donderdag 7 juni 2012

Gij (en niet uw kinderen) kent zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm (Deut. 11)


Deuteronomium 11, Psalmen 95-96, Jesaja 39, Openbaring 9

Mijn ouders waren eerder arm – niet met de armoede zoals je die vindt in de ergste sloppenwijken ter wereld, maar arm naar Amerikaanse maatstaven. Mijn vader was een voorganger (pastor). Nog voor ik werd geboren, aan het einde van de crisis die bekendstaat als ‘the Great Depression’, ging vader rond met een kleine wagen met voedsel. Dit voedsel was rond kerstmis gecollecteerd voor de armen. En toen kwam hij thuis in de flat die mijn ouders huurden en was het enige eten dat we als kerstdiner in huis hadden een blik bonen. Mijn ouders dankten God ervoor – en terwijl ze daar nog mee bezig waren werden ze uitgenodigd voor een maaltijd. Ik herinner me nog vele gelegenheden uit de tijd dat ik opgroeide, dat ons gezin bad dat God zou voorzien in onze noden – bijvoorbeeld bij grote medische rekeningen die we niet konden betalen – en Hij deed het altijd.

Toen ik van huis wegging om naar de universiteit te gaan, bezuinigden en spaarden mijn ouders; dat jaar stuurden ze me tien dollar. Voor hen was dit veel geld; wat mezelf betreft, ik stond er financieel alleen voor en werkte en studeerde. Vele malen kwam ik twee of drie dagen door zonder eten, terwijl ik heel veel water dronk om te vermijden dat mijn maag rammelde, en de Heer vroeg om in mijn noden te voorzien, bang als ik was dat ik mijn studies zou moeten afbreken. God voorzag altijd, soms op eenvoudige manieren, soms met verbazingwekkende tentoonspreidingen.

Vandaag kijk ik naar mijn kinderen en merk ik dat, hoewel ze andere soorten beproevingen en verzoekingen te verduren krijgen, ze nooit met iets vergelijkbaars geconfronteerd werden als ontbering (niet alles krijgen wat ze willen telt niet mee!).

Dan lees ik Deuteronomium 11, waar Mozes een onderscheid maakt tussen generaties: ‘Immers, gij kent thans – want dit geldt niet voor uw kinderen, die de tuchtiging van de HERE, uw God, niet kennen en niet gezien hebben – zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm, de tekenen en de daden, die Hij in Egypte gedaan heeft aan Farao, de koning van Egypte, en aan diens gehele land’ (11:2-3, zie 11:5).
Nee, het waren niet de kinderen, maar ‘uw ogen hebben heel het grote werk gezien, dat de HERE gedaan heeft’ (11:7).

Wat concludeert Mozes dan uit dit verschil tussen de generaties?
(1) De oudere generatie zou snel moeten zijn om te gehoorzamen, omwille van alles waaruit ze konden leren (11:8). Hier sta ik dan, nadenkend over de beperkte ervaring van mijn kinderen, terwijl het eerste dat God zegt is dat ik degene ben die niet te verontschuldigen is.
(2) De oudere generatie moet systematisch aan hun kinderen doorgeven wat ze leerden (11:19-21); opnieuw ligt de eerste verantwoordelijkheid bij mij, niet bij hen.
(3) Algemener gesteld, hangt het van de twee eerste punten af of God het volk de zegeningen van het verbond zal schenken, hier in de vorm van het land en zijn overvloed.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

Geen opmerkingen:

Een reactie posten