zaterdag 27 april 2013

Hij die heiligt en zij die geheiligd worden hebben een en dezelfde oorsprong (Hebr. 2)


Numeri 4; Psalm 38; Hooglied 2; Hebreeën 2

Occasioneel hebben we het theologisch belang van Jezus’ menselijkheid laten liggen. Dit is een van de belangrijke thema’s van Hebreeën 2.

Zowel degene die mensen heiligt – Jezus zelf – als de mensen die geheiligd worden, zijn van dezelfde familie. Dit is waarom Jezus zich niet schaamt ons broeders te noemen (2:11). Aangezien wij vlees en bloed hebben, deelde hij in onze menselijkheid (2:14) – wat natuurlijk impliceert dat dit iets was wat niet intrinsiek bij Hem hoorde, maar iets wat Hij diende aan te nemen (het eeuwige Woord ‘werd vlees’, Johannes 1:14).

Hij deed dit zodat Hij door zijn dood (iets wat Hij nooit had kunnen ondergaan als hij geen vlees en bloed had aangenomen) ‘hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren’ (2:14, 15).

Jezus nam niet de natuur van engelen aan (2:16 – wat aantoont dat Jezus niet een louter engelachtig wezen was). Hij werd wel een mens, een mens met een echte afstamming – het nageslacht van Abraham (2:16). Indien Hij moest dienen als een middelaar tussen God en mensen, ‘moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden’ (2:17 – wat veronderstelt dat Hij reeds in alle opzichten aan God gelijk was).

Dus ‘paste’ het Hem volkomen, dat God de Leidsman van onze behoudenis ‘door lijden heen zou volmaken’ (2:10). De idee is niet dat Jezus door het lijden een morele volmaaktheid bekomt die Hij anders had moeten ontberen, maar dat de volmaaktheid van zijn identificatie met ons afhing van zijn deelnemen in wat voor ons gemeengoed is, namelijk lijden.

De auteur van de Hebreeënbrief heeft al een hint gegeven rond het probleem dat Jezus kwam oplossen. Oorspronkelijk waren mensen gemaakt om Gods vice-bestuurders te zijn over de gehele schepping, een punt dat niet alleen gemaakt wordt door de scheppingsverslagen (Gen. 1-2) maar herhaald wordt in de superbe poëzie van Psalm 8 (geciteerd in Hebr. 2:6-8).

Maar zoals de auteur van de Hebreeënbrief aanduidt, zien we nog niet alles onder zijn voeten, zoals waar Genesis 1 en Psalm 8 naar uitzien.

Natuurlijk niet: de zondeval is er tussengekomen en de dood heeft zijn onveranderlijke tol geëist. Maar wat zien we? ‘Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken’ (2:9).

Het punt is niet precies dat Jezus de ‘mens’ is die gezien wordt in Psalm 8, alsof Hij profetisch beschreven wordt, maar dat Hij, door zijn missie, door zijn identificatie met ons en door zijn dood, Hij de eerste mens wordt die met dergelijke heerlijkheid en eer gekroond wordt, aangezien Hij vele zonen – een nieuwe mensheid – tot heerlijkheid voert.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 april uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten