vrijdag 18 oktober 2013

Het zij u bekend, o koning, dat wij (...) het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden (Dan. 3)


1 Koningen 21; 1 Thessalonicenzen 4; Daniël 3; Psalm 107

Het beeld dat Nebukadnessar oprichtte (Dan. 3) was ongetwijfeld ontworpen om het rijk te verenigen. Dit is waarom hij het bevel gaf aan alle ‘volken, natiën en talen’ dat ze zich moesten ‘ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden’ (3:4-5).

Nebukadnessar leefde in een pluralistische cultuur waarin mensen straffeloos goden aan hun persoonlijke pantheon konden toevoegen, en hij zag dan ook geen reden waarom iemand zou weigeren het beeld te aanbidden, behalve vanwege opstand of onbuigzame weerstand.

Het dreigement van de oven garandeerde vanuit zijn oogpunt conformiteit, en de potentiële politieke winst viel niet te berekenen. Ovens dienden in Babylon in de eerste plaats voor het bakken van stenen (vgl. Gen. 11:3), en waren wijdverbreid omdat geschikte bouwstenen zo schaars waren. Bepaalde grote bouwsteenovens zijn opgegraven buiten de ruïnes van het oude Babylon. Nebukadnessar zou zeker geen scrupules hebben om mensen levend te verbranden (Jer. 29:22).

Het treffende gesprek in dit hoofdstuk gaat tussen Nebukadnessar en de drie jonge mannen, Sadrak, Mesak en Abednego, na hun eerste weigering voor het beeld te buigen (3:13-18). De finale sneer van de heerser daagt bijna elke god uit om naar voor te stappen: ‘wie is de god, die u uit mijn hand zou kunnen bevrijden?’ (3:15).

Natuurlijk leefde hij als heiden in een wereld van krachtige maar uiteindelijk eindige goden, en bij bepaalde gelegenheden voelde hij zeker dat hij hun gelijke was of zelfs hun superieur. Vanuit het perspectief van het bijbels theïsme, is dit een afschuwelijke arrogantie.

Maar het is het antwoord van de drie mannen dat onze herinnering en overdenking waard is: ‘Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden. Maar zelfs indien niet – het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden’ (3:16-18).

Merk op:

(a) Hun basisbeleefdheid en respect zijn onverminderd, hoe gedurfd ook hun woorden.

(b) Ze willen zich helemaal niet verontschuldigen voor hun standpunt. De wijze gelovige verontschuldigt zich nooit voor God of voor een van zijn karaktertrekken.

(c) Ze twijfelen niet of God in staat is om hen te redden, en dat zeggen ze ook: God is niet een gegijzelde van andere goden, andere mensen, heersers of anderen.

(d) Maar of God hen nu wel of niet zal redden, kunnen ze niet weten – en het punt speelt ook helemaal geen rol in hun vastberadenheid. Trouw hangt niet af van een vluchtweg. Ze kiezen trouw te blijven omdat dit het juiste is om te doen, zelfs al kost het hen hun leven.

De moed die we in dit anti-christelijke tijdperk nodig hebben is welgemanierd en vasthoudend. Hij verontschuldigt zich nooit voor God. Die moed gelooft ook met vreugde dat God alles kan doen, maar is bereid te lijden in plaats van de krachtige gehoorzaamheid te compromitteren.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten