zaterdag 28 februari 2015

Vanavond lezing: Geert Soete over 'De lankmoedigheid van God'



Deze avond vindt in CC De Steiger in Menen de laatste lezing plaats in deel 1 van de reeks 'God leren kennen'. Geert Soete spreekt over 'De lankmoedigheid van God'.

Start om 19.30 u., iedereen welkom.

Met alleen ons getuigenis, hebben we niet het evangelie gebracht (1 Kor. 15)


Exodus 11:1-12:20; Lukas 14; Job 29; 1 Korinthiërs 15

De samenvatting van het apostolische evangelie bij het begin van 1 Korinthiërs 15 wordt uiteengezet in een aantal punten: Christus stierf voor onze zonden naar de Schriften, Hij werd begraven, Hij werd opgewekt op de derde dag naar de Schriften.

Het laatste punt wordt dan verder uitgewerkt: na zijn opstanding verscheen Jezus Christus aan Petrus, aan de twaalven, aan meer dan 500 mensen tegelijk (waarvan sommigen ondertussen zijn gestorven, hoewel de meesten op het moment van het schrijven nog altijd in leven zijn en dus in staat zijn om ervan te getuigen), aan Jakobus, aan alle apostelen, en uiteindelijk aan Paulus. De lijst is niet bedoeld om volledig te zijn, maar breed omvattend, met speciale focus op de officiële vaandeldragers van de christelijke traditie en op Paulus zelf als een van hen.

Iets van het belang van de opstanding wordt dan uiteengezet in de volgende verzen. Enkele beschouwingen vooraf:

Ten eerste gaat ‘het evangelie’ niet in de eerste plaats over iets dat God gedaan heeft voor mij, maar over iets dat God objectief gedaan heeft in de geschiedenis. Het gaat over Jezus, in het bijzonder over zijn dood en opstanding. We hebben het evangelie niet gepredikt wanneer we niets meer dan ons persoonlijke getuigenis gegeven hebben, of wanneer we een reeks mooie verhalen over Jezus aangereikt hebben, maar niet de telos (het doel of de bedoeling) bereikt hebben van het verhaal dat in de vier Evangeliën verteld wordt.

Ten tweede speelden de eerste gebeurtenissen van dit evangelie zich af ‘naar de schriften’. De precieze manier waarop de schriften deze gebeurtenissen voorzegden – vaak via typologie – is niet onze directe zorg; veeleer het eenvoudige feit van het verband met de Schrift is zo verbazingwekkend.

Niemand in de vroege kerk zag het belang van Jezus als iets volledig nieuw, of als iets dat los stond van alles wat daarvoor was gebeurd. Ze zagen Hem eerder als het sluitstuk, de culminatie, het heerlijke doel, de climax van al Gods voorafgaande openbaring in de heilige Schrift.

Ten derde redt dit evangelie ons (15:2). Heel wat theologie wordt al verondersteld met deze paar woorden: in het bijzonder hetgeen waarvan we gered worden. Inbegrepen zijn hier Paulus’ verstaan van mensen die zijn geschapen naar het beeld van God, de vreselijkheid van de zonde en de vloek van God die ons van onze Schepper gescheiden heeft, en ons onvermogen om onszelf te herscheppen. Het evangelie redt ons – en we moeten altijd precies in gedachten houden waarvan we gered zijn.

Ten vierde maakt Paulus niet alleen het onderwerp van dit reddende geloof duidelijk (namelijk het evangelie), maar ook de aard van dit geloof: het is geloof dat volhardt, dat stevig vasthoudt aan het woord dat door de apostelen gepredikt wordt. ‘tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn’ (15:2) – een punt dat vaak terugkomt in het Nieuwe Testament (bijv. Joh. 8:31; Kol. 1:23; Heb. 3:14; 2 Pet. 1:10).

Eigen vertaling van de overdenking bij 28 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 27 februari 2015

Maar de wijsheid – waar wordt zij gevonden? (Job 28 en 1 Kor. 14)

Exodus 10; Lukas 13; Job 28; 1 Korinthiërs 14

Een subtiele thematische link verbindt Job 28 en 1 Korinthiërs 14.

Mensen beseffen niet vaak echt hoe zeldzaam ware wijsheid is. Volgens hoofdstuk 28 ziet Job dit wel in. Het hoofdstuk is een poëtische overdenking over dit eigenste thema: ‘Maar de wijsheid – waar wordt zij gevonden, en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?’ (28:12).

Job lijst de plaatsen op waar de wijsheid niet wordt gevonden en besluit, ‘Zij is onttrokken aan het oog van al wat leeft, zelfs voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. Het verderf en de dood zeggen: Met onze oren hebben wij haar gerucht vernomen’ (28:21-22; het laatste zinsdeel is in HSV duidelijker weergegeven: ‘Met onze oren hebben wij slechts een gerucht over haar gehoord’).

Waar dan wordt wijsheid gevonden? ‘God kent de weg tot haar, Hij weet haar verblijfplaats. Want Hij schouwt tot de einden der aarde, wat onder de ganse hemel is, ziet Hij’ (28:23-24). En wat is Gods eigen samenvatting? ‘Zie, de vreze des HEREN – dat is wijsheid, en van het kwade te wijken is inzicht’ (28:28).

In de context van het boek Job bewerkt dit hoofdstuk ongetwijfeld diverse zaken. Het doorprikt de pretenties van de ‘vertroosters’ die zichzelf als zo wijs zien. Het toont aan dat Job, ondanks zijn protesten, nog altijd uiterst Godgericht is in heel zijn denken. Zelfs terwijl hij publiekelijk vragen stelt over Gods eerlijkheid in zijn eigen geval, blijft Job erbij dat alle wijsheid uiteindelijk bij God ligt.

Omdat dergelijke wijsheid bovendien onherroepelijk verbonden is met het wijken van het kwaad, toont Job door zijn poëtische uitdrukking dat hij niet alleen de nederigheid van geest bewaart tegenover de Almachtige, maar dat zijn toewijding tot een rechtvaardig leven sterk verbonden is met zijn geloof in Gods wijsheid, met zijn eigen zuivere Godgerichtheid.

Er is natuurlijk geen direct verband tussen deze passage in Job en 1 Korinthiërs 14. Wijsheid is niet specifiek een punt in 1 Korinthiërs 14. Als je niettemin 1 Korinthiërs 14 leest nadat je hebt nagedacht over Job 28, is het moeilijk om niet te zien hoe de wijze raad van Paulus met betrekking tot het gebruik van de genadegaven in de samenkomst in dit grotere beeld past van zuivere Godgerichtheid.

Het eerste deel van 1 Korinthiërs 14 vergelijkt en contrasteert profetie en tongen. Het argument van de apostel is dat het bepalende criterium verstaanbaarheid is. In de achtergrond hoor je de discussie. Sommige christenen in Korinthe houden ervan hun gaven zo tentoon te spreiden dat het onvermijdelijk iemands reputatie bevordert. Maar Paulus benadrukt dat verstaanbaarheid op het spel staat, zowel voor gelovigen als ongelovigen die kunnen aanwezig zijn.

Met andere woorden, goddelijke wijsheid in deze zaak concludeert dat het belang van anderen primeert; dit vereist nederigheid van geest. Het doel is niet een reputatie te verwerven met je geestelijke kracht, maar anderen aan te moedigen tot de conclusie te komen dat God werkelijk aanwezig is (14:25) – en dit vereist verstaanbare communicatie. Zelfs de instructies om tongen te beperken en profetieën te beoordelen, brengen een standpunt aan het licht dat zichzelf verloochent, dat eer brengt aan God en dat ook Godgericht is. Kortom: het is wijs.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 26 februari 2015

'Totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven' (Job 27)


Exodus 9; Lukas 12; Job 27; 1 Korinthiërs 13

De laatste rede van Jobs ‘ellendige vertroosters’ is die van Bildad (Job 25), en ze is aandoenlijk kort omdat zelfs hij nu inziet dat hij niets nieuws te zeggen heeft, net als zijn vrienden. Jobs antwoord is lang en complex (hoofdstukken 26-31), alsof hij vastbesloten is om zijn vrienden tot stilte te bewegen. Een gedeelte ervan is louter terugblik.

Het openingshoofdstuk (de lezing van gisteren, Job 26) toont ons Job die deze ‘vertroosters’ bespot om hun gevoelloosheid, de steriliteit van hun raad bij lijden als dit van Job. We zien ook hoe hij met hen akkoord gaat wat Gods onpeilbare kracht betreft. Na een adembenemende terugblik op Gods machtige daden, besluit Job: ‘Zie, dit zijn nog maar de uitlopers zijner wegen, en slechts een fluisterend woord vernemen wij van Hem. Wie zou dan de donder zijner kracht kunnen verstaan?’ (26:14).

Terwijl de ‘vertroosters’ Job ervan beschuldigen dat hij God reduceert tot onmacht, benadrukt Job Gods transcendente macht in die mate, dat hij de visie voorstaat dat God veraf is.

Dit brengt ons bij Job 27. Hier vind je alle spanningen in Jobs positie.

Job stelt zichzelf onder een eed (‘Zo waar God leeft’) om zijn punt te maken. Hij zal nooit toegeven dat zijn opponenten het juist hebben, want dit zou gelijkstaan met ontkennen dat hij zijn leven integer geleefd heeft: ‘Totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven. Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op; mijn hart veroordeelt niet een mijner dagen’ (27:5-6).

Maar ironisch genoeg is de God bij wie Job zweert, wiens grootheid Job heeft geprezen in hoofdstuk 26, de God die zelfs de adem in Jobs neusgaten schonk (27:3), volgens Job ook de God ‘die mij mijn recht onthoudt, en de Almachtige, die mijn ziel met bitterheid heeft vervuld’ (27:2-3).

Nog meer ironie: dit betekent niet dat God corrupt is of onrechtvaardig. Job erkent dat God onrechtvaardige en zondige mensen ter verantwoording roept (27:7-10) – vaak in dit leven (27:11-23), maar uiteindelijk in de dood.

Dit is niet Jobs finale positie, natuurlijk; het drama is nog niet voorbij. Maar we kunnen nadenken over de positie die we tot hiertoe bereikt hebben.

Ten eerste is het altijd best om eerlijk te zijn in onze overdenkingen over God, om posities te vermijden die de feiten verstoren (de dwaasheid van de drie ‘vertroosters’), om transparant te blijven voor God. Hij weet toch wat we denken. Hoop op vooruitgang is mogelijk waar eerlijkheid regeert, maar bijna onmogelijk waar er sprake is van bedrog.

Ten tweede betekent dit, dat er op de verschillende etappes van de pelgrimsreis van een gelovige altijd periodes kunnen voorkomen, waarin opponenten in hem of haar opvallende ironieën of diepzinnige mysteries zullen zien. Je mag natuurlijk niet roemen in tegenstellingen, maar waar het over zaken in verband met God gaat, zijn mysteries onvermijdelijk. Na verloop van tijd zullen sommige ervan opschuiven naar meer duidelijkheid, maar bijna altijd worden ze vergezeld door de heerlijkheid van nieuwe, zich ontvouwende dieptes.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 25 februari 2015

'Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest' (1 Kor. 12)


Exodus 8; Lukas 11; Job 25-26; 1 Korinthiërs 12

1 Korinthiërs 12
begint met een blok van drie hoofdstukken over tongen, profetie en andere ‘genadegaven’ (charismata) en hun relatie tot de liefde, die de hoogste ‘weg’ is (geen gave) voor een christen. We kunnen op zijn minst de gedachtegang volgen.

Ten eerste
bevestigt 1 Korinthiërs 12:4-6 dat er verscheidenheid van gaven is maar slechts één bron. De impliciete verwijzing naar de Drieëenheid is treffend: verschillende gaven, gegeven door dezelfde Geest; verschillende soorten dienst, maar dezelfde Heer (Jezus); verschillende soorten werkingen, maar dezelfde God.

Dit betekent niet dat Paulus deze dingen in vakjes stopt, alsof, bijvoorbeeld, de gaven afkomstig zijn van de Geest, maar niet van Jezus en niet van God. Dit is eerder het middel van de prediker om te benadrukken dat hoe divers deze gaven en genades ook zijn, er slechts één bron is: de drieënige God.

Ten tweede wijdt Paulus verder uit over dit principe van eenheid dat verscheidenheid samenbindt (12:7-12). De verschillende gaven die vermeld worden – spreken met wijsheid, spreken met kennis, geloof, gaven van genezing enzovoort – zijn niet slechts manifestaties van die ene Geest, maar hun primaire doel is het gemeenschappelijk welzijn (12:7).

Dus zowel in bron als doel, dienen ze eenheid in hun diversiteit. Bovendien, hoewel Paulus meteen zal zeggen dat christenen de hoogste gaven moeten nastreven (12:31), benadrukt hij hier dat wat uiteindelijk telt is dat de Geest ze uitdeelt, zoals Hij wil – wat betekent dat er nooit sprake zou mogen zijn van trots deze of gene gift te bezitten, noch van naijver tegenover iemand anders die een gave bezit die jij verlangt.

Ten derde wordt het thema van het hoofdstuk overgebracht in een analogie (12:12-20). Het lichaam is één, maar het bestaat uit vele leden die samen moeten functioneren. De analogie is treffend, want christenen werden allen gedoopt door Christus in één Geest (de Geest is hier het middel in wie christenen gedoopt zijn, niet de uitvoerder van de doop, die Christus is), tot één lichaam, de gemeente.

Alle lichaamsdelen zijn duidelijk nodig: het zou het lichaam niet helpen om bijvoorbeeld niets te zijn dan één gigantische oogbol. Dus moeten de diversiteit en de uitdeling van gaven in de gemeente gekoesterd worden.

Ten vierde
volgt er verder uit dat geen deel van het lichaam het recht heeft tot een van de andere lichaamsdelen te zeggen dat het noch gewenst is, noch nodig is (12:21-27). Op een bepaalde manier zouden de minst eervolle delen van het lichaam de hoogste eer moeten krijgen, precies omdat ze die anders ontberen. Er zou zodanig veel empathie moeten bestaan onder de diverse delen dat als er één geëerd wordt, ze dan allemaal geëerd worden; en als er één deel lijdt, dan lijden ze allemaal.

Hoewel de toepassingen voor de kerk duidelijk zijn, doet Paulus de moeite om ze duidelijk uiteen te zetten (12:27-31).


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 24 februari 2015

'Waarom zijn vanwege de Almachtige geen oordeelstijden voorbehouden?' (Job 24)


Exodus 7; Lukas 10; Job 24; 1 Korinthiërs 11

In het tweede deel van zijn antwoord op de laatste rede van Elifaz, begint Job (Job 24) met een koppel retorische vragen: ‘Waarom zijn vanwege de Almachtige geen oordeelstijden voorbehouden, en zien zij die Hem kennen, zijn gerichtsdagen niet?’ (24:1). Het argument is niet dat God nooit afrekening houdt, maar wel dat ondertussen heel wat kwaad geschiedt zonder dat er meteen rekenschap wordt gevraagd, en dat rechtvaardige mensen lijden zonder directe verdediging.
Zo begint Job met weer een lange lijst van illustratieve zonden, die vaak onbeantwoord blijven op de korte termijn, terwijl ze vaak waargenomen worden; en van publieke onrechtvaardigheden (24:2-17).

De bozen verplaatsen grensstenen, stelen vee, misbruiken de armen en behoeftigen, de armen maken ze contractueel tot slaven, ze zijn opstandig tegen het licht en voeden hun seksuele lusten. Ondertussen kunnen de armen nauwelijks rondkomen, en zijn ze gedwongen te overleven in de woestenij. Ze lezen op in de wijngaarden van de zondaars, vaak hebben ze het koud en zijn ze nat, ze dragen de schoven van anderen en lopen er zelf naakt bij. ‘Uit de stad stijgt het gekerm van stervenden op en roept de ziel van gewonden om hulp’, betoogt Job. ‘Doch God slaat geen acht op het gebed’ (24:12).

Het volgende grote deel van dit hoofdstuk (24:18-24) heeft iets van een puzzel. Op het eerste gezicht lijkt Job voort te gaan met het soort argumenten die zijn ellendige vertroosters verkiezen: God betaalt de zondaars met gelijke munt. Sommige uitleggers hebben gesuggereerd dat deze passage verkeerd is geplaatst; anderen denken dat Job enorme ironie gebruikt en eigenlijk net het tegenovergestelde bedoelt.

Maar misschien is de verklaring eenvoudiger. Job ontkent niet dat er op een dag gerechtigheid zal geschieden. Om dit te doen zou hij werkelijk zijn visie op God substantieel moeten wijzigen. Job erkent echter wel dat de zondaars uiteindelijk oordeel zullen ondergaan. Ze sterven; ze worden niet herinnerd. God is niet blind; ‘Hij laat hun een schijn van veiligheid waarop ze steunen, maar geen van hun daden ontsnapt aan zijn blik’ (24:23). Dus in een ogenblik zijn ze verdwenen (24:24).

Job erkent dit allemaal: ‘Indien dit zo niet is, wie durft mij logenstraffen en mijn woord teniet doen?’ (24:25). Maar in de context van het eerste deel van het hoofdstuk, blijft de vraag: ‘Waarom zijn vanwege de Almachtige geen oordeelstijden voorbehouden?’ Met andere woorden, waarom wacht Hij tot het einde? Gezien het feit dat Hij de God van gerechtigheid is en dat gerechtigheid uiteindelijk zal geschieden, waarom er dan zo lang op laten wachten, terwijl de zondaars nog zondiger worden en de slachtoffers nog altijd in hun lijden blijven?

Het is een brandende vraag. Een deel van het antwoord verschijnt later in het boek. Maar op zijn minst moeten we erkennen dat instant-oordeel over elke zonde voor de meesten van ons zou betekenen dat we behoorlijk constant pijn zouden lijden, terwijl we zouden janken als honden van Pavlov om de pijn te vermijden, maar zonder innerlijke verandering. Wil jij werkelijk waar Job lijkt om te vragen?


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 23 februari 2015

'O, dat ik Hem wist te vinden' (Job 23)


Exodus 6; Lukas 9; Job 23; 1 Korinthiërs 10

We hebben twee rondes toespraken gehoord van de drie ‘ellendige vertroosters’, plus de antwoorden van Job. Er is nog een extra ronde, een ingekorte en onevenwichtige ronde. Elifaz spreekt en Job antwoordt (Job 22-24); Bildad spreekt zeer kort, en Job antwoordt zeer uitvoerig (Job 25-31), met buitengewone uitgestrektheid en gloed. De vertroosters hebben niets nieuws te zeggen en binden in. Jobs aanhoudende verdediging van zijn integriteit kan hen wel niet overtuigen, maar brengt hen wel tot een gemelijke stilte.

De laatste rede van Elifaz (Job 22) mag dan wel de grenzen van zijn poëtische beeldtaal verleggen, maar ze voegt niets toe aan de argumentatie; het is niet meer dan een herformulering. God is zo onvoorstelbaar groot, zegt Elifaz, dat Hij geen enkel voordeel kan hebben van mensen. Dus waarom zou Job denken dat de Almachtige onder de indruk is van zijn gerechtigheid?

Diezelfde grootheid garandeert dat Gods kennis en gerechtigheid volmaakt zijn. Indien dit het geval is, dan is Jobs lijden niet ongegrond: God heeft Jobs verborgen zonden losgepeuterd – zonden die Elifaz probeert aan het licht te brengen door lukraak te schieten.

Terwijl hij antwoordt met bepaalde argumenten die hij al eerder gebruikte, begint Job aan een nieuwe gedachtegang (Job 23). Hij beschuldigt God nu niet van ongerechtigheid, maar van afwezigheid, van onbereikbaarheid: ‘O, dat ik Hem wist te vinden, dat ik tot zijn woning mocht komen!’ (23:3).

Dit is geen verlangen om te ontsnappen en naar de hemel te gaan; het is een gepassioneerd en gefrustreerd verlangen om de Almachtige zijn zaak voor te kunnen leggen (23:4). Job is niet bang dat God zal antwoorden met angstaanjagende kracht en hem zal verpletteren (23:6); hij is eerder bang dat God hem gewoon zal negeren.

Geen geografische zoektocht van Job zal echter volstaan om God te kunnen vinden (23:8-9).

Jobs woorden verschillen in grote mate met het moderne literaire protest dat God zodanig afwezig is dat hij wel dood moet zijn. Job ‘wacht niet op Godot’. Zijn geloof in God is op een bepaalde manier onwrikbaar. Hij is volkomen overtuigd dat God weet waar Job is en alles weet over de fundamentele integriteit van zijn leven (23:9-11). Die onkreukbaarheid is niet de grootspraak van een zelfverklaard onafhankelijke; Job heeft nauwkeurig de woorden van God nagevolgd, terwijl hij meer van Hem genoot dan van zijn dagelijks voedsel (23:12).

Dit is waarom de afwezigheid van God hem niet alleen hoofdbrekens bezorgt, maar ook bang maakt (23:13-17). Jobs vasthoudend vertrouwen in Gods soevereiniteit en kennis zijn precies wat hij zo angstaanjagend vindt, want de empirische ervaring is dat, minstens in dit leven, de rechtvaardigen verpletterd kunnen worden en de bozen kunnen ontkomen. De ‘vertroosters’ beweren dat Job zou moeten vrezen voor Gods gerechtigheid; Job zelf is echter bang voor Gods afwezigheid.

Wanneer dergelijke dagen komen, is het levensbelangrijk om je het einde van het boek in herinnering te brengen – het einde van het boek Job en het einde van de Bijbel.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 22 februari 2015

'Hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet' (1 Kor.9)


Exodus 5; Lukas 8; Job 22; 1 Korinthiërs 9

1 Korinthiërs 9:19-23 is een van de meest onthullende passages in het Nieuwe Testament met betrekking tot Paulus’ visie op de wet.

Aan de ene kant stelt Paulus dat hij als een Jood moet worden om onder de Joden te kunnen evangeliseren; of concreter gesteld, ‘hen die onder de wet staan’, moet hij worden als iemand die onder de wet staat, ‘hoewel persoonlijk niet onder de wet’ (9:20). Dus hoewel Paulus zichzelf zeker als een Jood ziet voor zover het om zijn afkomst gaat (zie bijvoorbeeld Rom. 9:3), ziet hij zichzelf op dit punt van zijn leven niet als onder het verbond van de wet. Wanneer hij zichzelf echter tot doel stelt zijn Joodse volksgenoten te winnen, wil hij elke onnodige reden tot aanstoot wegnemen, dus neemt hij de disciplines van reine (of koosjere) Joden aan; in die zin wordt hij als een Jood, als iemand onder de wet.

Aan de andere kant, wanneer hij zichzelf tot taak stelt te evangeliseren onder de heidenen, wordt hij ‘als zonder wet’. In het besef dat dit standpunt zou kunnen begrepen worden als gewoon maar wetteloosheid, voegt Paulus er in een terloopse zijsprong aan toe, dat dit niet betekent dat hij volkomen wetteloos is. Verre van; hij schrijft, ‘hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus’ (9:21).

Dus aan de ene kant is Paulus zelf niet onder de wet; aan de andere kant is hij niet vrij van Gods wet, maar is hij onder de wet van Christus. Wat betekent dit?

(a) De ‘wet’ waaronder Paulus zichzelf ziet, kan niet exact hetzelfde zijn als de Torah (de Pentateuch), of meer algemeen de eisen van God uit de Schriften van het Oude Testament. Het is waar, Paulus zegt elders dat ‘het houden van Gods geboden’ is wat echt telt (1 Kor. 7:19). Maar dit zijn niet gewoon maar de geboden die we vinden in het Oude Testament. Uiteindelijk staat er in de voorafgaande zin ‘(Want) besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wèl het houden van Gods geboden’. De opmerkzame Jood zou antwoorden, ‘Maar de besnijdenis ìs ook een van zijn geboden’. Echter niet voor Paulus: Gods geboden houden of Gods wet gehoorzamen is voor hem niet hetzelfde als zich aan de wet van Mozes houden.

(b) Wat Paulus bindt en de grenzen bepaalt met betrekking tot zijn flexibiliteit wanneer hij ernaar streeft te evangeliseren onder zowel Joden als Grieken, is ‘de wet van Christus’ (9:21). Zijn stellingen hebben helemaal geen zin als ‘de wet van Christus’ volledig identiek is aan Gods wet zoals die wordt gevonden in de Torah. Hij moet plooien vanuit zijn ‘derden positie’ (de positie van de christen) om te worden als een Jood of als een christen.

(c) Wat het verband is tussen de Mozaïsche ‘wet van God' en de ‘wet van Christus’ is complex en we krijgen er een glimp van te zien, in Paulus, in Romeinen 3:21-26 (zie de overdenking voor 31 januari). Hier volstaat het op te merken dat het motief voor heel Paulus’ geweldige culturele flexibiliteit bestaat uit het verlangen ‘om er zoveel mogelijk te winnen’ (9:19), ‘om in elk geval enigen te redden’ (9:22).


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 21 februari 2015

'Waarom leven goddelozen lang, tot in hun ouderdom welvarend en gezond?' (Job 21)


Exodus 4; Lukas 7; Job 21; 1 Korinthiërs 8

De tweede rede van Sofar (Job 20) sluit de tweede ronde van de drie ‘ellendige vertroosters’ af. Jobs antwoord (Job 21) zet het slotakkoord.

Als zij hem geen andere vertroosting kunnen bieden, zegt Job, dan kunnen ze toch minstens luisteren terwijl hij antwoordt (21:2). Wanneer hij gesproken heeft mogen ze dan weer verder spotten (21:3).

De kern van Jobs antwoord stemt iedereen tot nadenken die om moraliteit en rechtvaardigheid geeft: ‘Waarom blijven de goddelozen in leven, worden zij oud, nemen zelfs toe in kracht?’ (21:7). Niet alleen merk je geen duidelijk patroon van temporaal oordeel over de flagrante zondaars; al te vaak is zelfs het omgekeerde waar: de goddelozen kunnen tot de meest welvarenden van het lot behoren. ‘Hun stier bespringt en mist niet, hun koe kalft en heeft geen misdracht’ (21:10). Ze hebben talrijke gezonde kinderen, ze zingen en dansen. Terwijl ze hun totale desinteresse voor God laten blijken (21:14), genieten ze van voorspoed (21:13).

