maandag 4 november 2013

Ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht (Ps. 131)


2 Koningen 17; Titus 3; Hosea 10; Psalmen 129-131

Velen hebben opgemerkt dat Psalm 131 vooruitgrijpt naar de leer van Jezus in Matteüs 18:1-4, waar Hij vraagt, ‘Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen?’ – en dan een klein kind roept om tussen de discipelen te gaan staan.

In bepaalde opzichten moet de volgeling van Jezus als een kind zijn, en deze psalm levert zijn eigen bijdrage aan dit thema. Maar kinderlijkheid is niet hetzelfde als kinderachtigheid; eenvoud is niet hetzelfde als achterlijkheid; nederigheid is geen slaafsheid. De psalm zal krachtiger spreken als we nadenken over een aantal van de kenmerken ervan:

(1) Volgens het opschrift is dit een psalm van David. Je zou je wel kunnen afvragen tijdens welke periode in zijn loopbaan hij dit schreef. Meer dan een schrijver heeft geopperd dat het uit een vroege periode komt, voor de successen van zijn middelste en latere jaren een bepaalde arrogantie voortbrachten die het voor hem onmogelijk maakte om te schrijven ‘ik wandel niet in grootse dingen, noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn’ (131:1).

Dat is natuurlijk mogelijk. Niettemin zou een zeer jonge man die nog niet de gelegenheid had zich bezig te houden met grootse dingen, niet gauw deze woorden schrijven – en als hij het al deed, zouden ze lichtelijk pretentieus klinken, een beetje als een hoogdravend excuus om de moeilijke zaken niet aan te pakken.

Je kunt het punt niet finaal bewijzen, maar ik vermoed dat deze psalm makkelijker kan worden verstaan als hij voortkomt uit het einde van Davids leven, nadat hij was verbroken door zaken als met Batseba en Uria, en door de opstand van zijn zoon Absalom.

Verbroken, minder snel denkend dat alleen hij verstaat, trager om zijn paraplu open te trekken, en meer onder de indruk van de wijze voorzienigheid van God, schrijft David (zo stel je je voor) nu tot rust gekomen: ‘HERE, mijn hart is niet hovaardig, mijn ogen zijn niet trots; ik wandel niet in grootse dingen, noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn’ (131:1).

(2) Bepaalde commentatoren (en zelfs vertalingen) stellen het kind van vers 2 voor als zogend aan de borst. Maar dit is niet wat de tekst zegt. David stelt zichzelf voor als ‘een gespeend kind bij zijn moeder’. Dit kind weent niet langer, net zomin als David, voor wat het daarvoor als onmisbaar zag.

Ook dit suggereert dat David nu volwassen genoeg is om iets op te geven – namelijk, in het licht van vers 1, de zelfverzekerde zoektocht om alles te verstaan, voortgekomen uit meer dan een beetje arrogantie. De onvolwassenheid die hij verlaat is als een klein kind dat kronkelt om zijn moeders borst te pakken te krijgen. Maar David is dit punt voorbij. Hij is gespeend, en hij is voldaan. Vgl. Filippenzen 4:11 e.v.

(3) De maturiteit die David heeft bereikt is niet alleen gegrond in vluchtgedrag uit de complexiteiten van het leven, maar in vertrouwen in de Heer (131:3), wiens volmaakte verstand een bolwerk vormt voor onze hoop.


Eigen vertaling van de overdenking bij 4 november uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten