zondag 7 juli 2013

Gij hebt ontucht gepleegd met vele minnaars – en dan tot Mij terugkeren? (Jer. 3)


Jozua 9; Psalmen 140-141; Jeremia 3; Matteüs 17
Wanneer de menselijke auteurs van de Bijbel de Schrift schreven, hadden ze vaker wel dan niet de Schriften gelezen die al voor hun tijd geschreven waren. Zo lazen de vroegste schrijvers van het Nieuwe Testament wat wij het Oude Testament noemen (en citeerden ze eruit of zinspeelden ze erop). De latere schrijvers van het Nieuwe Testament lazen op zijn minst een gedeelte van de vroege Nieuwtestamentische boeken (zie 2 Petr. 3:15-16). Zo lazen ook de latere schrijvers van het Oude Testament al alle of een aantal van de Oudtestamentische boeken.

Het is zeer waarschijnlijk dat Jeremia, een profeet uit de zesde eeuw, het werk van Hosea, profeet uit de achtste eeuw, had gelezen en overdacht. Hosea’s boek werkt uitvoerig de analogie tussen Israël en een hoer uit: trouwbreuk is een vorm van geestelijke hoererij.

Deze vreselijke maar veelzeggende analogie wordt op een aantal manieren naar voor gebracht – vooral door Gods opmerkelijk trouwe liefde voor zijn hoer-bruid. Sommige elementen uit dit thema van Hosea worden terug opgepikt en uitgewerkt door Jeremia (vooral in Jer. 3).

Het eerste vers alludeert op Deuteronomium 24:1-4. Daar wordt gesteld dat als een vrouw gescheiden is en een ander huwt, ze niet kan scheiden van de tweede om terug te keren naar de eerste. Spijtig genoeg heeft het volk van Juda ‘ontucht gepleegd met vele minnaars’ (3:1) – en nu zijn er geruchten over een terugkeer naar de Heer, alsof er helemaal geen vuiltje aan de lucht is.

Zij denken in Gods tegenwoordigheid te kunnen verschijnen en nostalgisch te bidden, ‘mijn Vader, de vertrouwde mijner jeugd zijt Gij! Zal Hij immer toornen, of voor altoos de wrok behouden?’ (3:4-5) – alsof het een eenvoudige zaak is deze ernstig beledigde God te benaderen, alsof de gevolgen een te ver gaande conclusie waren, alsof elke overblijvende moeilijkheid bij God ligt en bij zijn onbuigzame toorn.

Maar God ziet het nogal anders. Hij becommentarieert rustig ‘Zie, zo spreekt gij, maar gij doet het kwade en maakt u daarin sterk’ (3:5). Beweringen over bekering, beloften van trouw en mooie allusies op een vergane relatie betekenen voor God niets in vergelijking met hoe ze er nu mee omgaan. Religieuze taal verbergt vaak niet alleen goddeloos gedrag, maar ook een verborgen begeerte om kwaad te doen (3:5) – hoewel de persoon die de zonde begaat meestal zo blind is dat hij of zij het niet zondig noemt.

De noordelijke natie van Israël zat gevangen in geestelijk overspel, en God gaf haar een ‘scheidbrief’ (3:6-8): ze werd in ballingschap gestuurd in 722 v.C. onder de Assyrische koning Sargon II.

Haar zuster Juda leerde er niets uit: een eeuw later deed ze hetzelfde als haar zuster Israël, maar had ze nog minder excuus aangezien ze gezien had wat Israël was overkomen (3:9 e.v.).

In welke mate heeft het hedendaags evangelicalisme het evangelie uitgehold, terwijl het bijna niets geleerd heeft uit de bijna vergelijkbare val van het Protestants confessionalisme ongeveer honderd jaar geleden?


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 juli uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten