donderdag 7 februari 2013

'O, dat mijn verdriet toch goed gewogen werd' (Job 6)


Genesis 40; Markus 10; Job 6; Romeinen 10

Jobs antwoord aan Elifaz beslaat twee hoofdstukken. In Job 6 is zijn argumentatie als volgt:

(1) In de openingsverzen (6:1-7) benadrukt Job dat hij alle redenen heeft om te jammeren over zijn situatie: zijn verdriet en leed zijn niet te schatten (6:2-3). Ook ontwijkt Job niet wat voor de hand ligt: in Gods universum moet God zelf ergens achter deze rampen schuilgaan – ‘Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, … Gods verschrikkingen stellen zich in slagorde tegen mij op’ (6:4). Zelfs een ezel balkt niet zonder reden (6:5), dus waarom zouden Jobs vrienden hem behandelen alsof hij klaagt zonder reden?

(2) Job geeft uiting aan zijn diepste verlangen: dat God hem gewoon zou verbrijzelen, ‘dat Hij zijn hand uitstrekte en mij afsneed!’ (6:9). Dit is meer dan een doodsverlangen: ‘Dat zou nog vertroosting voor mij zijn, ja, ik zou van vreugde opspringen bij het leed, dat Hij niet spaart, omdat ik de woorden van de Heilige niet heb verloochend’ (6:10). Van hieruit zijn drie dingen duidelijk.
(a) Ondanks zijn ondraaglijke pijn denkt Job nog altijd vanuit het kader van een toegewijd gelovige. Zijn lijden drijft hem niet tot agnosticisme of naturalisme.

(b) Nog belangrijker, het is zijn grootste verlangen om trouw te blijven aan God. Hij ziet de dood niet alleen als een verlossing van zijn lijden, maar als een manier om te sterven vooraleer de intensiteit van zijn lijden hem ertoe zou drijven iets te zeggen of te doen dat God oneer zou aandoen.

(c) Impliciet is dit ook een antwoord aan het adres van Elifaz. Een man met een dergelijke hartstochtelijke toewijding om trouw te blijven aan ‘de woorden van de Heilige’ (6:10) zou niet mogen bestempeld worden als een lichtzinnig en frivool twijfelaar.
(3) Elifaz’ positie berust op de veronderstelling dat als Job wil handelen zoals Elifaz adviseert, hij dan al zijn rijkdom en macht zal terugkrijgen. Job benadrukt dat hij dit punt al wel goed voorbij is: hij heeft geen hoop, geen vooruitzichten. Hij kan zich niet gedragen alsof hij God zegen wil ontfutselen (6:11-13).

(4) Ondertussen wijst Job Elifaz en zijn collega’s terecht (6:14-23). ‘Wie wanhopig is, mag van zijn vriend goedertierenheid verwachten; of hij zou de vreze van de Almachtige verlaten’ (6:14; Merk op: hier verschilt het Engels wel van de Nederlandse vertalingen; in het Engels mag een man die wanhopig is toch de toewijding van zijn vrienden verwachten, zelfs al zou hij dan nog de vreze van de Almachtige verlaten); dit is hoe echte vriendschap eruitziet.

Job analyseert de ware reden waarom zijn vrienden ‘onbetrouwbaar’ zijn ‘als de waterloop van beken die wegvloeien’ (6:15): ze hebben iets verschrikkelijks gezien en ze zijn bang (6:21). Hun afgebakende theologische categorieën zijn weggeblazen door Jobs lijden, aangezien ze geloofden dat hij een rechtvaardig man was. Nu moeten ze kunnen aantonen dat hij onrechtvaardig is en zijn lijden verdient, of ook zij worden bedreigd.

(5) Job eindigt met een wrang pleidooi (6:24-30). Wat hem betreft staat zijn integriteit op het spel; hij zal geen berouw veinzen wanneer hij weet dat hij dit lijden niet verdiend heeft. ‘Komt toch tot bezinning, laat er geen onrecht geschieden’ (6:29), draagt hij zijn vrienden op.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten