2 Koningen 13; 2 Timotheüs 3; Hosea 5-6; Psalm 119:145-176
Iemand heeft eens gezegd dat je het volledige boek Hosea kunt zien als een studie van wat het betekent om terug te keren tot God. Hier is geen plaats voor lichtzinnige lapmiddelen; louter verbale excuses worden niet aanvaard.
Maar toch wordt hoop geboden aan een volk dat het soort terugkeer vertoont dat de Heer wel kan aanvaarden. Nergens is die spanning duidelijker dan in Hosea 5-6.
Hosea 5 begint met een aanklacht tegen Israël, in het bijzonder de leiders. Er is niets aan hen dat God onbekend is (5:3; vgl. 7:2; Heb. 4:13). Hun probleem is niet louter intellectueel, maar zeker moreel: ‘Hun daden gedogen niet, dat zij zich bekeren tot hun God. Want een geest van ontucht woont in hen, en de HERE kennen zij niet’ (5:4; vgl. Joh. 3:19).
Erger nog, wanneer ze in formele zin de Heer ‘zoeken’, is hun bezigheid zodanig vals dat Hij hen moet verlaten, want God is niet de gevangene van zijn eigen offersysteem (5:5-6).
Door het oordeel over hen te brengen beoogt God niet alleen vergelding, maar ook een aansporing tot bekering: ‘Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien’ (5:15).
De openingsverzen van hoofdstuk 6 (vv. 1-3) kun je op twee manieren verstaan.
(1) Ze kunnen een aangrijpende smeekbede zijn van Hosea tot zijn volk om zich te bekeren en terug te keren tot de Heer.
Hij wil dat ze hun godsdienst van louter offeranden voor de vorm verlaten voor een godsdienst van oprecht erkennen van de Heer. Dezelfde God die het volk getuchtigd heeft zal dan graag hun wonden verbinden. ‘Zijn verschijning staat vast als de dageraad’ (6:3).
(2) Ze kunnen de woorden zijn van het volk zelf – en in dat geval suggereert de context waarin ze zijn opgenomen dat ze, alhoewel ze heel mooi klinken, in werkelijkheid maar weinig betekenen (vgl. Ps. 78:34, 36-37). Dergelijke bekering is pure aanmatiging, en God kijkt er dwars doorheen en verwerpt die, want hun ‘liefde is als een morgenwolk, en als een dauw die in de vroegte vergaat’ (6:4) - zoals Gomers liefde.
Elk van deze twee manieren om 6:1-3 uit te leggen is zinvol; in beide gevallen is de veranderlijkheid in Gods verbondsvolk uiterst weerzinwekkend.
Moet ik kiezen tussen de twee uitleggingen, dan neig ik naar de eerste. Hosea 6:1-3 klinkt meer als de oprechte bekering waarop wordt aangedrongen maar die er niet komt, dan als de lege woorden van onoprechte hypocrieten.
Voor welke uitleg je ook kiest, God is duidelijk niet onder de indruk van louter woorden en godsdienstige vormen: ‘Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers’ (6:6; vgl. Mt. 9:13; 12:7).
Een generatie die lustig Gods lof zingt terwijl het al even lustig met jan en alleman het bed induikt, mag zich aan het vernietigende oordeel van God verwachten.
Eigen vertaling van de overdenking bij 31 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.