zaterdag 11 mei 2013

Ondanks dit alles keert zijn toorn zich niet af (Jes. 9:7-10:4)


Numeri 20; Psalmen 58-59; Jesaja 9:7-10:4; Jakobus 3
Jesaja 9:7-10:4 keert terug naar het thema van oordeel, maar deze keer is het niet gericht tegen het zuidelijke koninkrijk van Juda (zoals in 5:8-25) maar tegen het noordelijke koninkrijk van Israël (neergezet als ‘Efraïm’ en ‘Samaria’, 9:8).

Het gedeelte wordt opgedeeld in vier secties, die elk eindigen met hetzelfde refrein: ‘Ondanks dit alles keert zijn toorn zich niet af en blijft zijn hand uitgestrekt’ (9:11, 16, 20; 10:4). Dit refrein beantwoordt de vraag, ‘Wat zal God doen met een volk dat Hem zelfs niet wil zoeken in een situatie van sociale instorting en dreigende verwoesting?’.

Dit zijn al kenmerken van Gods oordeel over de natie, maar er is nog altijd geen teken van berouw. Dus wat zal God doen? Het antwoord is dat, zelfs al is Gods oordeel langzamerhand opgeschroefd, het duidelijk nog niet genoeg is – zo wordt zijn toorn niet afgewend; zijn hand blijft uitgestrekt.

God heeft reeds een ‘woord’ gezonden tegen Jakob (9:7), maar zij hebben er geen acht op geslagen; ‘het volk heeft zich niet bekeerd tot Hem die het sloeg, en het heeft de HERE der heerscharen niet gezocht’ (9:12). Wat nog overblijft is ‘de dag der bezoeking’ (10:3; of: ‘dag van de vergelding’, HSV en NBV).

Er is nog een ander ruw gedachteverloop doorheen de vier secties. De eerste twee secties neigen ernaar de morele achteruitgang te benadrukken: ‘want elkeen is een godvergetene en een booswicht en elke mond spreekt dwaasheid’ (9:16). Maar goddeloosheid brandt en verteert als een bosbrand (9:18).

Al snel volgt sociale desintegratie en maatschappelijke ineenstorting (9:19-10:4). Uiteindelijk zullen de Assyriërs het noordelijke koninkrijk van de kaart vegen. (Aram/Syrië werd ingenomen door Assyrië in 732 v.C., Israël in 722. Juda werd verwoest door Assyrië in 701, maar niet totaal vernietigd; daarvoor was het wachten op de Babyloniërs een eeuw later.)

Nog maar eens legt deze sectie van Jesaja, hoewel ze de bevolking van het noordelijke koninkrijk veroordeelt voor hun openlijke zonde en hun falen om de door God gegeven waarschuwingen in acht te nemen, de eerste verantwoordelijkheid bij de leiders.

Daarom zal ‘de HERE op één dag van Israël kop en staart, palmtak en riet’ afsnijden ... ‘De oude en aanzienlijke, die is de kop, en de profeet die leugen onderwijst, die is de staart. De leiders van dit volk waren verleiders en wie zich leiden lieten, werden op een doolweg gebracht’ (9:13-15).

‘Wee hun die heilloze verordeningen uitvaardigen, en de schrijvers die lasten voorschrijven, om de geringen van het recht weg te dringen en aan de ellendigen mijns volks het recht te ontroven, zodat de weduwen hun buit worden en zij de wezen uitplunderen. Wat zult gij dan doen op de dag der bezoeking en bij de verwoesting die uit de verte komt? Tot wie zult gij vluchten om hulp en waar zult gij uw heerlijkheid laten?’ (10:1-3)


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 mei uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten