donderdag 12 maart 2015

'Wie zou Mij tegemoet treden, die Ik ongedeerd zou laten?' (Job 41)

Exodus 23; Johannes 2; Job 41; 2 Korinthiërs 11

Net als in de voorgaande drie hoofdstukken is veel van Job 41 bedoeld om Jobs ogen te openen voor zijn beperkingen. Als Job toegeeft wat hij niet weet en niet kan doen – allemaal dingen die God weet en kan doen – dan zal hij waarschijnlijk minder snel zijn om God te beschuldigen.

Eén vers, Job 41:2 (merk op: in de Engelse versie van D.A. Carson gaat het door een andere versindeling om vers 11; ook NBV deelt anders in) vereist dat we er langer over nadenken. God spreekt: ‘Wie zou Mij tegemoet treden, die Ik ongedeerd zou laten? Wat onder de ganse hemel is, dat behoort Mij toe’.

Is Gods ongenaakbaarheid voor aanklachten op niets meer gebouwd dan op rauwe macht? We stellen ons de laagste burger voor in Nazi-Duitsland die probeert Hitler te vervolgen, en Hitlers meedogenloze respons: ‘Wie zou Mij tegemoet treden, die Ik ongedeerd zou laten? Wat in het Derde Rijk is, dat behoort Mij toe’. Afkomstig van Hitler zou dit een uitgesproken immorele verklaring zijn. Dus waarom zou God zich bedienen van zijn kosmische equivalent?

Ten eerste, als dit Gods enige verklaring over zichzelf ware, zou het geen heel goede zijn. Maar deze verklaring komt tot ons binnen de context van het boek Job, en binnen de grote context van de canon van de Schrift.

Binnen het boek Job is er gemeenschappelijke grond tussen Job en God: beiden erkennen dat God in de finale beoordeling rechtvaardig is. Job is geen modern skepticus die redenen zoekt om God aan de kant te schuiven; God is geen Hitler. Maar als God en Job het eens zijn dat God rechtvaardig is, moet Job ook op een bepaald punt gaan zien dat God niet een gelijke is die je voor de rechtbank sleept. Vertrouwen in God is belangrijker dan proberen jezelf te rechtvaardigen voor God – hoe rechtvaardig je ook mag geweest zijn.

Ten tweede, binnen de context van de volledige canon, heeft God herhaaldelijk zijn geduld en lankmoedigheid getoond tegenover het ras van zijn beelddragers, die Hem voortdurend uitdagen en tegen Hem in opstand komen. Hij is de God die ons allemaal in volmaakte heiligheid had kunnen uitroeien; Hij is de God die bij gelegenheid het angstaanjagende potentieel voor oordeel heeft gedemonstreerd (de zondvloed, Sodom en Gomorra, de ballingschap van zijn eigen verbondsvolk).

Bovenal, ondanks de herhaaldelijke nadruk van de Bijbel dat God iedereen rechtvaardig kon veroordelen, is Hij de God die zijn eigen Zoon stuurt om te sterven in plaats van een verloste nieuwe mensheid.

Ten derde is Job 41:2 binnen dergelijke kaders een nuttige herinnering dat we niet onafhankelijk zijn. Zelfs indien God niet de buitengewoon goede God ware die Hij is, dan zouden we nog geen verhaal hebben. Hij bezit ons; Hij bezit het heelal; alle gezag behoort Hem toe, alle uitlopers van de goddelijke regering zijn van Hem, de ultieme rechterlijke macht behoort Hem toe.

Er is geen plaats ‘buiten’ vanwaar je Hem zou kunnen beoordelen. Het anders beweren is nutteloos; erger nog, het is een onderdeel van de opstand van ons ras tegen God – ons verbeelden dat Hij ons iets verschuldigd is, ons inbeelden dat we goed geplaatst zijn om Hem een uitbrander te geven. Dergelijke wilde fantasie is noch gevoelig, noch goed.


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 maart uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten