zondag 6 december 2015

Waarom zwijgt Gij, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij? (Hab. 1)


2 Kronieken 6:12-42; 1 Johannes 5; Habakuk 1; Lukas 20

De profetie van Habakuk – of, meer precies, ‘de godsspraak, die de profeet Habakuk geschouwd heeft’ – wordt niet neergezet als iets dat hij aan anderen moest overbrengen, maar als een antwoord op zijn eigen klacht tegenover de Heer.

Het feit dat die werd opgeschreven en bewaard in de canon betekent dat, in Gods voorzienigheid, ofwel Habakuk ofwel iemand anders dit dermate belangrijk vond dat anderen het moesten kunnen lezen. Het mag geen privécommunicatie blijven (zoals de vertrouwelijke openbaringen die Paulus soms ontving, zie 2 Kor. 12:1-10).

De aard van Habakuks protest wordt uiteengezet in Habakuk 1. Het kader is blijkbaar de tijd van de finale Babylonische aanval (1:6). Initieel gaat Habakuks klacht over zijn eigen volk en cultuur (1:2-5). Hij heeft tot de Heer om hulp geroepen, en verwacht een door God gezonden opwekking.

‘Hoelang, HERE, roep ik om hulp, en Gij hoort niet?’ (1:2). De rest van zijn klacht somt de symptomen op van een cultuur in neergang: geweld, ongerechtigheid, onrecht, strijd, conflict, en de wet van God die krachteloos wordt gemaakt.

Maar God antwoordt met woorden die Habakuk niet wil horen. Habakuk wil een opwekking; God belooft oordeel (1:6-11). Indien Habakuk zo bekommerd is om de ongerechtigheid, zou hij moeten weten dat God er iets zal aan doen: Hij zal ze bestraffen.

God zal iets verbazingwekkends doen: Hij zal de Babyloniërs doen opstaan, ‘dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten der aarde doortrekt om woonsteden in bezit te nemen, die de zijne niet zijn’ (1:6).

Ze zullen komen ‘om geweld te bedrijven’ en ‘het verzamelt gevangenen als zand’ (1:9). God doet niet alsof de Babyloniërs een aangenaam volk zijn. Na de enorme kracht van hun gewapende troepen te hebben beschreven, noemt hij hen ronduit een schuldig volk, ‘wiens kracht zijn god is’ (1:11).

Deze schuldige mensen, dronken van de barbaarsheid van hun eigen geweld, vormen het volk dat God zal ontplooien om zijn eigen verbondsvolk te tuchtigen – in antwoord op Habakuks gebed dat God iets zou doen aan de ongerechtigheid in het land.

Gods antwoord bevredigt Habakuk niet. De tweede klacht (1:12—2:1) gaat naar de kern van de kwestie. Gegeven dat God eeuwig en trouw is aan zijn verbondsvolk; ook gegeven dat Hij ‘te rein van ogen’ is ‘om het kwaad te zien’ (1:13) en daarom zijn eigen verbondsvolk moet straffen, blijft de brandende vraag: ‘waarom aanschouwt Gij de trouwelozen en zwijgt Gij, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij’ (1:13, cursief toegevoegd).

Want hoe zondig de Judeeërs ook zijn, de Babyloniërs zijn nog slechter. Hoe kan God nog zondiger mensen gebruiken om anderen te straffen die minder zondig zijn?

Welke andere voorbeelden hiervan vind je in de geschiedenis, zowel de gewijde als de profane?


Eigen vertaling van de overdenking bij 6 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten