zondag 30 juni 2013

Jullie die een beroep doen op de HEER, gun jezelf geen rust (Jes. 62)


Jozua 2; Psalmen 123-125; Jesaja 62; Matteüs 10
Veel van de poëzie uit Jesaja 62 sluit aan bij de omstandigheden van het aardse Sion. Maar de taal is zo verheven en de beloften zo veelomvattend dat het spoedig duidelijk wordt dat gedoeld wordt op veel meer dan de wederopbouw van het tastbare Jeruzalem van na de ballingschap.

Aan het eind van hoofdstuk 61 verheugt Jesaja zich in de overwinning van de Knecht-Messias die het volk van God verandert. Hier is Jesaja nog altijd aan het woord, en dan is het in toenemende mate de soevereine Heer die in dit hoofdstuk spreekt.

Aanvankelijk zegt Jesaja dat hij, in het licht van de heerlijke beloften voor Sion, ‘niet zal zwijgen’ tot Sions vrede en heerlijkheid gevestigd zijn. Dit betekent meer dan dat Jesaja zal voortgaan met zijn trouwe verkondiging.

In de taak van de ‘wachters’ die geposteerd waren op de muren van Jeruzalem (62:6) zit vervat dat je waarschuwt voor aankomend oordeel waar er geen bekering is, of waar er gedachteloos in zonde teruggevallen wordt (vgl. Ez. 33).

Maar indien er horizontale verkondiging is – d.w.z. dat er tot het volk gepredikt wordt – dan is daar ook verticale voorbede: ‘Gij, die de HERE indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op aarde’ (62:6-7).

Zoals Daniël voorbede doet bij God in het licht van de beloften die God zelf gedaan had (Dan. 9), wil Jesaja dat trouwe mannen en vrouwen tot God zullen bidden, terwijl ze Hem geen rust zullen gunnen tot al deze heerlijke beloften met betrekking tot Sion vervuld zijn. Hier vind je dus een oproep tot hartstochtelijke en aanhoudende voorbede: ‘uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde’ (Mt. 6:10).

Dit Sion zal ‘met een nieuwe naam’ genoemd worden (62:2, 12); het zal een nieuwe identiteit hebben. Het zal niet langer genoemd worden ‘Verlatene’ en ‘Woestenij’; nu zal het ‘Mijn Welgevallen’ en ‘Gehuwde’ genoemd worden (62:4) –wat weer de grootse typologie oppikt die we zo vaak in het Oude Testament vinden: de soevereine Heer is de echtgenoot, het verbondsvolk, hier voorgesteld door Sion, is de bruid (vgl. 62:5).

Vers 12 pakt uit met nog meer namen: ‘Het heilige Volk’, ‘De Verlosten des HEREN’ (wat ons weer herinnert aan hoe ze veranderd zijn); ‘Begeerde’, ‘Niet verlaten Stad’. Dit is veel meer dan het tastbare Jeruzalem na de ballingschap. Dit is het verbondsvolk zelf, en deze gemeenschap heft een banier op ‘voor de volken’ (62:10, NBV).

Dit is een vooruitblik naar ‘het Jeruzalem dat boven is’ (Gal. 4:26-27, waar Jesaja geciteerd wordt), van ‘de berg Sion’, ‘het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God’ (Heb. 12:22), van ‘de heilige stad, een nieuw Jeruzalem’, ‘getooid als een bruid, die voor haar man versierd is’ (Opb. 21:2).


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 29 juni 2013

De Geest des Heren HEREN is op mij…om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN (Jes. 61)


Jozua 1; Psalmen 120-122; Jesaja 61; Matteüs 9
Hier overdenk ik twee dingen: ten eerste de plaats van Jesaja 61 in het betoog dat zich ontwikkelt; en ten tweede, de bijdrage van het hoofdstuk aan Bijbelse theologie.

(1) Jesaja 60 maakte het duidelijk dat de huidige ordening der dingen niet voor altijd kan blijven doorgaan: er komt een tijd die gekenmerkt zal worden door zowel geweldige zegening (60:19-21) als onafwendbaar oordeel (60:12).

Die tweedeling wordt terug opgepikt in Jesaja 61: hier vinden we de aankondiging van zowel ‘een jaar van het welbehagen des HEREN’ als van ‘een dag der wrake van onze God’. Het wraakthema wordt pas verder uitgewerkt in hoofdstuk 63.

Onmiddellijk voor de deur staat het ‘jaar van het welbehagen des HEREN’ (hoofdst. 61-62). Jesaja 61 begint met iemand die verkondigt dat de Geest van de Heer op hem is om de heilsplannen van de Heer te bewerkstelligen (61:1-6).

Dan spreekt de Heer zelf (61:7-9), met de aankondiging van een eeuwig verbond dat gekenmerkt wordt door zowel vreugde als gerechtigheid. Het hoofdstuk eindigt met een enkele stem, wellicht die van Jesaja, die jubelt bij de verwachte vervulling van deze beloften (61:10-11).

(2) Maar wie is er aan het woord in 61:1-6? De belangrijkste aanwijzing staat in de eerste zin: ‘De Geest des Heren HEREN is op mij’, zegt hij – en oplettende lezers herinneren zich twee eerdere gedeeltes.

Jesaja heeft al gezegd dat de Geest van de Heer in bijzondere mate op de Messias zal rusten (11:1-2; vgl. Joh. 3:34), en heeft God voorgesteld als zeggend tot de Knecht: ‘Ik heb mijn Geest op hem gelegd’ (42:1; in toekomstige tijd in het Engels: ‘I will put my Spirit on him’).

De meest voor de hand liggende conclusie is dat degene die spreekt in Jesaja 61:1-6 deze Knecht-Messias is, de bovenmatig lijdende Knecht van Jesaja 40-55 en de verwachte Messias van Jesaja 1-35.

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de Heer Jezus in de synagoge van Nazareth deze zinnen uit de boekrol van Jesaja leest en ze welbewust op zichzelf toepast (Lk. 4:17-19). Deze met de Geest gezalfde Knecht-Messias roept het ‘jaar van het welbehagen des HEREN’ uit (61:2), bijna zeker een allusie op het jubeljaar, wanneer volgens het Mozaïsch verbond, slaven bevrijd werden en wie zich gedwongen zagen hun eigendom te verkopen die moesten terugkrijgen (Lev. 25:8-55).

De Knecht-Messias komt ‘om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis’, ‘om alle treurenden te troosten’ – om de diverse zaken ‘in plaats van’ te schenken: hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest (61:1-3).

Lag het initiële begin van dergelijke zegen in de terugkeer uit ballingschap en de eerste herbouw van de puinhopen (61:4), dan vallen deze bewoordingen in het niets bij de ultieme vervulling (hoofdstuk 62).


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 28 juni 2013

De HERE zal u tot een eeuwig licht zijn en de dagen van uw rouw zullen ten einde wezen (Jes. 60)


Deuteronomium 33-34; Psalm 119:145-176; Jesaja 60; Matteüs 8
Is Jesaja 59 buitengewoon somber, dan is Jesaja 60 een uitbarsting van heerlijkheid. Hier keert Sion terug – niet het Jeruzalem dat de terugkerende ballingen geleidelijk heropbouwen, maar het ultieme Sion, het koninkrijk van God dat op aarde komt. Dat veel van de symboliek nog altijd afkomstig is van de historische stad, is geen verrassing. Maar het gezicht overstijgt elke louter aardse hoop.

Als bewijs merken we op dat er niet langer een zon of maan nodig is, ‘maar de HERE zal u tot een eeuwig licht zijn en uw God tot uw luister’ (60:19; vgl. Opb. 21:23). Hier staat de soevereine Heer zelf op, oneindig veel heerlijker dan welke aardse zonsopgang ook: ‘Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des HEREN gaat over u op’ (60:1).

Het voorgaande hoofdstuk stelt de diepe nood vast van het volk, het zuivere bewijs dat zij zichzelf niet echt kunnen veranderen. Dit hoofdstuk pikt de draad op bij dit donkere beeld en introduceert de enige mogelijke oplossing: ‘Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de HERE opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang’ (60:2-3).

Drie verdere opmerkingen:

(1) Dit Sion is een thuis voor natiën en vreemdelingen en koningen, voor ‘kustlanden’ (een manier om te verwijzen naar mensen die ver weg wonen), tot mensen uit landen die niets te maken hebben met het beloofde land (60:3, 9-10, 14).

Heidenen zullen zich voegen bij de Joden in dit koninkrijk, terwijl ze de trouwe Israëlieten eren die voor hen tot Sion behoorden. Het licht gaat op in Jeruzalem en verspreidt zich naar alle natiën.

(2) Al wie deze heerlijkheid weigeren staat oordeel te wachten: ‘Want het volk en het koninkrijk, die u niet willen dienen, zullen te gronde gaan, en die volken zullen zeker verwoest worden’ (60:12). De tekst biedt niet de hoop dat het uiteindelijke Sion iedereen zonder uitzondering verwelkomt; eerder verwelkomt het iedereen zonder onderscheid, mits zij ‘De stad des HEREN, het Sion van de Heilige Israëls’ (60:14) verwelkomen.

(3) Bovenal is er een blijvend heerlijk vooruitzicht van wat dit koninkrijk brengt. ‘Ik zal vrede tot uw overheid maken en gerechtigheid tot uw heerseres’, zegt God. ‘Van geen geweld zal in uw land meer gehoord worden (…) en gij zult uw muren Heil noemen en uw poorten Lof’ (60:17-19, cursief toegevoegd).

Volg de tijdsaanduidingen: de zon zal je licht niet meer zijn, de Heer zal je eeuwige licht zijn; je zon zal nooit meer opgaan; je dagen van rouw zullen eindigen; het volk zal het land voor eeuwig bezitten (60:19-21). De cycli van opstand en bekering zullen eindigen; de cycli van zegen en vloek zullen niet meer zijn. ‘Ik, de HERE, zal het te zijner tijd met haast volvoeren’ (60:22).

Ook dan, Kom, Heer Jezus.


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 27 juni 2013

Want onze overtredingen zijn talrijk voor U en onze zonden getuigen tegen ons (Jes. 59)


Deuteronomium 32; Psalm 119:121-144; Jesaja 59; Matteüs 7

Jesaja 59 wordt opgedeeld in drie delen. Indien je het hoofdstuk buiten de context van het boek beschouwt, zou je kunnen denken dat het een beschrijving is van het afglijden in zonde en de neergang die veel periodes in Israëls geschiedenis kenmerkt, en nog steeds veel periodes in de ervaring van de kerk of gemeente kenmerkt.

Maar zowel de positie in het boek als de twee slotverzen van het hoofdstuk suggereren dat de profeet de gemeenschap van het volk van God beoogt nadat ze zijn teruggekeerd uit ballingschap. Ze worden nog altijd gekenmerkt door zonde, en er is helemaal geen hoop, op één na.

Het eerste deel (59:1-8) beschrijft het volk in zijn wanhoop. De reden voor hun benarde toestand, zo benadrukt de profeet, is niet een bepaalde onvolkomenheid in God: ‘Zie, de hand des HEREN is niet te kort om te verlossen’ (59:1).

Hun benarde toestand is te wijten aan hun eigen zonde: ‘maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort’ (59:2).

De dodelijke lijst volgt: ongerechtigheid, gebrek aan integriteit, geweld, samenzweringen. In de kern ervan staat het menselijke karakter: boosheid komt van binnenuit. ‘Hun gedachten zijn onheilsgedachten, verwoesting en verderf zijn op hun wegen. De weg des vredes kennen zij niet, en er is geen recht in hun sporen; zij gaan langs kronkelpaden; niemand die ze betreedt, kent vrede’ (59:7b-8).

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de apostel Paulus diverse van deze zinnen citeert in zijn eigen aanklacht tegen het menselijke ras (Rom. 3:15-17). Wat kun je aanvangen met een geslacht dat zo volhardt in de zonde? Zelfs het enorme trauma van de ballingschap blijkt onvoldoende om hen te veranderen.

In het tweede deel (59:9-15a) komt het werkwoord in de eerste persoon meervoud te staan. De taal is die van gemeenschappelijke klaagliederen. Deze rouwenden (vergelijk 57:19) treuren over hun eigen zonden. De taal is ronduit eerlijk.

Zoals Jesaja zelf, als een Daniël of een Ezra, belijden ze niet alleen hun eigen zonden maar de zonden van hun volk (6:5; Dan. 9:4-19; Ezra 9:6-15). Ze weten dat hun situatie uitzichtloos is. En dat op zich is natuurlijk een teken van genade. Het volk van God is het verst van reformatie en opwekking wanneer het op een zelfvoldane manier tevreden is, zoals de kerk van Laodicea (Opb. 3:14-22).

Er is hoop wanneer ze zich door Gods genade gewrongen weten in de smart van eerlijke belijdenis, zich vreselijk bewust van de verraderlijke en aanhoudende macht van zonde in hun leven en in hun cultuur.

Het derde deel (59:15b-21) biedt ons de vertroosting. Alleen God is in deze situatie bekwaam – en Hij is meer dan voldoende. God zag dat er niemand anders was die zijn volk kon redden, ‘Daarom bracht Zijn arm Hem heil, en Zijn gerechtigheid, die ondersteunde Hem’ (59:16, HSV). En nog maar eens eindigt dit gezicht van hoop en belofte in apocalyptische proporties en met de bewoordingen van het nieuwe verbond (59:20-21).


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 26 juni 2013

Is dit niet het vasten dat Ik verkies? (Jes. 58)


Deuteronomium 31; Psalm 119:97-120; Jesaja 58; Matteüs 6

Hoe vaak misleiden we als mensen toch onszelf als het gaat over religieuze zaken. Zoveel dingen die beginnen als bonus voor bekering en godsvrucht ontwikkelen zich tot boosaardige afgoden. Wat begint als een hulpmiddel naar heiligheid eindigt als de driedubbele val naar wetticisme, eigengerechtigheid en bijgeloof.

Zo ging het met de koperen slang in de woestijn. Hoewel ze bevolen en gebruikt werd door God (Num. 21:4-9), werd ze later een dermate religieus onding dat Hizkia ze vernietigde (2 Kon. 18:4).

Zo gaat het soms ook met andere vormen van religieuze inachtneming of geestelijke discipline. Je kunt met een fijn doel en om goede redenen starten met het bijhouden van een ‘geestelijk dagboek’ als een discipline die bijdraagt tot eerlijkheid en zelfonderzoek, maar dit kan gemakkelijk afglijden naar de driedubbele val:

(a) in je gedachten beschouw je het bijhouden van je dagboek in die mate als een duidelijk bewijs van je persoonlijke groei en trouw aan Christus, dat je neerkijkt op wie zich niet aan dezelfde discipline wijdt, en je geeft jezelf een schouderklopje elke dag je de praktijk volhoudt (wetticisme);

(b) je begint te denken dat alleen de meest volwassen heiligen geestelijke dagboeken bijhouden, dus ga je in vakjes indelen – en je kent nogal wat mensen zonder dagboek (eigengerechtigheid);

(c) Je begint te denken dat er iets in de daad zelf aanwezig is, of in het papier, of in het schrijven, dat een noodzakelijk middel tot genade is, een speciaal kanaal van goddelijk welbehagen of waarheid (bijgeloof).

Dit is het moment om je dagboek weg te gooien.

Het is duidelijk dat vasten een vergelijkbare valstrik kan worden. De eerste vijf verzen van Jesaja 58 brengen het verkeerde soort vasten aan het licht en veroordelen het, terwijl de verzen 6-12 het soort vasten beschrijven dat God behaagt. Het eerste is verbonden met hypocrisie. Mensen houden hun vastentijden, maar maken ruzie in de familie (58:4). Hun vasten verhindert niet dat ze hun arbeiders uitbuiten (58:3b).

Deze religieuze mensen worden rusteloos: ‘We probeerden het vasten’, zeggen ze, ‘maar het bleek niet te werken’ (58:3). Oppervlakkig bekeken lijken ze honger te hebben naar God en zijn wegen (58:2). Maar de waarheid is dat ze het vasten beginnen te zien alsof het een beetje magie was: omdat ik gevast heb, moet God me zegenen. Dergelijk denken is zowel vreselijk triest als verschrikkelijk zondig.

Het vasten dat God behaagt, daarentegen, wordt gekenmerkt door oprecht berouw (58:6-12). Niet alleen keert het zich af van eigen genotzucht, maar het deelt ook actief uit aan de armen (58:7), en het streeft er doelbewust naar ‘de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken’ (58:6), en ‘het spreken van boosheid’ na te laten (58:9). Dit is het vasten dat Gods zegen wegdraagt (58:8-12).


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 25 juni 2013

Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen (Mt. 5)


Deuteronomium 30; Psalm 119:73-96; Jesaja 57; Matteüs 5

De paragraaf Matteüs 5:17-20 is de start van het middendeel van de Bergrede. Het is een ingewikkeld maar enorm evocatief gedeelte.

Jezus zegt, ‘Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen’ (5:17). Deze zinnen vormden aanleiding tot bepaalde populaire maar twijfelachtige uitleggingen.

(a) Sommigen denken dat het werkwoord ‘vervullen’ het tegenovergestelde moet betekenen van ‘ontbinden’, aangezien het laatste zinsdeel een duidelijk tegengestelde vereist (‘niet … om te ontbinden, maar om te vervullen’).

Dus geloven ze dat Jezus wil zeggen ‘Ik ben niet gekomen om de Wet te ontbinden maar om ze in stand te houden of te vervullen of te houden’. Maar ziet Jezus zijn opdracht werkelijk in dergelijke termen, vooral als het bewaren of houden van de Wet gewoon verstaan wordt in termen van zijn eisen en voorschriften?

Zelfs in enkele van de antithesen die volgen (5:21-48), klinkt het daar dan niet alsof Jezus minstens bepaalde veranderingen introduceert? Introduceert Jezus niet een aantal veranderingen in de spijswetten in Matteüs 15:1-20 (vgl. Mk. 7:1-23)?

(b) Sommigen beweren daarom dat Jezus alleen de morele wet in gedachten heeft. Maar het is verre van duidelijk of christenen uit de eerste eeuw even snel onderscheid maakten tussen morele en civiele en ceremoniële weten als wij dat doen. In elk geval klinkt 5:18 (‘niet één jota of één tittel’) te veelomvattend om dergelijke beperking toe te staan.

(c) Nog anderen geloven dat ‘vervullen’ iets betekent als ‘intensifiëren’ of zelfs ‘de ware betekenis tonen van’. Maar het werkwoord krijgt nooit deze betekenis. De meest gebruikelijke betekenis van het werkwoord ‘vervullen’ in het Nieuwe Testament heeft te maken met eschatologie. In het verleden voorspelde God iets; nu ‘vervult’ hij zijn woord; Hij laat gebeuren wat Hij beloofd heeft. Dit is altijd wat Matteüs wil zeggen met het werkwoord (dat hij dikwijls gebruikt).

Dus zegt Jezus dan, dat Hij niet gekomen is om de Wet te ontbinden, maar om iets heel anders te doen: te laten gebeuren alles wat de Wet voorzegd heeft. Dergelijke vervulling zal doorgaan tot alles wat de Wet voorzegd heeft vervuld is, zelfs tot het eind der dagen (5:18).

Dit alles veronderstelt
(a) dat de Wet een voorzeggende functie heeft (dit is gemeengoed in het Nieuwe Testament);
(b) dat Jezus de ware betekenis van de Wet en Profeten inderdaad niet in een bepaalde abstracte zin toont, maar in hun profetische vervulling, de ware richting waarin ze wijzen; en
(c) dat Jezus zijn eigen opdracht beschouwt als de profetische vervulling van de beloften die vervat zijn in de Wet en de Profeten.

Hij ziet zichzelf niet als iemand die alles wat daarvoor kwam vernietigt om opnieuw te beginnen, noch als iemand die eenvoudigweg alle voorgaande traditie in stand houdt. Eerder wijst iedere voorgaande openbaring naar Hem, en Hij zorgt dat de gewekte verwachtingen ingelost worden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 24 juni 2013

Jezus van de littekens (gedicht)



'Jesus of the Scars' is een gedicht van Edward Shillito (1872-1948), voorganger van een kerk in Engeland gedurende die bloederige en onzinnige Wereldoorlog I. Een aantal Britse dichters schreef en bundelde na afloop van de oorlog een paar ontroerende gedichten over hoe wreed de oorlog wel niet was geweest.

Jesus of the Scars

If we have never sought, we seek Thee now;
Thine eyes burn through the dark, our only stars;
We must have sight of thorn-pricks on Thy brow,
We must have Thee, O Jesus of the Scars.
The heavens frighten us; they are too calm;
In all the universe we have no place.
Our wounds are hurting us; where is the balm?
Lord Jesus, by Thy Scars, we claim Thy grace.
If, when the doors are shut, Thou drawest near,
Only reveal those hands, that side of Thine;
We know to-day what wounds are, have no fear,
Show us Thy Scars, we know the countersign.
The other gods were strong; but Thou wast weak;
They rode, but Thou didst stumble to a throne;
But to our wounds only God’s wounds can speak,
And not a god has wounds, but Thou alone.

Vrije vertaling van het gedicht:

Jezus van de littekens

Hebben we u nooit gezocht, we doen het nu;
Uw ogen branden doorheen de duisternis, onze enige sterren;
We moeten zicht krijgen op de doornprikken op uw voorhoofd,
Jou moeten we hebben, o Jezus van de littekens.
De hemelen jagen ons angst aan; ze zijn te rustig;
In het hele universum vinden we geen plaats.
Onze wonden doen ons pijn, waar is de balsem?
Heer Jezus, door uw littekens, doen we een beroep op uw genade.
Indien, wanneer de deuren gesloten zijn, U naderbij komt,
Toon ons dan slechts die handen, die zijde van U;
We weten vandaag wat wonden zijn, vrees maar niet,
Toon ons uw wonden, we kennen het wachtwoord.
De andere goden waren sterk; maar U was zwak;
Zij reden fier, maar u struikelde naar een troon;
Maar tot onze wonden kunnen alleen Gods wonden spreken,
En geen god heeft wonden, dan U alleen.

(of laatste zin nog wat vrijer weergegeven: Wij hebben Gods wonden nodig om van onze wonden af te komen, en er is geen god die wonden heeft, behalve U.)

"Je kunt een God vertrouwen die niet alleen soeverein is en heerst, maar ook voor jou bloedt. Soms, wanneer er geen andere antwoorden zijn op jouw schuld, jouw vrees, jouw onzekerheden of jouw zielsangst, is er één onaantastbare plaats waarop je kunt staan. Het is de grond net voor het kruis." (D.A. Carson, The God who is there, pag. 162).

Mijn heil staat gereed om te komen en mijn gerechtigheid om zich te openbaren (Jes. 56)

Deuteronomium 29; Psalm 119:49-72; Jesaja 56; Matteüs 4
Het laatste gedeelte van Jesaja (hoofdstukken 56-66) focust in de eerste plaats op de periode na de terugkeer van de eerste ballingen uit Babylon. Ook dit was een buitengewoon bewogen periode, zo getuigen andere Schriftplaatsen (in het bijzonder Ezra, Nehemia, Haggaï en Zacharia).

Maar een deel van Jesaja’s visioen strekt zich verder uit dan de vroege jaren van terugkeer, en wel tot de ultieme hoop – de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (bijv. 65:17).

In een aantal opzichten weerspiegelt de in deze hoofdstukken beschreven situatie van het volk onze eigen situatie: wij leven tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’, tussen de heerlijkheid van wat God al bewerkt heeft en wat God nog niet gedaan heeft maar beloofd heeft te doen.
De openingsverzen (Jes. 56:1-8) leggen de nadruk op twee thema’s:

Ten eerste zegt de Heer dat zij die op zijn heil wachten, dat ‘gereed staat om te komen’ (56:1), het recht moeten onderhouden en gerechtigheid moeten doen (56:1). De reden, zo zegt Hij, is dat zijn gerechtigheid gereed staat om zich te openbaren.

Met andere woorden, een van de fundamentele motieven voor het rechtvaardige gedrag van gelovigen is dat het vooruitgrijpt naar de vervulde gerechtigheid die nog moet komen. In tegenstelling tot zoveel van onze tijdgenoten, die leven voor de dag en maar weinig ernstig nadenken over de toekomst, zien wij het als onze taak te leven op een manier die vooruitgrijpt naar de toekomst.

Dit maakt deel uit van wat het betekent acht te geven ‘op de sabbat, zodat hij hem niet ontheiligt’ (56:2). Jesaja’s lezers zullen zich dan niet gewoon maar aan een regeltje houden, hoezeer ook door God opgelegd, maar zullen nog twee verdere kenmerken vertonen:
(a) hun trouw aan het Mozaïsch verbond (en daarom aan de God van het verbond); en
(b) hun leven vanuit patronen van rust die tegelijk verbonden zijn met de rust van God (Gen. 2; Ex. 20) en met de rust die nog moet komen (vgl. Heb. 3:7-4:11).

Ten tweede belooft de Heer dat de komende zegeningen er ook zijn voor mensen die door velen systematisch zijn uitgesloten. Uiteindelijk waren er passages in de Wet van Mozes die de eunuch en de vreemdeling uitsloten (in het bijzonder Moabieten en Ammonieten), bijv. Deuteronomium 23:1-6 (en vgl. Lev. 22:24-25, en de parallel met dieren).

Maar het blijft moeilijk om aan te nemen dat deze wetten bedoeld waren om zeker oprechte bekeerlingen uit te sluiten, want anders zouden de verslagen van Rachab en Ruth (de tweede een Moabietische) weinig zin hebben (Joz. 6:24-25; Ruth 1-4).

Aan de ene kant mag de gemeenschap die door de lijdende Knecht gereinigd is geen onreine dingen aanraken. Ze moet ze vertrekken uit ‘Babylon’ en zuiver zijn (52:11). Aan de andere kant benadrukt de Heer hier dat eunuchen en vreemdelingen moeten toegelaten worden (56:3-8).

Het verschil is natuurlijk bekering, waarin God hen ‘een eeuwige naam’ geeft (56:5), zodat zij vasthouden aan zijn verbond (56:4).


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 23 juni 2013

Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare genadebewijzen van David (Jes. 55)


Deuteronomium 28:20-68; Psalm 119:25-48; Jesaja 55; Matteüs 3
Hier sta ik stil bij zowel Jesaja 55 als Matteüs 3, want ze overlappen.

(1) In het licht van de triomf van de Knecht in Jesaja 53 en de verbondsbeloften van vrede in Jesaja 54, opent Jesaja 55 met een prachtige uitnodiging. De dorstigen en hongerigen worden uitgenodigd op een heerlijk feestmaal waar de toegang vrij is (55:1-3a).

Het verbondsthema gaat verder: deze zegeningen zijn verweven met ‘een eeuwig verbond’ (55:3b) dat de Heer sluit met zijn volk – en dit keer wordt het verbond gezien als de vervulling van de beloften aan David (zie de overdenking voor 22 juni). God stelde David tot ‘een getuige voor de natiën (…), tot een vorst en gebieder der natiën’ (55:4); hij versloeg de omringende volken en onderwierp hen aan zijn heerschappij, en dus aan de heerschappij van de Heer.

Terug in het land gebracht, doet Israël iets vergelijkbaars: zij ‘roepen (…) een volk [Eng.: meervoud] (…) ter wille van de HERE, uw God, en van de Heilige Israëls’ (55:5). Hun ontbieden van de volken gebeurt niet door militaire kracht, maar om wat de Heer in hun midden doet.

Bovendien heeft dit verbond een bevestigend teken. Het Noach-verbond had het teken van de regenboog; dat van Abraham had de besnijdenis; het Sinaï-verbond het sprenkelen van het bloed. Het eeuwige verbond heeft als zijn eeuwig teken een veranderd, getransformeerd heelal (55:12-13; vgl. 2:2-5; 11:1-16).

(2) Matteüs bevestigt dat Johannes de Doper zichzelf ziet als een ‘stem van een, die roept in de woestijn, Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden’ (Mt. 3:3), waarmee hij Jesaja 40:3 citeert.

In de overdenking voor 8 juni legde ik deze passage kort uit als de Heer die (spreekwoordelijk) de weg effent voor het volk van God om terug te keren tot het land, onderdeel van een gedeelte met rijke vertroosting. De terugkeer van het volk van God toont de heerlijkheid van God.

Maar het is mogelijk het gedeelte op een wat andere manier te lezen, die niet minder gericht is op de heerlijkheid van de Heer. In die visie is het niet het volk dat door de woestijn trekt, maar de soevereine Heer zelf, die ‘zal komen met kracht’ (Jes. 40:10) als een machthebber voor wie de onderdanen het pad effenen. Johannes de Doper eist die functie op: hij bereidt de weg ‘des Heren’ – wat in zijn setting Jezus identificeert als de soevereine Heer.

(3) Johannes roept het volk uit zijn tijd op tot radicale bekering, waarbij hij bekering en niet letterlijke afstamming van Abraham essentieel maakt om tot Gods volk te kunnen behoren (Mt. 3:7-10). Op een vergelijkbare manier zijn de beloofde verbondszegeningen in Jesaja 55 voor zij die hun boze wegen en denken verlaten en zich tot de Heer wenden voor ontferming en vrije genade (55:6-7).

Want onze gedachten zijn niet Gods gedachten (55:7-8) – een belijdenis die Gods gedachten niet bewondert voor hun transcendentie, maar voor hun verheven zuiverheid.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 22 juni 2013

'Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen' (Jes. 54)


Deuteronomium 27:1-28:19; Psalm 119:1-24; Jesaja 54; Matteüs 2
Herhaaldelijk heeft Jesaja’s profetie vooruitgegrepen naar ‘vrede’, het totale welbevinden dat volgt uit een goede relatie met de levende soevereine Heer. Al vroeg vertelt hij ons dat de Messias een ‘vredevorst’ zal zijn (9:5). Uiteindelijk is het de Heer die vrede beschikt (26:12).

Maar terwijl dit goed nieuws is (52:7), is dergelijke vrede voorbehouden voor hen die op Hem vertrouwen (26:3). ‘De goddelozen (…) hebben geen vrede’ (48:22). Wie op God vertrouwen worden getuigen die volkomen en blij erkennen dat hun verzoening met God tot stand gebracht werd door de Knecht: ‘de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden’ (53:5).

Het resultaat, in Jesaja 54-55, is grote vrede voor Sions kinderen (54:13), een ‘vredesverbond’ dat nooit zal wankelen (54:10), een grote optocht van Gods volk dat ‘in vreugde … [zal] uittrekken en in vrede geleid worden’ (55:12).

In Jesaja 54 wordt dit heerlijke vooruitzicht aangekondigd als een ‘vredesverbond’ (54:10) dat op een aantal manieren drie andere grote verbonden vervult:

Ten eerste komt het verbond met Abraham in beeld (54:1-3). Verwijzingen naar de ‘onvruchtbare’, een ‘tent’ en een beloofd ‘nageslacht’ doen hieraan denken. God zal Sions uitzichtloze omstandigheden gedurende de ballingschap al even vlot overwinnen als hij Sara’s onvruchtbaarheid overwon.

Abrahams nageslacht verdreef uiteindelijk de volkeren in het land Kanaän; de terugkerende ballingen zullen hetzelfde doen – of is er een hint dat de kinderen van dit nieuw vredesverbond de volkeren uiteindelijk op een meer volkomen manier zullen overwinnen, terwijl ze ‘naar rechts en links (…) uitbreiden’ (54:3)?

Ten tweede komt het verbond van de Sinaï in beeld, met de herinneringen aan de schande van Israëls jeugd (de slavernij in Egypte, 54:4), van Israëls ‘Maker’ als haar ‘man’ (54:5), en van haar weduwschap in ballingschap (54:5-8).

Nu openbaart God zich wel nog altijd als hun Verlosser, echter nu in het licht van de grote verlossing die bewerkt wordt in 52:13-53:12: ‘met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u’ (54:8), verklaart Hij, terwijl Hij de richting uitzet van de voortzetting van het Sinaïverbond.

Ten derde wordt het verbond met Noach gepeild (54:9-17), tijdelijk uit beeld maar volkomen terecht, aangezien het een verbond was dat niet met Israël maar met het volledige mensdom opgericht was.

De ballingschap wordt vergeleken met de zondvloed en Sions kinderen met Noachs afstammelingen. Ze zullen niet uitgeroeid worden; de ‘knechten des HEREN’ (54:17) zullen zelfs het patroon van de Knecht van de Heer volgen in lijden en uiteindelijke rechtvaardiging.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 21 juni 2013

Door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken (Jes. 53)


Deuteronomium 26; Psalmen 117-118; Jesaja 53; Matteüs 1
Nu komt de identiteit van de volmaakte Knecht scherp in beeld. Jesaja 53, of beter, Jesaja 52:13-53:12, is de vierde van vijf liederen van de Knecht die hem beschrijven. ‘Zie, mijn knecht’ (52:13) zegt God, met een echo van de introductie van deze Knecht in 42:1.

De ‘arm van de Here’, Gods reddende kracht, werd beloofd in 51:9 en 52:10. Nu wordt de vraag, ‘aan wie is de arm des HEREN geopenbaard?’ (53:1). Het impliciete antwoord in dit hoogtepunt van Jesaja’s profetie is dat Gods reddende kracht nergens duidelijker gezien wordt dan in het werk van de Knecht.

In de voorgaande hoofdstukken heeft God zijn volk herhaaldelijk vergeving beloofd, maar de basis ervoor is nog niet gelegd. Hier wordt alles duidelijk: ‘mijn knecht, de rechtvaardige, [zal] velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen’ (53:11). Hij is een priester die de onreinen besprenkelt (52:15, zie HSV); Hij is een schuldoffer, dat hun ongerechtigheden wegneemt (53:10).

Het eerste van vijf delen (52:13-15) grijpt vooruit naar het geheel: ‘Mijn Knecht zal verstandig handelen’ (HSV) zegt God, vooruitgrijpend naar de conclusie. Beginnend met de verhoging van de Knecht (52:13), daalt deze strofe af tot zijn afschuwelijke lijden (52:14) en eindigt het met het ‘besprenkelen’ (HSV) van vele natiën en de reactie van verstomming daarop.

‘Besprenkelen’ met bloed, olie of water is in het Oude Testament verbonden met reiniging, d.w.z. met het geschikt maken van een persoon of voorwerp om voor God te komen. Normaal gezien verwijst dit naar Israël of zijn instellingen, maar niet hier: dit is voor ‘vele volken’ (52:15).

De reactie van verstomming getuigt van het feit dat Gods wijsheid alle menselijke wijsheid omverwerpt en verwart (vgl. 1 Kor. 1:18-2:5).

In de tweede en derde strofe (53:1-3, 4-6) zijn er getuigen aan het woord. God heeft zijn volk herhaaldelijk opgeroepen om van Hem te getuigen (43:10, 12; 44:8), maar ze zijn blind en doof gebleven.

Nu verklaren ze niet alleen maar dat alleen de Here God is (43:12), maar ze getuigen over wat God gedaan heeft door middel van zijn lijdende, gerechtvaardigde, verheerlijkte Knecht. Eerst zijn de reacties tegenover Hem behoedzaam, en dan negatief (53:1-3).

Hij groeide op om door mensen te worden veracht en verworpen: ‘wij hebben hem niet geacht’, zeggen de getuigen. Toen hij op een barbaarse manier gedood werd, dachten velen zelfs dat het Gods voorzienige oordeel was (53:4) – en ze zaten er dichter bij dan ze beseften.

Maar de getuigen beginnen te vatten dat Hij ‘om onze overtredingen werd (…) doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld’ – een plaatsvervangend lam (53:5-7).

In de vierde strofe (53:7-9) denkt Jesaja na over het stille lijden en de tegenstrijdige dood en begrafenis van de Knecht (Heeft God zijn werk aanvaard?), om in de vijfde strofe (53:10-12) te eindigen met duidelijke bevestiging van de plannen van God.

Gods knecht handelt verstandig (52:13, HSV); ‘door zijn kennis’ zal hij (letterlijk) velen rechtvaardig maken’, en hij zal ‘hun ongerechtigheden (…) dragen’ (53:11).

Denk na over Matteüs 1:21. Halleluja! Wat een Verlosser!


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 20 juni 2013

Gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des HEREN draagt (Jes. 52)

Deuteronomium 25; Psalm 116; Jesaja 52; Openbaring 22


Het kan nuttig zijn Jesaja 52 in drie ongelijke delen te verdelen.

(1) In de eerste zes verzen is de toon die van tedere geruststelling. Zoveel van wat Israël overkomen is (zelfs al was het vanwege haar zonde) heeft haar verbroken. Ze werd ‘om niet verkocht’ (52:3) en ‘om niet weggevoerd’ (52:5); ze werd verontreinigd (52:1), geketend (52:2), ‘onderdrukt’ (52:4), en gelasterd (52:5).

Maar nu moet ze ‘pronkgewaden’ (52:1) aantrekken en plaatsnemen op de troon (52:2; NBV), als een koningin in Jeruzalem. Hoewel ze om niet verkocht werd, is ze in Gods ogen nog altijd van onschatbare waarde (52:3). God noemt Israël nog altijd ‘mijn volk’ (52:4).

Bovendien verbindt Hij zijn eigen naam aan wat hen overkomen is: zijn naam ‘wordt voortdurend gelasterd’ (52:5). Nu kunnen ze troost vinden: de God die hun vernietiging voorzegd heeft, heeft ook hun herstel voorzegd (52:6).

Opvallend aan deze lijst met tegengestelden –de verpletterende nederlaag en vernedering van Israël aan de ene kant en de verrukte bewoordingen die de soevereine Heer voor haar gebruikt aan de andere – is dat de eerste reeks veroorzaakt wordt (volgens de argumentatie die in het boek gevoerd wordt) door Israëls eigen zonde, terwijl de tweede voortkomt uit Gods genadige goedheid en trouw waarmee Hij hen achtervolgt en haar verlost van de straf die Hij hen zelf heeft opgelegd.

(2) In de volgende vier verzen (52:7-10) moet het goede nieuws dat God de aan Israël opgelegde sancties omkeert verkondigd worden tot de einden van de aarde. Niet allen wordt de puinhopen van Jeruzalem bevolen uit te breken in jubelzang, maar ‘de HERE heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God’ (52:9-10).

(3) De laatste twee verzen (52:11-12) roepen de bannelingen op te vertrekken en hun gevangenschap achter zich te laten. Op historisch vlak kon dit natuurlijk niet plaatsvinden tot Kores zijn toelating gaf. Maar Jesaja’s profetie moet verwachting gewekt hebben en het volk geholpen hebben om klaar te zijn. De taal zelf doet denken aan de Exodus, maar het verschil in nadruk is opvallend.

Toen de Israëlieten Egypte verlieten werd hen gezegd mee te nemen wat ze maar van de Egyptenaren konden krijgen – waardevolle sieraden en kleding. Hier echter wordt het volk gewaarschuwd niets aan te raken, maar ‘vandaar’ uit te gaan en rein te zijn.

Dit suggereert dat het ultieme doel niet het geografische Jeruzalem is, maar het nieuwe Jeruzalem, en wat moet achtergelaten worden is meer dan Babylon, maar alles wat Babylon vertegenwoordigt.

Die bedenking stelt ons in staat te verstaan hoe en waarom Paulus dit gedeelte gebruikt in 2 Korinthiërs 6:14-18 en hoe wij het vandaag zouden moeten gebruiken.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 19 juni 2013

Maar mijn gerechtigheid duurt eeuwig en mijn heil van geslacht tot geslacht (Jes. 51)


Deuteronomium 24; Psalmen 114-115; Jesaja 51; Openbaring 21
In het licht van de tegenovergestelde alternatieven uiteengezet aan het eind van Jesaja 50 – ofwel de vreze des Heren en zijn Knecht gehoorzamen en zijn zegen kennen, of je eigen vuur aansteken en neerliggen in pijn – opent Jesaja 51:1-11 met woorden van bemoediging voor het trouwe overblijfsel.

Het gedeelte eindigt op de climax van een groots gezicht van de terugkeer naar de Heer, van intrede in Sion met gezang (51:11).

De woorden roepen herinneringen op aan de pelgrimsreizen die de godvrezenden ondernamen toen ze in het land waren. In de beste gevallen waren dit blijde gebeurtenissen, vol gezangen, vol van persoonlijke en gezinsherinneringen, vol enthousiaste verwachting terwijl het volk van God zijn schreden richtte naar Sion, naar de tempel van de levende God.

Maar de pelgrimstocht die de profeet in gedachten heeft, overschaduwt elke andere pelgrimsreis. De vroegere pelgrimstochten vonden drie keer per jaar plaats voor de voorgeschreven feesten. Hier wordt de taal van de pelgrimstocht aangehouden, maar wordt ons een glimp gegeven van het Einde: ‘De vrijgekochten des HEREN zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd wezen, blijdschap en vreugde zullen zij verwerven, kommer en gezucht zullen wegvluchten’ (51:11). We zijn teruggekeerd tot de ultieme hoop, verwoord in 2:1-5 en 11:1-16).

Maar het volk is daar nog niet. Wanneer ze ontmoedigd zijn door hun kleine aantallen en verslechterde omstandigheden, moeten ze hun herkomst gedenken, de rots waaruit ze gehouwen zijn: Abraham begon als één man, maar God ‘zegende hem en vermenigvuldigde hem’ (51:2).

Dus hier: ‘de HERE troost Sion, Hij troost al haar puinhopen’ (51:3). Gods heil zal zelfs eeuwig duren, en zijn gerechtigheid wordt niet verbroken (51:6). Ondertussen moet Gods volk naar Hem luisteren. Ze hebben Gods ‘wet’ in hun hart (51:7): correct weergegeven betekent het woord ‘onderricht’, en kan het hier slaan op meer dan alleen de Wet van Mozes, namelijk op alle onderricht van God, dat Hij zowel door zijn profeten als priesters doorgaf.

Wanneer je verankerd bent in dit woord, dan is de volgende aansporing realistisch: ‘Vreest niet voor de smaad van stervelingen, wordt niet verschrikt vanwege hun beschimpingen’ (51:7). Op de lange termijn zullen ze vergaan als een kleed dat door de mot verteerd wordt, terwijl Gods gerechtigheid en heil ‘eeuwig duurt’ en ‘van geslacht tot geslacht’ (51:8).

Een aantal manuscripten houdt het (waarschijnlijk terecht) op een lichtelijk andere lezing in vers 4. In plaats van ‘mijn volk’ en ‘mijn natie’, lezen ze ‘volkeren’ en ‘naties’. Dit betekent dat 51:4-6 een andere groep pelgrims aanspreekt, opgeteld bij de Israëlieten – allen aangetrokken van overal ter wereld. Al dezen, samen met het overblijfsel van de Israëlieten, vormen ‘de vrijgekochten des HEREN’ (51:11; vgl. Opb. 5:9-10).


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 18 juni 2013

De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken (Jes. 50)


Deuteronomium 23; Psalmen 112-113; Jesaja 50; Openbaring 20
In tegenstelling tot wat zijn beknoptheid doet vermoeden is Jesaja 50 van belang als overgang. In 50:1-3 spreekt God tot de kinderen van Israël in ballingschap, in het bijzonder zij die denken dat Hij hen volkomen verlaten heeft. Hij heeft hen niet verlaten. Ook is Hij niet gescheiden van hun moeder, d.i. Sion, en Hij heeft hen niet als slaven verkocht om een of andere schuldeiser te betalen – dus is de terugweg naar Hem nog altijd open.

In dit licht moeten de twee laatste zinnen van 50:1 gelezen worden als ironie: als het al ergens op slaat dat de kinderen ‘verkocht’ zijn of de moeder ‘verstoten’ is, dan is het omwille van hun zonde, niet omwille van een of andere definitieve wettelijke actie van Gods kant.

Bovendien is de soevereine Schepper zeker in staat om hen terug te brengen (50:2b-3). De vraag waar het echt om draait is waarom er niemand van hen kwam toen ze werden geroepen (50:2a).

Dan spreekt de Knecht (50:4-9), meer tot zichzelf dan tot anderen, maar wel zo dat men het kan horen (50:10-11). Wie is hij?
Er zijn veel suggesties gedaan: Jesaja, of een zesde-eeuwse leerling van Jesaja; Jeremia; Israël, verpersoonlijkt als een mishandelde en lijdende persoon (vgl. Ps. 129:1-3).

Wanneer het boek zich verder ontvouwt, zal Jesaja de identiteit van de Knecht duidelijk maken. Maar let zelfs nu al op zijn kenmerken: deze Knecht is een begaafd raadgever. Zijn woorden ondersteunen de moeden, want hijzelf heeft een oor voor alles wat de soevereine Heer zegt, en hij is niet weerspannig geweest (50:4-5 – in tegenstelling tot Israël).

Zo is hij een perfecte leerling, maar van de Heer, niet van Jesaja (vgl. Joh. 5:18 e.v.). Hij is niet afgeweken van de weg van gehoorzaamheid (50:5), zelfs wanneer hij te maken kreeg met meedogenloze mishandeling (50:6; vgl. Mt. 27:30; Mk. 14:65; 15:19).

De soevereine Heer ondersteunt Hem in zijn opdracht, zo heeft Hij zijn aangezicht als een keisteen gezet om de hem toegewezen taak te volbrengen (50:7; vgl. Lukas 9:51), in het vertrouwen dat God hem uiteindelijk recht zal verschaffen (50:7-9; vgl. Fp. 2:9-11).

Hoe verhoudt het tweede deel van dit hoofdstuk zich dan tot het eerste? Zeker op deze manier: zij die worden aangesproken in 50:1-3 lijken nog altijd vervreemd, afstandelijk, weinig ontvankelijk, cynisch, terwijl hier in 50:10-11 een duidelijke scheidslijn wordt getrokken, en die scheidslijn heeft te maken met de Knecht.

Aan de ene kant van de lijn vind je hem die de Here vreest, die ‘hoort naar de stem van zijn knecht’. Ook al wandelt ‘hij in diepe duisternis’, dan vertrouwt hij toch op de naam des HEREN (50:10, cursief toegevoegd).

Aan de andere kant van de lijn vind je de persoon die probeert in zijn of haar eigen licht te voorzien, die rebelse vuren aansteekt; tegen een dergelijk persoon zegt God: ‘Van mijn hand overkomt u dit, in pijn zult gij neerliggen’ (50:11).

Zo ondergaat de identiteit van ‘het volk van God’ een subtiele herdefiniëring. In 49:8-12 omvat het zowel Israël als de volkeren; één element dat hen karakteriseert, is hier dat ze het woord van de Knecht des heren gehoorzamen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 17 juni 2013

Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou (Jes. 49)


Deuteronomium 22; Psalmen 110-111; Jesaja 49; Openbaring 19
In de eerste zes verzen van Jesaja 49 spreekt de Knecht van de Heer. Wie is hij? Hij wordt niet bij naam genoemd, maar we kunnen enige conclusies afleiden uit de beschrijving die de tekst ons geeft. Net als de profeet Jeremia was hij door God geroepen nog voor hij geboren was (49:1; vgl. Jer. 1:5); net als hij krijgt hij te maken met tegenstand die hem tot wanhoop drijft, hoewel hij trouw doorzet (49:4; vgl. Jer. 4:19-22, enz.).

God maakte zijn mond ‘als een scherp zwaard’ (49:2), wat eerder een profetische bediening suggereert. Maar nog het meest treffend bij deze Knecht is iets dat eerst nog een opvallende verwarring lijkt. God spreekt hem met deze bewoordingen aan: ‘Gij zijt mijn knecht, Israël, in wie Ik Mij zal verheerlijken’ (49:3, cursief toegevoegd) – dus is de Knecht Israël. Maar de Heer roept deze Knecht ‘om Jakob tot Hem terug te brengen en om Israël tot Hem vergaderd te doen worden’ (49:5, cursief toegevoegd) – wat deze Knecht van Israël onderscheidt van Israël en hem voorstelt als de redder van Israël. Waarom?

Zoals in Jesaja 42 belichaamt deze Knecht alles dat Israël had moeten zijn. Deze Knecht is een ideaal Israël, Gods volmaakte Knecht – en dus een personage dat verschilt van het tastbare Israël, en een dat in staat is om dit Israël te redden.

De identiteit van deze Knecht is op dit punt in het boek nog altijd gedeeltelijk verborgen: ‘[God] maakte mij tot een puntige pijl, in zijn pijlkoker stak Hij mij’ (49:2) zegt de Knecht. God benadrukt echter: ‘Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde’ (49:6).

Zelfs wanneer de Heer deze Knecht gebruikt ‘om Jakob tot Hem terug te brengen en om Israël tot Hem vergaderd te doen worden’ (49:5), heeft dit zeker iets meer op het oog dan een terugkeer naar het land of naar Jeruzalem. Uiteindelijk bewerkt de knecht Kores dit voor Israël. Deze Knecht echter, brengt Israël tot God; het herstel is niet zozeer naar een plaats als wel tot de levende God.

Jesaja 49 is te lang en complex om hier een precieze samenvatting toe te laten. Maar ik vestig de aandacht op twee thema’s.
Ten eerste zijn de ‘terugkerende’ mensen in 49:8-12 niet alleen Israëlieten, maar ook heidenen, en de terugkeer is in de eerste plaats tot God. Israëlieten zouden terugkeren uit het noorden, maar dezen komen van overal.

Ten tweede, hoewel God een aantal fijne dingen beloofd heeft, klaagt Sion (dat staat voor het volk van God) dat de Heer haar verlaten en vergeten heeft. Maar God antwoordt met aandoenlijke toewijding: ‘Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, (…)? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet’ (49:15).
In tijden van stagnering en ontmoediging, denk dan aan Gods beloften op lange termijn, en denk na over Romeinen 8:31-39.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 16 juni 2013

Om Mijnentwil, om Mijnentwil doe Ik het, hoe groot ook de ontwijding is (Jes. 48)


Deuteronomium 21; Psalmen 108-109; Jesaja 48; Openbaring 18
Het is één ding voor God om een Kores op te wekken die de Joden zal toelaten naar Jeruzalem terug te keren. Maar zullen de Joden wel willen teruggaan? En als ze bereid zijn fysiek terug te keren en Jeruzalem te herbouwen, zijn ze dan geestelijk wel klaar om de zonde achterwege te laten die hen in de eerste plaats in ballingschap deed terechtkomen? (Jes. 48)

Het ziet er niet goed uit. Formeel gezien zweren ze wel bij de naam van de Heer en belijden ze wel de God van Israël – ‘maar niet in waarheid en niet in gerechtigheid’ (48:1). Het is waar, de gevangenen noemen zich nog altijd ‘naar de heilige stad’ (48:2), Jeruzalem, dat rond de zesde eeuw een puinhoop was.

Maar een van de redenen waarom God deze dingen voorzegde, inclusief de terugkeer van het volk, is dat Hij goed wist dat veel Joden zodanig verstrikt zouden zitten in de Babylonische afgoderij dat ze in de verleiding zouden komen hun terugkeer toe te schrijven aan hun afgoden (48:3-6).

Net als hun voorvaderen kunnen ze koppig zijn (48:4), trouweloos en opstandig (48:8). De ‘smeltoven der ellende’ (48:10) heeft hen zo weinig geleerd dat de enige reden dat God hen niet helemaal vernietigt in het feit ligt dat Hij de eer van zijn eigen naam in stand wil houden (48:9-11).

De wereld moet weten dat Babylon niet regeert; God regeert. Dus zal Hij doorzetten, hoewel het vreselijke zondeprobleem onder zijn volk nog niet is opgelost, zelfs niet door de ballingschap.

De tragedie is dat Gods volk zelfs in ballingschap niet bereid was om te luisteren (48:1, 12, 16, 17-18). Hun volledige geschiedenis zou er ontzettend anders hebben uitgezien, vol met ontelbaar veel zegeningen, indien ze maar aandacht hadden geschonken aan Gods bevelen (48:18-19).

Hun vrede ware ‘als een rivier’, hun ‘gerechtigheid als de golven der zee’ (48:18). Zelfs nu hetgeen waar ze meest nood aan hebben is om Babylon te verlaten (48:20-21) – nog niet fysiek, natuurlijk, want Kores is nog niet opgestaan en heeft het nog niet bevolen; maar moreel, geestelijk.

Maar indien het volk in zijn zonde blijft, zelfs na de vrijlating uit Babylon, zal het zijn nieuwe vrijheid verspillen: ‘De goddelozen, zegt de HERE, hebben geen vrede’ (48:22) – een blijvende waarschuwing die niet minder van toepassing is in onze dagen.

Dus zal Gods knecht Kores niet het finale antwoord bieden. Hij kan de Joden bevrijden uit ballingschap, maar hij kan hen niet van hun zonde bevrijden. Dit bereidt het toneel voor de herintroductie van de ideale Knecht van de heer, die terugkeert in hoofdstuk 49.

Hij verschijnt zelfs waarschijnlijk eerder raadselachtig in 48:16; want Degene die daar spreekt heeft de Geest op zich (zoals in 42:1) en wordt door God geroepen (zoals in 49:1). Maar er is geen twijfel over zijn aanwezigheid in Jesaja 49. In deze Knecht van de Heer is de enige blijvende steun voor Gods volk.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 15 juni 2013

Daal af, en zet u neer in het stof, jonkvrouw, dochter van Babel (Jes. 47)


Deuteronomium 20; Psalm 107; Jesaja 47; Openbaring 17
Aan de ene kant is Jesaja 47 behoorlijk eenvoudig; aan de andere kant bevat het hoofdstuk subtiele symboliek en bereidt het de weg voor de ontwikkeling van bepaalde Bijbelse symboliek in het Nieuwe Testament.

Aan de eenvoudige kant, schetst het hoofdstuk de val van Babylon, die in gang wordt gezet met de troonsbestijging van Kores. Babylon is een zielig trotse en arrogante stad. Ze is de ‘gebiedster der koninkrijken’ (47:5); ze denkt dat ze eeuwig zal bestaan (47:7) – een beetje zoals het Derde Rijk van Hitler. Ze is zo vol zelfvertrouwen over haar eigen veiligheid dat ze zich niet kan voorstellen weduwe te worden of haar kinderen te verliezen (47:8).

Trots op haar wijsheid en kennis (47:10) en haar toewijding aan de astrologie, denkt ze dat ze haar toekomst kan bepalen (47:12-13). Haar zelfverafgoding is ronduit afstotelijk: het terugkerende ‘ik ben het en niemand anders’ (47:8, 10) is een rechtstreekse aanval op Gods identieke aanspraak (45:5).

Maar God heeft er genoeg van. De ‘gebiedster der koninkrijken’ zal in het stof neerzitten (47:1); ze zal een slaaf worden (47:1-3). Deze ‘moeder’ zal plots weduwe worden en van kinderen beroofd worden (47:8-9). De astrologie zal waardeloos blijken als het er om gaat haar te redden (47:12-13), en bezweerders en tovenaars zullen geen baat brengen (47:12). God zelf is er op uit Babylon te vernietigen.

Maar deze tekst zinspeelt ook op een andere kant. De hoofdstukken 47 en 48 zijn met elkaar verbonden en vormen één groot geheel. Jesaja 47 veroordeelt Babylon voor zijn uitdagende trots en belooft haar ondergang; Jesaja 48 is gericht tot de bannelingen, die (zoals we zullen zien in de overdenking van morgen) aangepord worden om Babylon te verlaten en terug te keren naar Jeruzalem.

In de praktijk leven ze in de ene stad, Babylon; theologisch gezien horen ze bij een andere stad, Jeruzalem. Zuiver op historisch vlak gezien konden de gevangenen op dat ogenblik natuurlijk niet terugkeren naar Jeruzalem. Ze konden dit enkel doen nadat Kores aan de macht kwam en hen de toestemming gaf om terug te keren.

Maar theologisch gezien moeten de bannelingen zichzelf zien als behorend tot Jeruzalem en niet tot Babylon. Dus zoals ‘Jeruzalem’ soms met die naam verwijst naar de oude stad, en soms, zoals we al zagen, vooruitgrijpt naar het nieuwe, eschatologische Jeruzalem, zo kan het ook dat ‘Babylon’ niet alleen verwijst naar de oude stad die het hoogtepunt van zijn weelde bereikt rond de zesde eeuw v.C., maar ook een symbool wordt – een symbool dat vooruitgrijpt naar elke trotse stad of cultuur die zich verbeeldt eeuwig te zullen leven en hoogmoedig alles afmeet aan de standaarden van zijn eigen zonde en vooronderstellingen. Het historische Babylon wordt het symbool van vele Babylons.

Johannes begrijpt deze dingen. Dit is waarom hij in Openbaring 17 Rome beschrijft als ‘het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde’ (Opb. 17:5), een vrouw die dronken is door het bloed van de heiligen. Welke Babylons zijn sindsdien allemaal opgestaan?


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 14 juni 2013

Ik breng mijn gerechtigheid nabij, zij is niet ver (Jes. 46)


Deuteronomium 19; Psalm 106; Jesaja 46; Openbaring 16
Jesaja 46 bestaat uit drie delen, en elk ervan brengt een verschillend argument naar voren dat Israël impliciet of expliciet oproept tot trouw tegenover de levende God.

(1) In de eerste twee verzen, spot Jesaja met de Babylonische goden. ‘Bel’ betekent ‘heer’ en is een equivalent van Baäl als titel. Hij werd gebruikt voor Marduk (of Mardoek), de oppergod van de stad Babylon. ‘Nebo’ was de zoon van Bel-Marduk. Hij was de patroonheilige van het schrijven en van wijsheid.

Op het nieuwjaarsfeest werden Bel-Marduk en Nebo door de straten rondgedragen in een grote processie voor het Esagila-heiligdom. Het was het grootste religieuze evenement van het jaar. Maar Jesaja voorziet een tijd waarin Bel-Marduk en Nebo zullen buigen en knielen, en waarin de uitgeputte lastdieren die hen moeten dragen zullen vallen, en ze in gevangenschap worden afgevoerd (46:1-2).

Dit werd niet letterlijk vervuld toen de Perzen de macht overnamen in de zesde eeuw, want Kores bewaarde de status van de Babylonische goden en versterkte die nog. Op de lange termijn gleden Bel-Marduk en Nebo natuurlijk af naar de vergetelheid. Niemand aanbidt hen vandaag nog. Maar miljoenen mannen en vrouwen aanbidden nog de God van Israël.

(2) In het volgende deel (46:3-7) zet God de openlijke veroordeling van afgoderij voort. Nu is er een wat nieuwe ontwikkeling. God zegt eigenlijk, dat afgodendienaars hun goden moeten dragen en dat zelfs hun lastdieren moe worden; maar met de ware God, is het net andersom: Hij draagt zijn volk. Het is niet moeilijk een verschil te zien tussen beide godsdiensten. In de ene doet het volk alle zware hefwerk; in de andere doet God het, en zijn volk wordt door Hem gedragen.

(3) In het laatste deel (46:8-13) vermaant God zijn verbondsvolk in ongezouten, om niet te zeggen brutale termen. Zij zijn opstandigen, en ze zijn al Gods genadige en krachtige wegen vergeten die Hij met hen ging toen de natie ontstond ten tijde van de Exodus.

Er zijn belangrijke dingen voor de gelovige om te herinneren (46:8-9). Waarschijnlijk is Kores toch een deel van hun obsessie. Ze vinden het nog altijd moeilijk zich in te denken dat god een heidense koning als hij zal gebruiken, eerder dan hen gewoon te vernietigen. Maar God benadrukt dat Hij ‘een roofvogel’ uit het oosten zal roepen (46:11) – bijna zeker een verwijzing naar Kores.

Wat ook zijn doel en plan, Hij zal erover waken dat het gebeurt. De implicatie is natuurlijk dat God zowel soeverein is als goed – dus staak de pogingen het beter te willen weten en vertrouw Hem. ‘Hoort naar Mij, gij trotsen van hart, die ver van gerechtigheid zijt. Ik breng mijn gerechtigheid nabij, zij is niet ver, en mijn heil zal niet vertoeven’ (46:12-13).


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 13 juni 2013

Ik gordde u, hoewel gij Mij niet kendet (Jes. 45)


Deuteronomium 18; Psalm 105; Jesaja 45; Openbaring 15
De rijkdom van Jesaja 45 kan niet worden samengevat in een beknopt overzicht. Het eindigt met een verbazingwekkend missionair gedeelte (45:14-25), waarvan de echo’s weerklinken tot in het Nieuwe Testament (bijv. 45:23; vgl. Fp. 2:10-11).

Het begint in de slotverzen van hoofdstuk 44 en de aanvangszinnen van hoofdstuk 45, waar de Perzische koning Kores met zijn naam wordt geïntroduceerd. Hier noemt God hem ‘mijn herder’ (44:28), en Jesaja geeft hem het etiket ‘gezalfde’ van de Heer (d.i. ‘messias’, een titel die in het Oude Testament meestal beperkt blijft tot Saul of tot een van de Davidische koningen).

Dit is niet de enige plaats in het Oude Testament waar God iemand bij naam noemt nog lang voor die persoon geboren wordt (vgl. 1 Kon. 13:1-3). Treffend is dat, na de striemende aanklacht tegen afgoderij in Jesaja 44 (zie de overdenking van 12 juni), God zou verwijzen naar een heidense afgodendienaar als zijn gezalfde.

Maar het punt is belangrijk. God veroordeelt afgoderij, maar zijn voorzienige regering kan wel gebruik maken van een afgodendienaar, of iemand anders, voor zijn eigen goede doeleinden. Het is altijd verkeerd om te redeneren vanuit voorzienigheid naar ethiek, of vast te stellen wie er ‘juist’ is door te kijken naar wie er in een specifieke context wint, of om te betwijfelen of God wel soeverein een zondig persoon kan gebruiken om iets zeer goeds te bewerken, zonder daarom die persoon vrij te pleiten of alle zonde in zijn of haar leven te rechtvaardigen.

Natuurlijk vond Israël zelf het moeilijk om dit woord van God aan te nemen. Je kunt je de bannelingen voorstellen verscheurd door twijfel en geplaagd door angst. Wanneer God de heidense Kores zijn ‘messias’ noemt, betekent dit dan dat Hij het Davidisch koningshuis verworpen heeft?

Kunnen de woorden van de profeet aangenomen worden wanneer hij dergelijke onzinnige dingen beweert? God voorziet de scepsis en antwoordt met een stevige verdediging van zijn soevereiniteit en gerechtigheid (45:8-13).

‘Wee hem die met zijn Formeerder twist’ (45:9). Het volk dat God zo hardnekkig getergd had dat het in ballingschap eindigde, wil nu de middelen tarten die God had gekozen om hen weer thuis te brengen. Maar ze hebben niet meer recht om Gods wegen in vraag te stellen dan het leem de pottenbakker in vraag kan stellen, of een pasgeborene zijn of haar ouders in vraag te stellen heeft (45:9-10).

‘Dit zegt de HEER, de Heilige van Israël, die Israël gevormd heeft: Wilden jullie mij ondervragen over het lot van mijn kinderen, of mij iets voorschrijven omtrent het werk van mijn handen?’ (45:11, NBV). God is de soevereine Schepper, en in de volmaaktheid van zijn gerechtigheid zal Hij Kores doen opstaan om Jeruzalem te herbouwen (45:13 – op zichzelf bewijs dat de Davidische lijn niet verworpen is) en zijn ballingen in vrijheid te stellen.

Dit komt allemaal als een stap naar de heerlijke uitnodiging: ‘Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer’ (45:22). Denk na over Openbaring 15:3-4.


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 12 juni 2013

Is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots, Ik ken er geen (Jes. 44)


Deuteronomium 17; Psalm 104; Jesaja 44; Openbaring 14
We hebben al geleerd dat God tegen Israël zei ‘Gij zijt (…) mijn getuigen’ (Jes. 43:10, 12). Want de Israëlieten moesten getuigen dat God en alleen God al deze dingen voorzegd had, en dus het bewijs had geleverd dat Hij ze gedaan had, want Hij alleen is de soevereine God.

In Jesaja 44:6-23 worden deze thema’s samengevat (44:6-8). Alleen Jahweh is ‘de Koning en Verlosser van Israël, de HERE der heerscharen’ (44:6). God zegt’ Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God’ (44:6). Wat betreft zijn volk: ‘Weest niet verschrikt en vreest niet. Heb Ik het u niet van oudsher doen horen en verkondigd? Gij zijt mijn getuigen: is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots, Ik ken er geen’ (44:8). Maar indien alleen God God is, zijn allen die daar ook aanspraak op maken afgoden.

Zo leidt de samenvatting van dit thema een van de meest vernietigende veroordelingen in van afgoderij in de Bijbel.

Vanuit Gods perspectief is afgoderij altijd weerzinwekkend. In zekere zin is het de basiszonde, want afgoderij onttroont God en vervangt Hem door iets of iemand anders. Dit is waarom hebzucht afgoderij is (Kol. 3:5): we streven naar wat we begeren, en wat we zo hartstochtelijk nastreven wordt onze god.

De historische context van deze afwijzing is cruciaal, want afgoderij wordt niet alleen begaan door al de kleine naties rond Israël, maar ook door de regionale machten en door de opeenvolgende supermachten.

Onvermijdelijk schreven Egyptenaren en Assyriërs en Babyloniërs allen hun succes toe aan de macht van hun eigen goden. Maar hier is de God van klein Israël – verpletterd, verslagen, in ballingschap, zielig klein Israël – bewerend de enige God te zijn, de soevereine Heer, de machtige Schepper en voorzienige Heerser over alle koninkrijken van de aarde. En hij verwacht van zijn verbondsvolk dat ze van deze waarheid zullen getuigen in plaats van te bezwijken voor de afgoderij rond hen, die ze, bedroevend genoeg, uiterst aantrekkelijk vinden.

De vraag rond macht zal God op de lange termijn behandelen. Hier ligt de focus op het aantonen van de absurditeit van afgoderij en daardoor zijn geloofwaardigheid neer te halen (44:9-20). Wat aanvankelijk aantrekkelijk lijkt, daarvan wordt getoond dat het ridicuul is. De afgoderij die uitermate smadelijk is voor God, is ook uitermate dwaas.

De oplossing is tweevoudig. (a) Israël wordt opgeroepen terug te denken aan wat God gezegd heeft, wat God gedaan heeft (44:21), zeker het feit dat God Israël geformeerd heeft en tot zijn bevoorrechte knecht gemaakt heeft. (b) Israël wordt opgeroepen terug te keren tot God, want Hij heeft hen verlost (44:22). Dit moeten de voortdurende prioriteiten zijn van Gods volk: gedenken van alles wat God is, alles wat Hij gezegd en gedaan heeft; en wanneer we afdwalen, meteen en prompt tot Hem terugkeren (1 John 1:7-9).


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 11 juni 2013

Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen (Jes. 43)


Deuteronomium 16; Psalm 103; Jesaja 43; Openbaring 13

Hoewel God een ideale Knecht heeft die de volmaakte vertegenwoordiger zal zijn om al zijn plannen ten uitvoer te brengen (Jes. 42:1-9), is ook Israël Gods knecht. In Jesaja 43 en tot in hoofdstuk 44 bemoedigt Jesaja Israël, Gods knecht (43:10; 44:1).

Hier zal ik verder ingaan op elementen van deze bemoediging en dan de aandacht vestigen op een belangrijke passage die door de Heer Jezus wordt opgepikt in het Nieuwe Testament.

In het eerste deel (43:1-7) zegt God aan Israël dat ze niet bang moeten zijn (43:1) – niet omdat ze niet in ballingschap zullen gaan, maar omdat God bij hen zal zijn wanneer ze door het water trekken, en wanneer ze door het vuur trekken zullen de vlammen hen niet verteren (43:2).

Bovendien zal het volk niet uitgeroeid en niet geassimileerd worden: God zelf zal haar nakroost uit de vier windrichtingen vergaderen (43:5-6). Ondanks de verbijsterende omstandigheden, verklaart de levende God dat Israël kostbaar en hooggesschat is in zijn ogen, en veelgeliefd (43:4). Paulus redeneert op een analoge manier met betrekking tot christenen in Romeinen 8:31-39.

In het kort:

(a) Israël zou bemoedigd moeten zijn omdat haar terugkeer na de ballingschap van God zal getuigen en zal verklaren dat het God alleen was die weet had van deze indrukwekkende gebeurtenissen en ze ook bewerkte (43:8-13).

(b) Babylon zal verslagen worden. De natie van veroveraars zal tot een stel vluchtelingen worden (43:14-15).

(c) Israël is gewoon na te denken over Gods machtige daden om zijn volk te verlossen ten tijde van de Exodus (43:16-17), maar nu zal God iets nieuws bewerken (43:18-21). Dus ga niet op in het verleden, zeurend naar je nederlaag stappend. Wees moedig, want God staat op het punt iets nieuws te doen, om een nieuwe cyclus te bewerken van wonderbaarlijke verlossing.

(d) Bovenal krijgen de ontzettend gecompromitteerde eredienst en de menigvuldige misdrijven van Israël niet het laatste woord (43:22-24). De eerste zin van 43:22 in het Hebreeuws kan best weergegeven worden: ‘Doch Mij hebt gij niet aangeroepen, o Jakob’ – want de Israëlitische eredienst was zodanig corrupt, en een dusdanige verdraaiing van het verbond, dat de ware God helemaal niet echt aanbeden werd. Maar God zelf is het die de overtredingen uitdelgt om zijnentwil (43:25) – een verder vooruitgrijpen naar Jesaja 53.

God wil dat zijn knecht Israël verstaat ‘dat ik het ben’ (43:10 – Eng. ‘I am he’; vgl. 41:4; 48:12). Het Hebreeuws roept associaties op met Exodus 3:14; de Griekse weergave van die zin is precies de uitdrukking die Jezus herhaaldelijk toepast op zichzelf in Johannes 8 (bijv. Joh. 8:58, ‘Ik ben’ / ‘ben ik’). Hoe geeft Jesaja 43 vorm aan hoe we over Jezus moeten denken?


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 10 juni 2013

Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb (Jes. 42)


Deuteronomium 15; Psalm 102; Jesaja 42; Openbaring 12
Jesaja zelf wordt Gods knecht genoemd (20:3), en dit geldt ook voor Hizkia’s hofmaarschalk Eljakim (22:20). Het gezamenlijke Israël is ook Gods knecht (41:8-20). Wie is de knecht van de Heer (of ‘de knecht des Heren’) in Jesaja 42:1-9?

Sommigen betogen dat het nog altijd over Israël gaat. In dit geval worden Gods woorden ‘Zie, mijn knecht’ (42:1) uitgesproken voor de volken, een soort verdediging van zijn volk voor de sterke machten die als niets zijn voor Hem.

Maar deze lezing van Jesaja 42 is onwaarschijnlijk. ‘Zie, mijn knecht’ klinkt als de introductie van een nieuw personage. Belangrijker nog, Gods knecht Israël werd in de voorgaande hoofdstukken beschreven als klagend (40:27), angstig en onthutst (41:10). Tegen het einde van dit hoofdstuk is Israël doof, blind (42:18-19) en zondig (42:23-24).

De knecht van de Heer in 42:1-9 daarentegen kwijnt niet en is niet ontmoedigd (42:4), hij verheugt zich in God (42:1), is vriendelijk, volhardend en brengt gerechtigheid in trouw (42:3). Dit is een ideale Knecht, een die alles belichaamt wat Israël faalde te zijn.

In dit licht wordt de aankondiging ‘Zie, mijn knecht’ gedaan tegenover Israël. De Knecht wordt aan hen geïntroduceerd, niet alleen omdat Hij een ideaal is waarnaar zij zouden moeten streven, maar omdat hij een persoon is die hen zal redden, zoals Jesaja duidelijk zal maken.

Dit lied van de knecht wordt onderverdeeld in drie delen.

(a) In 42:1-4 spreekt God Israël aan en introduceert Hij de Knecht die de volken ‘recht’ zal brengen. De Hebreeuwse term bevat meer dan het Nederlandstalige woord. Het omvat het tot stand brengen van al Gods plannen.

Maar wanneer de Knecht dit doet, is hij helemaal niet zoals Kores, of een andere leider van een rijk. Hij is zachtmoedig: hij schreeuwt niet of roept niet of verheft zijn stem niet in de straten (42:2). Noch verbreekt hij het geknakte riet of dooft hij de walmende vlaspit (42:3) – een passage die expliciet toegepast wordt op Jezus in Mattheüs 12:15-21.

(b) In 42:5-7 wordt de Knecht zelf aangesproken (merk vers 6 op: ‘Ik, de HERE, heb u (enkelvoud) geroepen in gerechtigheid’), en het wordt Israël toegestaan om mee te luisteren naar wat gezegd wordt.

Hier stelt de God die alle volken adem geeft (42:5) deze Knecht ‘tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën’ (42:6), terwijl hij alle negatieve effecten van de zonde ongedaan maakt (42:7).

(c) In 42:8-9 spreekt de Heer opnieuw Israël aan, waarbij Hij nog maar eens de opdracht van de ideale Knecht samenvat en benadrukt dat dit de ‘nieuwe dingen’ zijn die in genade al vooraf aangekondigd worden.

Het hoeft niet te verwonderen dat dit lied uitmondt in gemeende lofprijs voor de Heer (42:10-17), en opnieuw een contrast weergeeft met de diepte van de morele schuld van Gods knecht Israël (42:18-25), waarvoor alleen de ideale Knecht de oplossing kan bieden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 9 juni 2013

Vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God (Jes. 41)


Deuteronomium 13-14; Psalmen 99-101; Jesaja 41; Openbaring 11
De theologische kracht van Jesaja 41 wordt duidelijker wanneer we iets begrijpen van de achterliggende geschiedenis.

In lijn met de voorzegging van 39:6-7 werd Jeruzalem finaal vernietigd in 587 v.C., de tempel werd met de grond gelijk gemaakt en de bevolking gedood of weggevoerd. Dit was de meest schokkende gebeurtenis waarmee Israël in Oudtestamentische tijden geconfronteerd werd.

Maar verre van te denken dat dit bewees dat God de controle aan het verliezen was, voorzag Jesaja niet alleen de gebeurtenis, maar benadrukte hij ook dat dit Gods handelen was.

Nu spreekt hij tot hen die zouden te lijden krijgen onder Babylonische agressie en zich zouden afvragen of er hen ook nog maar enige hoop restte. Jesaja heeft hen er al aan herinnerd dat, wat God betreft, de volken niets meer voorstellen dan een druppel aan een emmer of een stofje op de weegschaal (40:15-17). Nu voorzegt hij dat God zelf de agressie van het Babylonische rijk zal stoppen. Hij zal de Perzische koning Cyrus (of Kores) opwekken (41:2-4, 25-27; Kores wordt met name genoemd in 44:28 en 45:1).

Kores, koning van de Perzische stad Ansjan, kwam aan de macht in 559, toen Perzië nog onderhorig was aan Medië. Tien jaar later doodde hij de Medische koning Astyges en vestigde hij het Perzische rijk. In minder dan een decennium onderwierp hij een gebied dat in het westen zo ver reikte als het huidige Turkije (waarbij hij op zijn weg koning Croesus versloeg), en zich in het oosten uitstrekte tot in het noordwesten van Indië.

Kores keerde de politiek om van de rijken die voor hem heersten. In plaats van ondergeschikte volken weg te voeren, moedigde hij bannelingen aan om naar huis te gaan – inclusief Israël (Ezra 1:2-4; zie de overdenking van 1 januari).

Jesaja 41 maakt dan twee belangrijke punten.

Ten eerste is het God alleen die naties tot Hem kan roepen, waarbij hij hun lot bestuurt en hen oproept zijn wil te volbrengen – en dit omvat ook Kores, die door God is ‘verwekt’ tot de taken die hem zijn toegewezen.
Waar is het bewijs voor dergelijke gewaagde stelling?

Het wordt gevonden in het feit dat God het volledige verloop van de gebeurtenissen voorzegt anderhalve eeuw voor ze zich voltrekken (41:21-29). Dit is iets dat heidense afgoden onmogelijk konden doen. ‘Zie, zij allen zijn nietigheid; niets zijn hun werken, wind en ijdelheid hun gegoten beelden’ (41:29). Dergelijke voorspellingen zijn het exclusieve terrein van ‘de Koning van Jakob’ (41:21), want Hij alleen schrijft de geschiedenis al op voorhand.

Ten tweede moet Israël beseffen dat ze samen Gods dienstknecht zijn (41:8-20), de nakroost van Jakob en van Abraham voor hem, zelf dienstknechten van God.

Dit betekent allerminst dat zij intrinsiek groot zijn: God spreekt hen aan als ‘wormpje Jakob, gij volkje Israël!’ (41:14). Maar ze hebben een grote God, hun Verlosser, de Heilige van Israël (41:14). Ze hoeven niet te vrezen (41:10) en mogen zich in Hem verheugen (41:16).


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.