zaterdag 1 december 2012

'Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand' (1 Kron. 29)



1 Kronieken 29, 2 Petrus 3, Micha 6, Lukas 15
Het verslag van de dood van David door de kroniekschrijver wordt voorafgegaan door het verhaal van de rijkelijke giften die de bouw van de tempel moeten financieren na Davids overlijden en door het gebed dat David in dit verband uitsprak (1 Kron. 29). Niet zozeer de grootte van de som geld die David en anderen schonken is zo treffend, maar de theologie van Davids gebed. De hoogtepunten omvatten onder andere het volgende:

(1) In de openingslofzang (29:10-13) erkent David dat alles van God is (29:11). Als wij mensen iets ‘bezitten’, dan moeten we eerlijk bekennen ‘rijkdom en eer komen van U, en Gij heerst over alles’ (29:12). Vandaar dat David in het midden van zijn gebed zegt ‘Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand’ (29:14); en opnieuw, met betrekking tot alle rijkdom die bijeengebracht werd, die ‘komt uit uw hand; U behoort het alles’ (29:16).

Een dergelijk standpunt vernietigt elke notie van wij die in absolute termen iets zouden ‘geven’ aan God. Het wordt een lust om aan God te geven, niet alleen omdat we Hem liefhebben, maar omdat we met vreugde erkennen dat alles wat wij ‘bezitten’ sowieso van Hem is.

(2) Het hoeft dan ook weinig te verwonderen dat het gebed begint met uitbundige uitingen van lof (29:10).

(3) David erkent dat alle menselijke bestaan vergankelijk is. God zelf verdient geprezen te worden ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’ (29:10), maar wat ons betreft, ‘wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor uw aangezicht, gelijk al onze vaderen; als een schaduw zijn onze dagen op aarde, zonder hoop’ (29:15).

Dit is een bijzonder gedeelte. De Israëlieten bevinden zich in het Beloofde Land, in ‘rust’; maar, zoals in Psalm 95 en Hebreeën 3:6-4:11 en 11:13 kan dit niet de finale rust zijn, want ze zijn nog steeds ‘vreemdelingen en bijwoners’. David is koning, het hoofd van een machtige en blijvende dynastie.

Individueel echter moeten zowel de monarch als de boer op gelijke wijze erkennen dat hun dagen op aarde ‘als een schaduw zijn’ (29:15). Hier zie je een man van geloof die weet dat hij gegrond moet zijn in Hem die de eeuwigheid bewoont, of anders staat hij nergens.

(4) David legt geweldige nadruk op integriteit: ‘Ik weet, mijn God, dat Gij het hart toetst en een welbehagen hebt in oprechtheid (…) nu heb ik met vreugde gezien, hoe ook uw volk dat zich hier bevindt, U vrijwillig gaven bracht’ (29:17). Het succes van deze fondsenwerving wordt niet gemeten in monetaire waarde, maar in de integriteit waarmee de rijkdom werd gegeven.

(5) In de slotanalyse erkent David ronduit dat aanhoudende toewijding en levensintegriteit onmogelijk zijn zonder het ingrijpen van Gods genade (29:18). Op die manier verdwijnt elke kans op persoonlijke hoogmoed die gebaseerd is op het geldbedrag dat geschonken wordt, en verandert ze in een dankbaar erkennen van Gods genadige soevereiniteit.


Eigen vertaling van de overdenking bij 1 december uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten