woensdag 18 juli 2012

Bedrog in de eerste gemeente (Hd. 5)

Richteren 1, Handelingen 5, Jeremia 14, Mattheüs 28

Het verslag van Ananias en Saffira, wiens namen opgeschreven staan in de vroegste christelijke verslagen omwille van hun bedrog (Hd. 5:1-11), is om verschillende redenen verontrustend. De eerste kerk dacht er in elk geval zo over (Hd. 5:5, 11).

Vier opmerkingen kunnen de problemen scherpstellen:

Ten eerste garandeert een opwekking niet de afwezigheid van zonde in een gemeenschap. Wanneer veel mensen bekeerd zijn en werkelijk veranderd, wanneer velen hernieuwd worden en werkelijk de zonde leren haten, vinden anderen het aantrekkelijker om als heilig beschouwd te worden dan heilig te zijn. Een opwekking biedt veel verleidingen tot hypocrisie die minder krachtig zouden zijn wanneer de stemming van de tijd seculier of heidens is.

Ten tweede is het probleem niet zozeer de gift van het geld dat Ananias en Saffira bekwamen toen ze een stuk van hun eigendom verkochten, maar wel de leugen die ze vertelden. Blijkbaar waren er een aantal leden die eigendommen verkochten en alle opbrengsten aan de kerk schonken om te helpen in zijn verschillende bedieningen, vooral voor het lenigen van de nood van broers en zusters in Christus. En ja, de man die Barnabas genoemd werd was in dit opzicht een voorbeeld (4:36-37), en hij dient als een tegenhanger voor Ananias en Saffira.

Maar die twee verkochten hun eigendom, hielden wat van de opbrengst voor zichzelf, en deden alsof ze alles gaven. Het was die aanspraak op heiligheid en zelfverloochening, die schijn van vrijgevigheid en godsvrucht, die zo aanstootgevend was.

Bleef dit kwaad onontdekt, dan kon het wel vermeerderen. Het zou zeker mensen in bepaalde eervolle posities brengen wiens wandel het niet verdiende. Maar erger nog: het was een regelrechte leugen tegen de Heilige Geest – alsof de Geest van God de waarheid niet kon kennen, of er niet zou om geven. In die zin was het een uiterst neerbuigende daad, dat ze zich zo bedrieglijk opstellen tegenover de Godgerichtheid van oprecht geloof, dat het afgodisch was.

Ten derde was een ander element van het probleem de samenzwering. Het was niet genoeg dat Ananias die boosaardige daad zelf beging. Hij handelde ‘met medeweten van zijn vrouw’ (5:2); ja, haar leugen was niet alleen passief maar actief (5:8), waarbij ze een gedeelde toewijding met voeten traden en gelovigen bedrogen en God tartten.

Ten vierde kan het oordeel in tijden van zuivere opwekking directer zijn dan in tijden van verval. Wanneer God zich terugtrekt uit de kerk en de toenemende zonde zijn beloop laat krijgen, dan is dit het ergst mogelijke oordeel; het zal onvermijdelijk eindigen in onherstelbare rampspoed. Maar wanneer God met onmiddellijke strengheid op de zonde reageert, worden lessen geleerd en wordt de kerk bewaard voor ergere afwijkingen. In dit geval kwam er niet alleen grote vrees over de kerk maar ook over al wie van deze gebeurtenissen hoorde (5:5, 11). Er staat geschreven: ‘Wie in oprechtheid wandelt, vreest de HERE; maar hij wiens wegen verkeerd zijn, veracht Hem’ (Spr. 14:2).


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

Geen opmerkingen:

Een reactie posten