zondag 15 januari 2012

Er staan wratten op het portret (Gen. 16)

Genesis 16, Mattheüs 15, Nehemia 5, Handelingen 15

Voor zover ik weet is wat betreft alle oude geschriften uit het Midden-Oosten, Hagar de enige vrouw die daarin door de Godheid rechtstreeks met haar naam aangesproken wordt (Gen. 16:8; 21:17). De vrouw in kwestie is niet een van de grote matriarchen van het Oude Testament – Sarah misschien, of Rachel, of Rebekka – maar wel een slavin die haar meesteres weerstaat en wegvlucht. Toch spreekt God haar aan. Hij draagt haar op om zich te onderwerpen aan Saraï (16:9), belooft dat het kind dat ze draagt een zoon zal zijn en vertelt haar later dat die zoon de voorvader zal zijn van een groot volk (21:18).

De vele onderling verbonden lagen in het verslag bieden heel wat stof om over na te denken. Dit incident, geplaatst na Gods verbond met Abram in Genesis 15, werpt geen al te fraai licht op Abram of Saraï. Wanhopig verlangend naar kinderen denken ze dat ze het recht hebben om Gods doeleinden – en hun eigen verlangens! - tot stand te brengen door legale maar dubieuze middelen. Het resultaat is niet alleen spanning in hun huisgezin voor de komende jaren – spanning die trouwens nog doorloopt in de volgende generatie (Gen. 21, 25) – maar betekent meteen ook het ontstaan van de Arabische volken, die tot op vandaag regelmatig vijandig staan tegenover Israël. Een van de belangrijke kenmerken van de Bijbel is zijn uitgesproken eerlijkheid: grote mannen en vrouwen worden geportretteerd met wratten en al. Dit blijft een gebroken wereld en zelfs de allerbesten zijn gevallen mensen. Dit zou ons moeten waarschuwen voor ongebreidelde heldenverering.

Maar er is nog een ander verband met de vorige hoofdstukken. God had Abram beloofd dat alle volken op aarde door hem heen gezegend zouden worden (12:3). De uitverkiezing van Abram is een middel tot dit doel. Hoezeer gefocust op Abrams nageslacht Gods handelen ook zal zijn, Hij blijft de soevereine Heer over allen. In het boek Genesis zit het verhaal van Abram vervat in een breder verslag over de schepping van allen en de val van allen. En zo toont God hier, helemaal aan het begin van de geschiedenis van het volk Israël, zijn bekommernis voor de verachte en verworpene, mensen die van nature niet verbonden zijn met de lijn van de belofte.

We vinden dezelfde zorg bij de Heer Jezus. In Mattheüs 15:21-28 weet Jezus zeer goed dat zijn opdracht tijdens zijn dagen in het vlees in de eerste plaats gericht is ‘tot de verloren schapen van het huis Israëls’ (Mt. 15:24). Er is een heilshistorische voorrang voor het oude verbondsvolk van God. Maar dit weerhoudt er Hem niet van het opmerkelijke geloof te erkennen van weer een vrouw, een Kananese, die met wijsheid haar verzoek aanpast. Ze spreekt Christus niet langer aan als ‘Zoon van David’ (15:22), tegenover wie ze geen rechtstreekse aanspraak kan laten gelden, maar ze smeekt eenvoudig om erbarmen (15:27). Weer vindt een ‘Hagar’ overvloedige erbarming, zoals talloze mensen ook vandaag nog doen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten