woensdag 7 mei 2014

'Schep in mij een rein hart' (Ps. 51)



Numeri 15; Psalm 51; Jesaja 5; Hebreeën 12
Schuld. Wat een afschuwelijke last.

Soms torsen mensen een enorm gewicht van subjectieve schuld – d.i. van gevoelde schuld – wanneer ze in werkelijkheid niet schuldig zijn. Veel erger is de situatie waarin ze een enorm gewicht van objectieve schuld dragen – d.w.z. dat ze werkelijk schuldig zijn aan een erge zonde in de ogen van de levende God – en zodanig verhard zijn dat ze het niet weten.

De inleidende zin van Psalm 51 onthult ons dat wanneer David schrijft, hij zich bewust is van zowel objectieve als subjectieve schuld. Objectief gezien heeft hij overspel gepleegd met Batseba en heeft hij de moord beraamd op haar echtgenoot Uria. Subjectief gezien heeft Nathans gelijkenis (2 Sam. 12; zie de overdenking voor 16 september) zijn doel bereikt en in Davids geweten iets van bewustzijn gewekt van de grootte van zijn zonde, en hij schrijft met schaamte.

(1) David belijdt zijn zonde en bidt om genade (51:3-4). Er is geen spoor van de roep om gerechtigheid die enkele van de eerdere psalmen kenmerken. Wanneer we schuldig en ook weten dat we schuldig zijn, dan is er geen andere weg mogelijk en kan ook maar deze weg ons helpen.

(2) David erkent openlijk dat zijn overtreding in de eerste plaats tegenover God is (51:6), niet tegen Uria, Batseba, het kind dat werd verwekt, of zelfs het verbondsvolk dat iets van het oordeel draagt. God bepaalt de maatstaven. Wanneer we die overtreden, dan tarten we Hem. Verder weet David dat hij louter dankzij Gods verkiezende genade op de troon zit. Het verbond verbreken vanuit een positie van door God vergund vertrouwen is nog dubbel zo verschrikkelijk.

(3) David is eerlijk genoeg om te erkennen dat deze opeenvolging van zonden, hoewel bijzonder boosaardig, niet op zichzelf staat. Het brengt aan het licht wat er in het hart is, het is een uitdrukking van onze zondige natuur die we van onze ouders erven. Niets baat als we niet finaal innerlijk worden gereinigd, als ons geen zuiver hart en een vaste geest worden geschonken (51:7-8, 12).

(4) Voor David is dit niet maar gewoon een cerebraal of koud theologisch proces. Objectieve schuld en subjectieve erkenning ervan zijn zodanig met elkaar verweven dat David zich verdrukt voelt: zijn gebeente is verbrijzeld (51:10), hij kan niet ontkomen aan het schrikbeeld van zijn zonde (51:5), en de vreugde over zijn heil is verdwenen (51:14). De transparante eerlijkheid en passie van Davids gebed onthullen dat hij geen blasé zoekt of uiterlijke reiniging.

(5) David erkent de waarde die ligt in het getuigenis over de vergeving, en gebruikt dit als een argument voor God van waarom hij zou moeten worden vergeven (51:14-17).Impliciet is dit natuurlijk een appèl op Gods heerlijkheid.

(6) Hoe doordrongen hij ook is van het offersysteem van het Mozaïsch verbond, toch maakt David zich meer fundamentele prioriteiten eigen. De voorgeschreven offerandes betekenen niets wanneer ze niet gepaard gaan met de offerande van een gebroken geest, een verbroken en verbrijzeld hart (51:18-21).


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten