woensdag 12 december 2012

'Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop' (Opb. 3)



2 Kronieken 13, Openbaring 3, Haggai 1, Johannes 2
De zeven gemeenten van Klein-Azië (in grote lijnen het westerse derde deel van het actuele Turkije) verschillen nogal wat van elkaar (Opb. 2-3). In de meeste gevallen weerspiegelen ze iets van de steden waarin ze gesitueerd zijn, ofwel door het weerspiegelen van de gebreken ervan, of door het verdragen van hun verdrukking.

Twee van de zeven gemeenten, in Smyrna en Filadelfia, zijn klein en worden aangevallen, en zij krijgen geen kritiek. De andere vijf zijn in verschillende mate in gevaar.

De gemeente die het minst bemoediging ontvangt en de meeste veroordeling, is de gemeente in Laodicea (Opb. 3:14-22), een gemeente die zijn omgeving maar al te zeer weerspiegelt.

Laodicea was een bankencentrum. Wie naar het Oosten trok wisselde hier zijn geld, zoals ook Cicero deed, de beroemde Romeinse redenaar, toen hij over de grenzen van het Rijk naar het Oosten trok.

De geldbusiness maakte de stad rijk. Die stond ook bekend als een centrum voor oogheelkunde. Ooginfecties waren niet ongewoon, en in Laodicea hadden dokters een zalf ontwikkeld die velen doeltreffend vonden.

De schapen in dit gebied produceerden een bijzonder sterke, zwarte wol – de ‘jeans’-stof van de antieke wereld. Het enige echte minpunt aan de stad was zijn systeem voor waterbevoorrading.

Het nabijgelegen Kolosse had de enige koudwaterbron in de Lycusvallei; bij Hiërapolis ontsprongen heetwaterbronnen, en de plaats stond bekend als ‘kuuroord’. Laodicea moest van kilometers ver zijn water invoeren via stenen buizen, en dit water was vuil. Het liet in de buizen dikke resten achter van calciumcarbonaat en in de antieke wereld was het berucht voor zijn walgelijke smaak.

Johannes pikt deze punten op. De gemeente denkt dat ze rijk is, maar realiseert zich haar geestelijke bankroet niet. Ze gelooft dat ze kan ‘zien’, d.w.z. dat ze inzicht heeft, terwijl ze in feite blind is. Ze denkt van zichzelf dat ze goed gekleed is, volkomen presentabel, terwijl God ze aanziet als naakt. Deze gemeente is zelfvoldaan en trots geworden, op alle manieren waarop de stad zelfvoldaan en trots is geworden.
De verheerlijkte Jezus dringt er bij deze gemeente op aan ‘goud te kopen’, dat alleen Hij hen kan geven, de ogenzalf die Hij alleen kan leveren, en klederen, witte klederen (die spreken van zuiverheid) die alleen Hij hun kan geven (3:18).

Want naar zijn beleving zijn ze in hun huidige toestand voor Hem als het water van Laodicea: noch koel en verfrissend (zoals het water uit Kolosse), noch heet en medicinaal (zoals het water uit Hiërapolis), het is ronduit misselijkmakend. Ze zijn noch koud en nuttig, noch heet en nuttig; ze zijn louter walgelijk en laten Hem braken.

Heel wat gemeenten in het Westen bevinden zich in een vergelijkbare positie. Luister naar het Woord van de Heer: ‘Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij’ (3:19-20).


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 december uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten