zaterdag 7 juni 2014

Gij kent zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm (Deut. 11)


Deuteronomium 11; Psalmen 95-96; Jesaja 39; Openbaring 9

Mijn ouders waren eerder arm – niet de armoede zoals je die vindt in de ergste sloppenwijken ter wereld, maar arm naar Noord-Amerikaanse maatstaven. Mijn vader was een voorganger. Voor mijn geboorte, aan het einde van de crisis die bekendstaat als ‘the Great Depression’, ging vader rond met een kleine wagen met voedsel dat rond kerstmis was gecollecteerd voor de armen. En toen kwam hij thuis in de flat die mijn ouders huurden en was het enige eten dat we als kerstdiner in huis hadden een blik bonen.

Mijn ouders dankten God hiervoor – en terwijl ze daar nog mee bezig waren werden ze uitgenodigd voor een maaltijd. Ik herinner me nog vele gelegenheden uit de tijd dat ik opgroeide, dat ons gezin bad dat God zou voorzien in onze noden – bijvoorbeeld bij grote medische facturen die we niet konden betalen – en Hij deed het altijd.

Toen ik van huis wegging om naar de universiteit te gaan, bezuinigden en spaarden mijn ouders; dat jaar stuurden ze me tien dollar. Voor hen was dit veel geld; wat mezelf betreft, stond ik er financieel alleen voor en werkte en studeerde ik.

Vele malen kwam ik twee of drie dagen door zonder eten, terwijl ik heel veel water dronk om te vermijden dat mijn maag rammelde, en de Heer vroeg om in mijn noden te voorzien, bang als ik was dat ik mijn studies zou moeten afbreken. God voorzag altijd, soms op eenvoudige manieren, soms op verbazingwekkende manieren.

Vandaag kijk ik naar mijn kinderen en merk ik dat, hoewel ze andere soorten beproevingen en verzoekingen te verduren krijgen, ze tot nog toe nooit met iets werden geconfronteerd dat lijkt op ontbering (niet alles krijgen wat ze willen, telt niet mee!).

Dan lees ik Deuteronomium 11, waar Mozes een onderscheid maakt tussen generaties: ‘Immers, gij kent thans – want dit geldt niet voor uw kinderen, die de tuchtiging van de HERE, uw God, niet kennen en niet gezien hebben – zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm, de tekenen en de daden, die Hij in Egypte gedaan heeft aan Farao, de koning van Egypte, en aan diens gehele land’ (11:2-3, zie 11:5). Nee, het waren niet de kinderen, maar ‘uw ogen hebben heel het grote werk gezien, dat de HERE gedaan heeft’ (11:7).

Wat concludeert Mozes dan uit dit verschil tussen de generaties?

(1) De oudere generatie zou snel moeten zijn om te gehoorzamen, omwille van alles waaruit ze hadden kunnen leren (11:8). Hier sta ik dan, nadenkend over de beperkte ervaring van mijn kinderen, terwijl God als eerste zegt dat ik degene ben voor wie geen excuus geldt.

(2) De oudere generatie moet systematisch doorgeven aan haar kinderen wat ze heeft geleerd (11:19-21); opnieuw ligt de eerste verantwoordelijkheid bij mij, niet bij hen.

(3) Algemener gesteld hangt Gods voorziening voor het volk van de zegeningen van het verbond, hier gefocust op het land en zijn overvloed, af van de eerste twee punten.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten