zaterdag 29 december 2012

'Ik heb het wetboek gevonden in het huis des HEREN' (2 Kron. 34)

2 Kronieken 34, Openbaring 20, Maleachi 2, Johannes 19
In de overdenking voor 9 november stond ik al kort stil bij Josia’s hervormingsijver. Hij leidde de laatste poging tot een reformatie op grote schaal in Juda (2 Kon. 22). Ongeveer driekwart eeuw was voorbijgegaan sinds de dood van Hizkia, maar een groot deel van die periode lag onder Manassa, wiens regering van meer dan een halve eeuw bijna volledig gewijd was aan heidense zonde. Nu keren we terug naar dezelfde gebeurtenis, dit keer zoals opgeschreven in 2 Kronieken 34.

Hier kunnen we een aantal bijkomende en complementaire lessen leren.

(1) Het herontdekken van het boek van de Wet (waarschijnlijk Deuteronomium) tussen de rommel van de tempel toont Josia hoe gevaarlijk Juda’s positie is: de toorn van God hangt haar boven het hoofd. Josia scheurt zijn klederen, bekeert zich en beveelt hervorming.

Bovendien draagt hij zijn bedienden op om de profetes Chulda te raadplegen (34:22) met de vraag hoe imminent deze gevaren zijn. Gods antwoord is dat rampspoed en oordeel over Jeruzalem nu onvermijdelijk zijn – ‘al de vervloekingen die geschreven staan in het boek dat men de koning van Juda heeft voorgelezen’ (34:24).

Het patroon van bewuste en herhaalde inbreuken tegen het verbond is zodanig aanhoudend en vreselijk geworden dat er wel oordeel moét komen. De Heer voegt er echter aan toe: ‘omdat uw hart week geworden is en gij u verootmoedigd hebt voor het aangezicht van God, toen gij zijn woorden tegen deze plaats en haar inwoners hoordet, ja, u voor mijn aangezicht verootmoedigd hebt en uw klederen gescheurd hebt en voor mijn aangezicht geweend hebt, zo heb ook Ik gehoord, luidt het woord des HEREN’ (34:27) – en Josia krijgt de garantie dat het nakende onheil niet gedurende zijn leven zal plaatsvinden.

Hier liggen twee duidelijke lessen.

Ten eerste wordt ons een glimp gegeven van wat God van ons verwacht wanneer we leven in een tijd van dramatische neergang: niet filosoferen maar eigen deemoedig, duidelijk berouw, tranen en wroeging.

Ten tweede is God, zoals zo vaak in de Bijbel, zodanig traag tot toornen en zo geduldig, dat Hij sneller bereid is om het oordeel uit te stellen en te vertragen dat noodzakelijkerwijs vasthangt aan zijn heiligheid, dan wij dat zijn om hem om genade te smeken.

(2) Het portret van de koning zelf die de oudsten van Juda bijeenroept en hen ernstig uit de Schrift voorleest (34:29-31) is enorm aangrijpend. Er is niets waaraan onze generatie meer behoefte heeft dan aan het horen van Gods woord – en dit in een tijd waarin de bijbelse ongeletterdheid verbazingwekkend snel toeneemt.

Bovendien heeft onze generatie nood aan het horen van christelijke leiders die zich persoonlijk onderwerpen aan de Schrift, die persoonlijk de Schrift lezen en onderwijzen – niet op omfloerste manieren die nog nauwelijks een zekere erfenis van christelijk onderwijs laten veronderstellen, terwijl de werkelijke focus bijna altijd op wat voor andere dingen ook ligt - maar op manieren die godvruchtig, voorbeeldig, diepgaand, indringend en volhardend zijn. Niets, helemaal niets is nog urgenter.


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 december uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten