‘uit de duisternis (…) tot zijn wonderbaar licht’ (2:9). De transformatie van de wandel van de christenen is de bevestiging dat ze God werkelijk toebehoren (2:10, 25).

(b) Dit betekent ook dat we de wereld niet langer toebehoren. We leven hier ‘als bijwoners en vreemdelingen’ (2:11). Als we niet in die zin denken, maar ons ronduit op ons gemak voelen met de wereld en zijn wegen, zouden we ons moeten afvragen of we dan wel echt bij het volk horen dat ‘Gode ten eigendom’ is.

Dit is het uitgangspunt van Petrus wanneer hij opdraagt ‘dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking’ (2:12).

(c) Als iets van dit alles moeite of lijden met zich meebrengt – zoals in het bijzonder het geval was met slaven die toebehoorden aan wrede en onrechtvaardige meesters – kunnen we nooit vergeten dat we een Meester volgen die zelf uiterst onrechtvaardig leed.

Geen enkele morele waarde verbindt aan lijden wat we verdienen; we betonen ons volgelingen van Jezus Christus wanneer we onrechtvaardig lijden en het trouw verdragen. ‘Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden’ (2:21).


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 mei uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten