donderdag 22 maart 2012

'Moet ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen?' (Ex. 33)


Exodus 33, Johannes 12, Spreuken 9, Efeziërs 2

Men kan Exodus 33 niet verstaan zonder twee dingen te begrijpen:
(1) De tabernakel was nog niet gebouwd. De ‘tent der samenkomst’ die buiten de legerplaats werd opgeslagen (33:7) en waar Mozes ging om het aangezicht van God te zoeken, moet daarom een tijdelijke regeling geweest zijn.
(2) Het thema van oordeel volgt verder uit de ellendige episode met het gouden kalf. God zegt dat Hij niet zal meegaan met zijn volk; Hij zal hoogstens een engel meesturen om hen te helpen (33:1-3).

Dus vervolgt Mozes zijn dienst als bemiddelaar (33:12-13). Terwijl hij zich verder beroept op het feit dat deze natie het volk van de Heer is, wil Mozes nu weten wie er met hem zal gaan. (Aäron is zo vreselijk gecompromitteerd). Mozes zelf wil nog steeds Gods wegen kennen en die volgen.

God antwoordt: ‘Moet ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen?’ (33:14). Maar hoe past dit met het dreigement van de Heer om niet meer dan een engel mee te sturen, om afstand te houden van het volk zodat Hij hen in zijn toorn niet zou verdelgen? Dus gaat Mozes door: ‘Als u niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken’ [engel of niet!] (33:15). Wat anders onderscheidt uiteindelijk deze prille natie van alle andere volkeren, dan de tegenwoordigheid van de levende God (33:16)? En de Heer belooft: ‘Ik verzeker je dat ik zal doen wat je vraagt, want ik ben je goedgezind en ik heb je uitgekozen’ (33:17).

Hoewel Mozes op de ingeslagen weg blijft verder bidden in het volgende hoofdstuk (34:9), is er het heerlijke feit dat God er niet langer van spreekt zijn volk te verlaten. Wanneer de tabernakel wordt opgericht, wordt die in het midden van de twaalf stammen geplaatst.

Drie korte overdenkingen:

(1) Deze hoofdstukken zijn voorbeelden van de waarheid dat God een naijverig God is (Ex. 20:5; 34:14). Voor een mens is jaloers zijn op een ander zondig: wij zijn sterfelijk en zijn geroepen om rentmeesters te zijn van wat we ontvingen, niet om jaloers te zijn op elkaar. Maar voor God zou het een geweldige mislukking zijn als Hij niet jaloers zou zijn over zijn eigen soevereine heerlijkheid en recht: Hij zou zijn eigen unieke betekenis als God tekortdoen en daarmee impliciet toegeven dat zijn beelddragers het recht op onafhankelijkheid hebben.

(2) Er wordt meer dan veertig keren in het Oude Testament over God gezegd dat het Hem ‘berouwde’. Dergelijke Schriftplaatsen tonen zijn persoonlijke bemoeienissen met andere mensen. Wanneer alle veertig de passages samen worden gelezen, vertonen zich verschillende patronen – waaronder de integratie van Gods ‘berouwen’ met zijn soevereine wil.

(3) Wonderlijk genoeg belooft God zijn goedheid te vertonen wanneer Mozes vraagt om Gods heerlijkheid te mogen zien (33:18-19). Het is geen toeval dat de hoogste vertoning van de heerlijkheid van God in het Johannesevangelie gezien wordt in het kruis.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 maart uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

Geen opmerkingen:

Een reactie posten