Slechts zelden worden ze gedood (21:17). En als het gaat om populaire spreuken zoals ‘God spaart zijn onheil op voor zijn zonen’, dan is Job niet onder de indruk; de echte goddelozen kan het niet schelen dat ze hun gezinnen achterlaten in ellende, mits ze maar zelf gerust zijn (21:21). Dit is waarom de zondaars zelf moeten ‘drinken van de grimmigheid des Almachtigen’ (21:20) – en dit is niet wat meestal gebeurt.

Het is waar, God weet alles; Job wil Gods kennis en rechtspraak niet ontkennen (21:22). Maar feiten mogen niet verzwegen worden. Eenmaal de rijken en de armen gestorven zijn, wacht hen dezelfde ontbinding (21:23-26). Waar is de gerechtigheid in dat alles?

Al vergunnen we Job zijn overdrijvingen – uiteindelijk krijgen sommige slechte mensen wel degelijk te maken met tijdelijke oordelen – dan mogen we zijn punt niet zomaar afwijzen. Indien de cijfers van zegen en oordeel uitsluitend berekend worden op basis van wat in dit leven plaatsvindt, dan is dit een uiterst onfaire wereld. Miljoenen relatief goede mensen sterven in lijden, armoede en vernedering; miljoenen relatief slechte mensen leven vervulde levens en sterven in hun slaap. We kunnen allemaal de verhalen vertellen die Gods rechtvaardigheid in dit leven aantonen, maar wat met de rest van de verhalen?

Het moraliteitssysteem van Jobs drie gesprekspartners, van lik op stuk geven, behandelt de miljoenen moeilijke kwesties niet. Bovendien wil Job Gods gerechtigheid net zomin als zij in twijfel trekken, maar feiten zijn feiten: het is geen deugd, zelfs al neem je dan de verdediging van Gods gerechtigheid op je, om de waarheid te verdraaien en de werkelijkheid te vervalsen.

In de loop van de tijd zou het duidelijker worden dat finaal oordeel wordt uitgeoefend na de dood – en dat de God van de gerechtigheid zelf weet wat ongerechtigheid is, niet alleen vanuit zijn alwetendheid, maar ook vanuit eigen ervaring aan een kruis.


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 20 februari 2015

Huwelijk, echtscheiding en gerelateerde kwesties (1 Kor. 7)

Exodus 3; Lukas 6; Job 20; 1 Korinthiërs 7

Wanneer Paulus de vragen van de Korinthiërs begint te beantwoorden (‘Wat nu de punten betreft, waarover gij mij geschreven hebt’, 1 Kor. 7:1), behandelt hij eerst huwelijk, echtscheiding en gerelateerde kwesties (1 Kor. 7). En het eerste deel van zijn bespreking gaat over seks binnen het christelijk huwelijk (1 Kor. 7:1-7).

(1) Typerend voor veel van zijn antwoorden aan deze verdeelde gemeente, is hoe Paulus hier zijn ‘Ja … maar’ pastorale gevoeligheid toont. ‘Het is goed voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn. Maar … ieder moet zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man’ (7:1-2). ‘Ik zou wel willen, dat alle mensen waren, zoals ikzelf. Doch iedereen heeft van God zijn bijzondere gave’ (7:7). Kortom, Paulus moet niet alleen hun vragen beantwoorden maar ook een antwoord formuleren op hun extremen. In het ideale geval moet hij dit doen door de partijen dichter bij elkaar te brengen, waarbij hij ze elk prijst voor het licht dat ze op het onderwerp werpen, terwijl hij niettemin elk van de zijden helpt ontdekken dat ze niet de waarheid in pacht hebben over de zaak en in feite de wijsheid verdraaien.

(2) In de NBG-vertaling lees je ‘Het is goed voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn’ (7:1). In het Grieks lees je letterlijk: ‘het is goed voor een mens om geen vrouw aan te raken’ (zie ook de HSV, nota J.L.). De NBG-vertalers veronderstellen dat dit een eufemisme is voor het huwelijk. Maar recenter hebben geleerden aangetoond dat dit niet het geval is. Blijkbaar waren er in Korinthe christenen die een ascetische agenda promootten. Paulus is bereid te zeggen dat er een voordeel verbonden is aan dit perspectief: uiteindelijk wijst hij later in het hoofdstuk naar de voordelen van ongehuwd zijn in de bediening voor het evangelie. Maar ascetisme is niet het enige van waarde; het kan zelfs een afgod worden, of een manier om Gods goede gaven te minachten, of een weigering om de verscheidenheid van gaven te erkennen die God aan zijn volk geschonken heeft. Uiteindelijk haalt het huwelijk seksuele druk weg; de seksuele druk ontkennen en wanhopig vasthouden aan celibatair ascetisme kan leiden tot grove seksuele zonden (zoals vaak is gebeurd). Het maatschappelijk antwoord is Bijbels gesproken niet open seks of ontucht, maar het huwelijk. Dit is natuurlijk niet de enige waarde van het huwelijk, maar het is wel een reële waarde.

(3) Merk op hoe Paulus op het terrein van het huwelijk benadrukt dat seksuele voorrechten en verantwoordelijkheden wederkerig zijn: bijv. ‘ieder moet zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man’ – wat heel ver af staat van je vrouw als je bezit behandelen. Hoeveel wederkerige verklaringen worden in deze paragraaf gevonden?

(4) Binnen het huwelijk mag geen van beide partners de ander normale seksuele omgang ontzeggen, behalve onder drie voorwaarden:
(a) in onderling akkoord;
(b) met als doel jezelf aan het gebed te wijden;
(c) en zelfs dan alleen tijdelijk. Dus mag seks volgens de Schrift nooit worden gebruikt als wapen, of worden gebruikt als omkoping of worden achtergehouden als straf.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 19 februari 2015

'Maar ik weet: mijn Losser leeft' (Job 19)

Exodus 2; Lukas 5; Job 19; 1 Korinthiërs 6

De twee voor vandaag gekozen passages uit het Bijbelleesrooster (zie de twee laatste verwijzingen hierboven) zijn op een subtiele manier met elkaar verbonden. Jobs antwoord aan Bildad (Job 19) is treffend vanwege zijn intensiteit. Het is bijna alsof hij helemaal wil uiteenzetten wat de spanningen en paradoxen zijn in zijn eigen positie. Er zijn vier essentiële aspecten aan.

Ten eerste blijft Job zijn ellendige vertroosters hekelen voor hun compleet gebrek aan steun. Zelfs als hij al ‘werkelijk gedwaald’ zou hebben (19:4), is het niet aan hen om hem te vernederen.

Ten tweede
maakt Job nu concreet waar hij al de hele tijd indicaties voor geeft: als hij onterecht lijdt en als God de leiding heeft, dan heeft God hem onrecht gedaan (19:6). Nog maar eens beschrijft een rijtje verzen kleurrijk hoe God hem heeft neergehaald heeft, zijn weg heeft afgeblokt en op zijn wegen duisternis spreidt.

Ten derde biedt Job een aantal grafische beschrijvingen van zijn lijden. Zijn adem is afstotelijk voor zijn vrouw; zijn reuk is walgelijk voor zijn eigen broers (19:17). In een cultuur waarin de jeugd zijn ouderen moet respecteren, ondervindt hij hoe zelfs jonge kinderen smalend over hem spreken. Zijn gezondheid is verdwenen; zijn dichtste vrienden tonen geen bewogenheid of medeleven.

Maar ten vierde is de meest paradoxale component dat Job God nog altijd vertrouwt. In een gedeelte dat bekend staat voor zijn exegetische moeilijkheden (19:25-27), bevestigt Job dat hij weet dat zijn ‘losser’ leeft: dit is het woord dat gebruikt wordt voor Boaz in het boek Ruth (Ruth 2:20), en die blijkbaar hier een ondertoon heeft van ‘verdediger’.

Ondanks het bewijs van zijn huidige lijden bevestigt hij dat God, zijn losser, leeft, en ‘ten laatste zal Hij op het stof optreden’ (in het licht van het volgende vers is dit mogelijk een eschatologische verwijzing, of het kan verwijzen naar het einde van Jobs lijden, waarbij God staat op het graf van Job). Job zelf zal God met eigen ogen aanschouwen, en hiernaar hunkert zijn hart binnen in hem.

De integriteit en trouw van de man is verbazingwekkend. Hij weigert te ‘belijden’ wanneer er niets te belijden valt, maar hij houdt nooit op te betuigen dat alleen God God is. Satan is zijn weddenschap aan het verliezen.

Het is interessant dat ook Paulus de christenen in Korinthe oproept tot een bepaalde integriteit (1 Kor. 6). De droevige dimensie van dit hoofdstuk is dat minstens enkele van de Korinthiërs hun integriteit compromitteerden voor niets meer dan de gewone verzoekingen plus een subliminaal verlangen om te handelen zoals de cultuur die hen omringt.

Ze moesten helemaal niet het hoofd bieden aan het soort druk waar Job mee te maken kreeg. Ze moesten leren dat rechtszaken tussen christen broeders, waarbij ze proberen te winnen tegen elkaar, al meteen gelijkstaat met verlies (6:7); dat christelijke vrijheid nooit een excuus is voor bandeloosheid, aangezien gelovigen nastreven wat tot zegen is en ze weten dat hun lichamen een ander toebehoren (6:12-20). Dit zijn dingen die Job al wist.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 18 februari 2015

'Zo vergaat het de woning van hem die God niet kent' (Job 18)



Exodus 1; Lukas 4; Job 18; 1 Korinthiërs 5

De tweede ronde van de Suchiet Bildad (Job 18) bevat iets van wanhoop. Wanneer de argumentatie zwak is, gaan sommige mensen gewoon harder roepen.

Bildad begint met Job te vertellen dat het eigenlijk geen zin heeft met hem te praten tot hij zijn verstand gaat gebruiken (18:2). Job is slechter dan verkeerd: hij is verdorven of krankzinnig. In Bildads ogen wil Job zelfs de manier veranderen hoe het universum is georganiseerd, om maar zichzelf te kunnen rechtvaardigen: ‘Gij, die in toorn uzelf verscheurt, zal om uwentwil de aarde ontvolkt en een rots van haar plaats gerukt worden?’ (18:4).

De rest van het hoofdstuk is gewijd aan een vreselijke beschrijving van wat er gebeurt met de zondige mens – vernietigd, veracht, gevangen, onderworpen aan tegenslagen en rampspoed, verschrikt, opgebrand, afgesneden van de gemeenschap. ‘Zijn nagedachtenis vergaat van de aardbodem, zijn naam wordt op straat niet meer genoemd’ (18:17). Zowel mensen uit het oosten als uit het westen ‘zullen ontzet staan over zijn dag’ (18:20) – en dit betekent natuurlijk dat hij dient als een bewonderenswaardige morele les voor wie ogen heeft om te zien.

Tot op dit moment schaarden de drie ‘ellendige vertroosters’ zich gezamenlijk rond de gedachte dat Job zondig is. Tenzij het laatste vers van het hoofdstuk louter parallellisme is, lijkt de aanklacht nu nog wat verder te worden verscherpt: ‘Waarlijk, zo gaat het met de woning van de verkeerde, zo met de woonplaats van hem die God niet erkent’ (18:21). Kortom, Job is niet alleen slecht, maar ook nog eens volkomen kortzichtig over God.

Het is tijd om wat langer stil te staan bij dit soort aanklacht. Aan de ene kant is hetgeen Elifaz, Bildad en Sofar blijven zeggen volledig in lijn met een terugkerend thema uit de Schrift: God is rechtvaardig, recht zal geschieden en dit zal ook gezien worden. Iedereen zal op een dag erkennen dat God rechtvaardig is – hetzij in de ontzaghebbende onderwerping van het geloof, hetzij in de ontzetting die tot de rotsen en bergen roept om hen te verbergen voor de toorn van het Lam (Opb. 6). Het thema duikt op in bijna elk van de grote delen van de Bijbel.

Het alternatief voor oordeel is verschrikkelijk: er is geen uiteindelijk en volmaakt oordeel, en daarom geen gerechtigheid, en daarom geen belangwekkend verschil tussen rechtvaardig en verkeerd, tussen goed en kwaad. Hebben we geen oordeel, dan zou dit gelijkstaan met het ontkennen van de betekenis van zonde.

Maar dit standpunt te snel toepassen, te mechanisch, of op een manier dat het lijkt alsof we toegang hebben tot alle feiten, staat gelijk met het ontkennen van de betekenis van zonde vanuit een ander opzicht. Onschuldig lijden (zoals we hebben gezien) wordt uitgesloten. Een goed mens zondig noemen om maar het systeem te kunnen in stand houden is niet alleen persoonlijk harteloos, maar relativeert goed en kwaad; het stelt God al evenzeer aan de kaak als het stellen dat er geen verschil is tussen goed en verkeerd. Soms moeten we ons eenvoudig beroepen op het mysterie van het lijden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 17 februari 2015

'Gij zijt allen jammerlijke vertroosters' (Job 16-17)


Genesis 50; Lukas 3; Job 16-17; 1 Korinthiërs 4

Wanneer Job de tweede toespraak van Elifaz beantwoordt, zijn zijn openingswoorden nauwelijks minder humeurig dan die van zijn opponenten – hoewel ze ongetwijfeld meer provocatie bevatten (Job 16-17): ‘Iets dergelijks heb ik al vaak gehoord, gij zijt allen jammerlijke vertroosters’ (16:2).

Ogenschijnlijk zijn ze gekomen om met hem mee te leven en hem te vertroosten (2:11), maar elke keer ze hun mond openen zijn hun woorden als gloeiend hete was op open wonden. Vanuit Jobs gezichtspunt zijn het ‘ijdele woorden’ waar maar ‘geen einde aan komt’ (16:3). Job benadrukt dat als hun rollen omgewisseld werden, hij nooit tot op hun niveau zou vervallen; hij zou oprechte bemoediging en verlichting brengen (16:4-5).

Er bestaat een manier om theologie en theologische argumenten zo te gebruiken dat ze eerder verwonden dan genezen. Dit is niet de fout van de theologie en de theologische argumenten; het is de fout van de ‘jammerlijke vertroosters’ die zich uitsluitend voeden met een ongepast fragment van de waarheid, of die de verkeerde timing hanteren, of zich neerbuigend gedragen, of een ongevoelige toepassing maken, of wiens ware theologie ingebed is in dermate cultureel geladen clichés dat ze eerder aanvreten dan vertroosten.

In tijden van buitengewone stress en verlies, heb ik soms grote bemoediging en wijsheid ontvangen vanwege andere gelovigen; ik heb ook soms buitengewone klappen van ze gekregen, zonder enige erkenning van hun kant dat dit was wat ze eigenlijk deden. Het waren allen jammerlijke vertroosters.

Dergelijke ervaringen maken natuurlijk dat ik me afvraag wanneer ik zelf al het Woord verkeerd gehanteerd heb en op een vergelijkbare manier pijn gedaan heb. Het is niet dat er nooit plaats is voor het soort Schriftuurlijke vermaning dat terecht pijn veroorzaakt: terechte tucht is van God (Heb. 12:5-11).

Het tragische feit is echter dat wanneer we pijn veroorzaken door onze toepassing van theologie op iemand anders, we vanzelf veronderstellen dat die pijn alles te maken heeft met de afstomping van de andere partij. Dit is mogelijk, maar we moeten minstens onszelf, onze houding en onze argumenten nauwkeurig onderzoeken, opdat we niet tegelijk onszelf misleiden en anderen onderdrukken.

Het grootste deel van wat rest van Jobs toespraak is gericht tot God en neemt een diepe duik in de retoriek van wanhoop. We zijn onwijs om Job te veroordelen wanneer we nog nooit veel van zijn ervaringen geproefd hebben – en eens dit het geval, zullen we dit niet meer willen doen.

Om zijn retoriek goed te vatten, en er dieper in door te dringen dan het louter intellectuele verstaan, moeten we twee dingen op een rijtje hebben: Ten eerste moeten we behoorlijk zeker zijn dat ons lijden onschuldig lijden betreft. We kunnen dit gedeeltelijk achterhalen door onze eigen ervaringen te vergelijken met de merkwaardige standaarden die Job erop nahield (zie in het bijzonder de hoofdstukken 26-31). Ten tweede, hoe bitter onze aanklacht tegenover God ook, ons standpunt zal nog altijd dat van een gelovige zijn die de dingen probeert te verstaan, niet die van een cynicus die God probeert te bruskeren.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 16 februari 2015

'Uw ongerechtigheid legt u zulke woorden in de mond' (Job 15)


Genesis 49; Lukas 2; Job 15; 1 Korinthiërs 3

Het boek Job start nu met een tweede cyclus redevoeringen van Elifaz, Bildad en Sofar, met in elk van deze gevallen ook antwoorden van Job (Job 15-21). De argumenten worden op vele manieren herhaald, maar met meer intensiteit. Alsof ze zich bijna bewust zijn van de herhaling, zeggen de drie vrienden dit keer minder dan in de eerste ronde.

Hier volgen we kort de gedachtegang van de tweede rede van Elifaz (Job 15):

(1) Elifaz begint in aanvalsmodus (15:2-6). Vanuit het gezichtspunt van Elifaz kan Job geen wijs man zijn, want hij antwoordt met ‘ijdele kennis’ en ‘vult zijn binnenste met oostenwind’, terwijl hij komt met ‘krachteloze beweringen’ (15:2-3). Het resultaat is dat hij zelfs de godsvrucht afbreekt en tekort doet aan de eerbied voor God (15:4). Iedereen die niet gelooft dat God deze straffen terecht oplegt, schudt aan de morele grondvesten van het universum, vindt Elifaz. De oorzaak van dergelijke afvallige standpunten kan slechts ongerechtigheid zijn: ‘Want uw ongerechtigheid legt u zulke woorden in de mond, en gij kiest de taal der listigen’ (15:5).

(2) Zonder een van Jobs argumenten te weerleggen, keert Elifaz terug tot de vraag naar het gezag. Job heeft beklemtoond dat hij even oud en ervaren en wijs is als gelijk wie van zijn aanvallers; Elifaz antwoordt eerder snerend: ‘Zijt gij als eerste der mensen geboren of eer dan de heuvelen voortgebracht?’ (15:7). Job is hoogstens een oud man. Maar een veelvoud aan oude mannen deelt de mening van Elifaz (15:10). Erger nog, door zijn verlangen om te sterven en door zichzelf te willen rechtvaardigen voor God, verklaart Job dat Gods vertroostingen – alle vertroostingen die de drie troosters zo voorzichtig hebben naar voor gebracht – voor hem niet genoeg zijn (15:11). Het is alsof Job God wil doen terechtstaan.

(3) Maar hoe kan dit? God is zodanig heilig dat zelfs de hemel zelf niet rein is in zijn ogen (15:14-15): ‘hoeveel te minder de afschuwelijk verdorvene, de mens, die ongerechtigheid indrinkt als water!’ (15:16). Zo herhaalt Elifaz de kern van zijn betoog opnieuw (15:17-26): de verdorven mens lijdt onder verschillende kwellingen al de dagen die hem worden toegewezen, allemaal omdat hij zijn hand heeft ‘uitgestrekt tegen God en de Almachtige heeft getrotseerd’, ‘hij snelt op Hem af met trotse nek, met zijn zwaar beslagen schild’ (15:25-26).

(4) Elifaz zegt dat als er duidelijke uitzonderingen waren op die regel, de tijd hen wel zal inhalen (15:27-35). Zulke mensen mogen dan jarenlang vet en voorspoedig zijn, maar uiteindelijk zal Gods gerechtigheid hen opsporen en te pakken krijgen. De implicatie is voor de hand liggend: Job is niet alleen slecht, maar zijn vroegere rijkdom was niets dan de stilte voor de storm die nu is uitgebroken en zijn vreselijke zonde aan het licht heeft gebracht.
Denk verder na over wat juist en verkeerd is aan dit betoog.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 15 februari 2015

'Niets dan Jezus Christus en die gekruisigd' (1 Kor. 2)


Genesis 48; Lukas 1:39-80; Job 14; 1 Korinthiërs 2

Sommigen zijn van mening dat 1 Korinthiërs 2:1-5 suggereert dat de manier waarop Paulus predikte in Athene (Handelingen 17:16-31) verkeerd was, en dat Paulus tegen de tijd dat hij aankwam in Korinthe zijn fout al had ingezien. In de passage die we voor ons hebben vertelt hij ons hoe hij vastbesloten was ‘niet iets te weten’ wanneer hij onder hen was, ‘dan Jezus Christus en die gekruisigd’. Dus weg met de quasi-filosofische prediking van de toespraak op de Areopagus in Handelingen 17. Hou het gewoon bij het evangelie.

Maar er zijn goede redenen om deze verkeerde lezing te verwerpen:

(1) Dit is niet de natuurlijke lezing van Handelingen. Wanneer je je doorheen dat boek werkt, dan bots je nergens op een of andere vlag of ander teken om je te waarschuwen dat Paulus op dat moment blundert. Die verkeerde uitleg wordt bekomen door een onnatuurlijke lezing van Handelingen bijeen te puzzelen met een verkeerde lezing van 1 Korinthiërs 2.

(2) De theologie van de Areopagus-toespraak is in feite heel erg in lijn met de theologie van Paulus zoals hij die uitdrukt in Romeinen.

(3) De Griekse tekst aan het einde van Handelingen 17 zegt niet dat ‘weinige mannen’ geloofden, alsof de inschatting verwerping of veroordeling meebrengt, maar zegt wel dat ‘enige’ of ‘sommige’ mensen geloofden. Deze uitdrukking is in lijn met andere samenvattingen in Handelingen.

(4) In Athene had Paulus al gepredikt, niet alleen in de synagoge voor mensen die al bijbels geletterd waren, maar ook voor mensen op de markt die bijbels onkundig waren (Handelingen 17:17). Wat hij gepredikt had was het ‘goede nieuws’, ‘het evangelie’ (17:18).

(5) Paulus werd in Handelingen 17 duidelijk onderbroken voor hij klaar was. Hij had het raamwerk geschetst waarin alleen het evangelie coherent is: een transcendente God, soeverein, voorzienig, persoonlijk; schepping; zondeval; verval tot afgoderij; het verloop van de heilsgeschiedenis; het uiteindelijke oordeel. Hij vorderde in de richting van Jezus’ opstanding en meer, toen hij werd onderbroken.

(6) Paulus was geen beginneling. Hij had al twintig jaar van zware bediening achter de rug (lees 2 Kor. 11), veel daarvan voor heidenen die bijbels onkundig waren. Te veronderstellen dat hij bij deze gelegenheid in paniek raakte en het evangelie aanpaste is onzinnig.

(7) Handelingen 17 toont dat Paulus denkt vanuit het wereldbeeld, ‘wereldbeeldig’ denkt. Zelfs na 1 Korinthiërs 2 denkt Paulus nog altijd ‘wereldbeeldig’: 2 Korinthiërs 10:5 toont hoe hij nog steeds streeft om ‘elke gedachte’ te onderwerpen aan Christus – en de context toont dat dit niet alleen verwijst naar geïsoleerde gedachten, maar naar volledige wereldbeelden.

(8) 1 Korinthiërs 2:1-5 plaatst Paulus’ vastberadenheid om niets te prediken dan het kruis niet tegen de achtergrond van Athene (alsof hij beleed dat hij daar gefaald had), maar tegen de achtergrond van Korinthe, dat een meer dan gewone voorliefde had voor welsprekendheid en retoriek. De apostel bezwijkt niet voor louter rederijkunst: hij is vastbesloten om het te houden bij ‘Jezus Christus en Die gekruisigd’.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 14 februari 2015

'Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen' (Job 13)

Genesis 47; Lukas 1:1-38; Job 13; 1 Korinthiërs 1

Jobs antwoord aan Sofar beslaat drie hoofdstukken (Job 12-14), het eerste ervan maakte deel uit van de lezing voor gisteren. Daar beschuldigt Job Sofar en zijn vrienden er in vernietigende taal van, dat ze aankomen met traditionele platitudes en denken dat hun uitspraken diepgang hebben: ‘Waarlijk, gij zijt nog eens mensen: met u zal de wijsheid uitsterven’ (12:2). Job voegt eraan toe: ‘Ook ik heb verstand, zo goed als gij, ik doe voor u niet onder; aan wie zijn zulke dingen niet bekend?’ (12:3) – d.w.z. de dingen die te maken hebben met Gods soevereiniteit, grootheid en onschatbare kracht en wijsheid. Zo gebruikt Job het grootste deel van hoofdstuk 12 om die visie op Gods grootheid te bespreken en te verdiepen.

Maar hier in Job 13 gaat Job in zijn argumentatie nog een stap verder. De gemeenschappelijke grond die hij met deze drie vrienden deelt is duidelijk genoeg: ‘Zie, alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en in zich opgenomen. Wat gij weet, weet ik ook, ik doe voor u niet onder’ (13:1-2). De vraag is wat we moeten maken van Gods transcendente soevereiniteit. Zijn vrienden gebruiken die basis om te argumenteren dat een dergelijke God zeker zonde kan bespeuren en bestraffen; Job zelf draait het argument nu om.

Ten eerste doet dit nadenken over wie God is, Job helemaal niet angstig terugdeinzen, maar zet het Job er toe aan om te spreken met de Almachtige, om zijn zaak bij God te bepleiten (13:3). Zijn geweten is werkelijk rein, en hij wil het bewijzen. Hij is ervan overtuigd dat als hij maar gehoor vindt, God minstens eerlijk en rechtvaardig zou zijn.

Ten tweede
besmeuren de ellendige vrienden hem daarentegen gewoon met leugens (13:4). Ze zijn ‘kwakzalvers’ of ‘heelmeesters van niets’ – d.w.z. ze doen niets om Job in zijn pijn te helpen.

Wat, ten derde, nog erger is volgens Job, is dat ze ‘ten gunste van God onrecht spreken en ten behoeve van Hem bedrog’ (13:7). Ze kunnen geen concrete bewijzen vinden voor grove zonde in het leven van Job, toch denken ze dat ze voor God mogen spreken wanneer ze benadrukken dat Job toch echt wel slecht moet zijn. Dus in hun ‘verdediging’ van God, zeggen ze dingen die onwaar en oneerlijk zijn over Job: ze spreken ‘ten gunste van God onrecht’. Hoe kan God blij zijn met hun woorden?

Het doel wettigt de middelen niet. Het is altijd belangrijk de waarheid te spreken en geen feiten te verdraaien opdat ze maar zouden overeenstemmen met onze theologische vooroordelen. Je kunt veel beter onwetendheid toegeven of uitgaan van mysterie dan onwaarheden te vertellen.

Ten vierde spreekt Job zelf nog altijd niet als een agnost, hoezeer hij ook in discussie wil gaan met God. Het is waar, Job wil zijn moment in de goddelijke rechtbank. Maar voor hem is God nog altijd God, en dat is ook wat hij belijdt: ‘Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen’ (13:15). Zelfs de alternatieve lezing (de voetnoot in de NIV-vertaling geeft aan dat het om complexe materie gaat) erkent dat God God is: het verschil zit hem in Jobs antwoord.


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 13 februari 2015

De alleen wijze God zij heerlijkheid in alle eeuwigheid (Rom. 16)


Genesis 46; Markus 16; Job 12; Romeinen 16

De afsluitende drie verzen van Romeinen zijn bijzonder (Rom. 16:25-27). Formeel gezien vormen ze een doxologie – een woord van lofprijs voor God. God wordt voorgesteld als Hem, ‘die bij machte is u te versterken - naar mijn evangelie’ (16:25), en Hij wordt opnieuw voorgesteld in de structuur in vers 27: ‘Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen’. Zo wordt in deze context de wijsheid van God, verondersteld in de uitdrukking ‘de alleen wijze God’, tentoongespreid in Gods vermogen om de Romeinse christenen te versterken door het evangelie van Paulus.

Dit evangelie wordt verder beschreven in de tussenliggende zinnen, en hier is Gods wijsheid bijzonder verbluffend. God versterkt mensen, zo wordt ons verteld, door het evangelie, door ‘de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen’ (16:25). In een bepaald opzicht was de omvang en focus van het evangelie niet duidelijk. Die bleef verborgen tot de komst van Jezus Christus. Zelfs toen Hij hier was, nog voor het kruis en de opstanding, vatten zijn discipelen niet dat Hij, de Messias, ook de lijdende dienstknecht zou zijn en dat Hij een verachtelijke dood zou sterven om verloren zondaars te redden.

Maar als dit evangelie gedurende eeuwen verborgen was, is het nu ‘geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God’ bekendgemaakt (16:26). Hier klinkt het alsof dit evangelie geopenbaard werd ‘door profetische geschriften’, d.w.z. door de Schriften. Dus aan de ene kant was het evangelie verborgen in de voorgaande eeuwen en is het nu geopenbaard; en aan de andere kant werd het evangelie gedurende eeuwen geprofeteerd en is het nu vervuld. Hoe kunnen die beide dingen tegelijk waar zijn?

Een gedeelte van het antwoord ligt in de manier waarop het evangelie voorzegd wordt in het Oude Testament. Zoveel van de voorzeggingen zijn verpakt in ‘types’ of beelden van wat nog moet komen. Na de feiten kunnen we zien hoe Jezus de ware tempel is, de ultieme ontmoetingsplaats tussen God en zijn zondige beelddragers; ook hoe Hij het ware Paaslam, het Pascha, is; hoe Hij de ultieme priester is; hoe Hij de ultieme ‘Zoon van God’ is; hoe Hij de ultieme Davidische koning is.

We ontdekken zelfs vele aanwijzingen die ons tussendoor aangereikt worden. We lezen bijvoorbeeld de profetieën over een nieuw verbond en overwegen hoe dergelijke aankondigingen het oude verbond in principe overbodig maken en ons drijven tot de verwachting van een nieuw bestel. Feit blijft echter dat niemand verwacht had dat dezelfde persoon al deze beelden en types in zichzelf zou vervullen.

Sommige Joden uit de eerste eeuw verwachtten zelfs twee messiassen, één Davidische en de andere priesterlijk. Maar we zien Jezus en zijn evangelie – uitvoerig voorzegd, maar gedurende vele eeuwen verborgen, en nu onder alle volken geopenbaard, ‘tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs’ (16:26).


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 12 februari 2015

'Of God zelf eens sprak' en 'worstelen in gebed' (Job 11 en Rom. 15)



Genesis 45; Markus 15; Job 11; Romeinen 15

Ik zal kort twee van de bovenstaande voor vandaag voorziene Schriftgedeeltes uit het Bijbelleesrooster van commentaar voorzien.

De rede van Sofar (Job 11) voert het drama dat zich ontvouwt in het boek Job naar een volgende fase. Net als Bildad begint Sofar met het veroordelen van de redes van Job (11:2-3). Voor hem klinkt het alsof Job persoonlijke perfectie pretendeert: ‘Gij zegt: Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in uw ogen’ (11:4). Job had gewenst dat God hem zou antwoorden. Allemaal goed en wel, antwoordt Sofar, ‘maar och, of God zelf eens sprak en zijn lippen tegen u opende’ (11:5).

Net zo goed als Job zou hij graag hebben dat God antwoordt – en hij is er nogal zeker van dat, als God dit zou doen, Hij Job krachtig zou terechtwijzen.

Slechts een ogenblik lijkt Sofar een gezonde weg in te slaan. Hij vangt aan met een behandeling van de niet te schatten kennis en wijsheid van de Almachtige, die het menselijk inschattingsvermogen ver te boven gaat. Waren dit de enige woorden van Sofar geweest, dan had hij zelfs vooruitgelopen op een deel van het antwoord van God zelf later in het boek (hfdst. 38-41).

Jammer genoeg echter keert Sofar meteen terug naar zijn kwalijke koers, waarbij hij dezelfde weg volgt als Elifaz en Bildad: een God die zo verheven is in kennis kan toch zeker wel onderscheiden wie bedrieglijke mensen zijn, ‘Want Híj kent de valsaards en Hij ziet het onrecht; zou Hij er dan niet op letten?’ (11:11, HSV). Nog maar eens degenereert de rede tot een nogal mechanische theorie van vergelding. Er is geen categorie voor onschuldig lijden. Job moet wel zeer slecht zijn, want hij heeft erg te lijden; de enige redelijke optie voor hem is zich af te keren van de zonde die hem duidelijk moet overspoelen (11:13-20).

Het tweede Schriftgedeelte is van een heel andere orde. Let maar eens op de manier waarop Paulus hier de Romeinen aanspoort om te bidden: ‘Maar, [broeders,] ik vermaan u bij onze Here Jezus Christus en bij de liefde des Geestes, om samen met mij te worstelen in den gebede voor mij tot God, opdat ik behoed worde voor de weerspannigen in Judea, en dat mijn dienstbetoon voor Jeruzalem gunstig worde opgenomen door de heiligen, opdat ik, in blijdschap tot u gekomen met Gods wil, mij tezamen met u verkwikken moge. De God nu des vredes zij met u allen! Amen’ (Rom. 15:30-33).

Merk op:

(a) Paulus vraagt om gebed voor zichzelf.
(b) Als de Romeinen antwoorden door te bidden, zullen ze zich door hun gebed bij Paulus voegen in zijn strijd.
(c) De specifieke strijd waar Paulus aan denkt is zijn relatie met ongelovigen in Judea; hij wil dat zijn dienst voor de armen daar zo onthaald wordt dat hij in staat zal zijn snel te vertrekken en op weg te gaan naar Rome.
(d) Binnen de context van het hoofdstuk is deze reis naar Rome onderdeel van zijn plan om het evangelie in Spanje te brengen.

Kortom: Paulus vraagt om gebeden die het evangelie op verschillende manieren zullen bevorderen. Wat is typisch in dat waar jij voor bidt?


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 11 februari 2015

'Doet het U goed mij te verdrukken?' (Job 10)


Genesis 44; Markus 14; Job 10; Romeinen 14

Job 10 is het tweede deel van Jobs antwoord aan Bildad de Suchiet. Bildad heeft geargumenteerd dat God het recht niet met voeten kan treden (Job 8; zie de overdenking van 9 februari).

In hoofdstuk 9 antwoordt Job, eerder ongeduldig, dat hij dit allemaal weet: ‘O zeker, ik weet wel, dat het zo is’ (9:2). Job twijfelt er niet aan dat hij, net als andere stervelingen, niet kan staande blijven bij de onovertroffen gerechtigheid van God: ‘hoe zou een sterveling rechtvaardig kunnen zijn voor God?’ (9:2).

Zo betoogt Job dat dit nu net het probleem is: in dit specifieke geval blijft Job erbij dat hij onschuldig is (9:21), vrij van enige zonde die oorzaak kon zijn voor de ellende die hem overkwam, maar God kun je niet ter verantwoording roepen. Job is zeker niet slechter dan veel tijdgenoten die doorheen de jaren onaangetast blijven. Maar hoe kan een gewone mens zijn zaak voor de Almachtige bepleiten? ‘Want Hij is niet, zoals ik, een mens, die ik zou kunnen antwoorden: Laten wij tezamen ten gerichte gaan’ (9:32). Er is zelfs geen geschikte scheidsrechter beschikbaar (9:33).

Wat Jobs ‘vrienden’ betreft, zij voegen nog toe aan zijn lijden, want ze willen niet toegeven dat hij onschuldig is (9:28); ze zijn maar al te zeer bereid hem in de dichtstbijzijnde poel te gooien om te bewijzen dat hij smerig is (9:30-31).

Job neemt nu een bocht om God te kunnen aanspreken (hoofdstuk 10). Hij wil weten welke aanklachten God tegen hem heeft (10:2). Vol zelfverklaarde bitterheid (10:1) vraagt Job, ‘ Doet het u goed mij te verdrukken, te verachten wat uw handen hebben voortgebracht en de plannen van de goddelozen te begunstigen?’ (10:3, NBV).

Job is zeker bereid te erkennen dat God hem gevormd heeft in de moederschoot, hem zorgvuldig gevoed heeft, hem leven gegeven heeft en voorzienig over hem gewaakt heeft (10:8-12). Maar nu lijkt het erop dat er een andere kant is: God zit hem niet alleen op de huid wanneer hij zondigt, maar zelfs wanneer Job onschuldig is, ontdekt hij dat hij deze God niet van antwoord kan dienen of dat hij niet op kan tegen de lasten die God bereid is op te leggen (10:13-17). Dus waarom schonk God hem om te beginnen al leven? Of waarom stierf Job niet zodra hij geboren werd, gedragen van de moederschoot naar het graf (10:18-22)?

Dit is de retoriek van angst en wanhoop. We wachten nog steeds op Gods antwoord. Maar Romeinen 14 kan Jobs belabberde ‘vrienden’ wel iets te zeggen hebben: ‘Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert’ (14:19). Natuurlijk spitst Paulus zich in de context van Romeinen 14 toe op christelijke zelfbeheersing ten behoeve van anderen, in het bijzonder wat betreft het eten van voedsel dat aan afgoden werd geofferd (zoals in 1 Kor. 8; zie vol. 1, de overdenking voor 3 september).

Toch geldt het algemeen beginsel ook voor Jobs vrienden: spreken ze vanuit een hartstochtelijk verlangen naar ‘onderlinge opbouwing’ of vanuit een angstige zelfrechtvaardiging?


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 10 februari 2015

Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben (Rom. 13)


Genesis 43; Markus 13; Job 9; Romeinen 13

‘Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld’ (Rom. 13:8). Sommige christenen hebben dit vers gebruikt om te beweren dat alle schuld verkeerd is en door God veroordeeld wordt. Betaal altijd je rekening als je vertrekt. ‘Zijt niemand iets schuldig’. De machtigste stemmen betogen dat het verkeerd is om een hypotheek af te sluiten voor een huis of een kerkgebouw.

Het verloop van de passage pleit echter tegen een dergelijke uitlegging. De openingsverzen sporen christenen aan zich te onderwerpen aan civiele autoriteiten, niet alleen omdat ze zijn ingesteld door God, maar ook omdat ze, in het geval ze goed functioneren, versterken wat goed is en bestraffen wat verkeerd is (13:1-4). Dus is het belangrijk zich te onderwerpen aan dergelijke autoriteiten, niet alleen om straf te vermijden, ‘maar ook omwille van het geweten’ (13:5): christenen willen een zuiver geweten bewaren door te doen wat goed is. Dit is ook waarom we belastingen betalen. De civiele autoriteiten ‘zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten’ (13:6).

Net als andere dienstknechten van God, zijn ze soms ongehoorzaam en dwaas, maar in de manier waarop God de samenleving organiseert, zijn belastingen Gods middelen om hen te ondersteunen die als taak hebben te regeren. Dus moeten we betalen wat we verschuldigd zijn: ‘Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol’ (13:7).

Het gaat zelfs verder, want je moet betalen wat je ook maar verschuldigd bent: ‘ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt. Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben’ (13:7-8).

‘Schuld’ verwijst dan in deze context slechts in tweede instantie naar financiële verplichting. De passage heeft alles te maken met de voortdurende verplichtingen van persoonlijke relaties in een maatschappij die door God verordend wordt. Bovendien worden, zover het financiën betreft, bepaalde financiële verplichtingen, zoals belastingen, steeds weer opnieuw betaald; we betalen de schuld zodra die ontstaat. Op precies dezelfde manier betalen we in een contractueel vastgelegde hypotheek de schulden zodra de betalingen moeten gebeuren.

Om allerlei redenen kun je maar best allerhande belastingschulden vermijden. Maar dit is nauwelijks het punt dat de apostel hier wil maken. De manier waarop Paulus het heeft over liefde als ‘voortdurende schuld’ (de Engelse vertaling spreekt over ‘the continuing debt to love one another’) versterkt dit punt nog.

Sommige ‘schulden’, zoals belastingen, keren terug; de schuld van de liefde keert niet zozeer terug maar gaat voort: ze is altijd bij ons. De geboden die te maken hebben met horizontale relaties (wat we vandaag sociale contacten of sociale betrekkingen zouden noemen) kan in die ene regel worden samengevat: ‘gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’ (13:9; Lev. 19:18).

Liefde is op die manier de ‘vervulling’ van de wet (13:10) – dit wil zeggen: liefde is hetgeen waar de wet naar verwijst in deze periode van de eschatologische vervulling (13:11-14), en die liefde zijn we altijd verschuldigd.


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 9 februari 2015

'Al die woorden van je – ze zijn niets dan wind' (Job 8)


Genesis 42; Markus 12; Job 8; Romeinen 12

De Suchiet Bildad is verontwaardigd over Jobs antwoord aan Elifaz en komt met zijn eigen bitsige weerlegging (Job 8).

‘Hoelang zult gij op deze wijze spreken?’ vraagt Bildad. ‘Al die woorden van je – ze zijn niets dan wind’ (8:2, NBV). Wij zouden zeggen dat ze niet meer zijn dan gebakken lucht. Vanuit Bildads oogpunt beschuldigt Job God ervan het recht met voeten te treden. ‘Zou de Almachtige de gerechtigheid buigen?’ (8:3).

Maar Bildad kan het punt niet laten liggen als een louter theoretisch punt waarover theologen kunnen debatteren. Bildad brengt nu de implicaties van zijn retorische vraag over met een opmerking die bij Job geweldig hard moet zijn aangekomen: ‘Indien uw kinderen tegen Hem gezondigd hebben, dan heeft Hij hen aan hun overtreding prijsgegeven’ (8:4).

Met andere woorden: de juiste verklaring voor de storm die alle tien de kinderen van Job gedood heeft (1:18-19) is dat ze het verdienden. Iets anders beweren zou volgens Bildad zeker betekenen dat God onrechtvaardig is, dat hij het recht buigt. Dus wat Job nu moet doen is God zoeken en de Almachtige om genade smeken (8:5). Als Job zichzelf vernedert en waarlijk zuiver en oprecht is, zal God zeker zijn ‘rechtmatige woning herstellen’.

Alle geweldige rijkdom die Job voorheen genoot zal zelfs niet meer dan vuilnis lijken vergeleken met de beloningen die dan voor hem zullen volgen (8:6-7).

Voor zijn gezag beroept Bildad zich op aloude traditie, op ‘het voorgeslacht’. De meningen die hij en zijn vrienden vertolken zijn geen nieuwerwetse ideeën maar overgeleverde traditie. Bildad en zijn vrienden kunnen, hoe oud ze ook zijn, alleen door ervaring geleerd hebben wat kan geproefd worden in één mensenleven.
Waar ze zich echter op beroepen, is niet de ervaring van één mensenleven, maar geaccumuleerde traditie.

Die traditie zegt dat de goddelozen en wie God vergeten zullen vergaan als oevergras zonder water; zij krijgen alle steun van wie steunt op spinrag (8:11-19). Omgekeerd geldt: ‘God verwerpt de oprechte niet en Hij vat de boosdoeners niet bij de hand’ (8:20).

Natuurlijk is dit in grote lijnen de argumentatie van Elifaz, misschien wat botter overgebracht; en terwijl Elifaz zich beriep op nachtvisioenen, beroept Bildad zich op de overgeleverde tradities.

Nog maar eens zijn bepaalde delen van de rede niet verkeerd. Aan de ene kant is het juist om op een eeuwige schaal te besluiten dat God gerechtigheid vrijspreekt en zonde veroordeelt. Maar zoals Bildad de zaak verwoordt, pretendeert hij meer te weten over Gods handelen dan hij in werkelijkheid doet (noch hij noch Job weet wat er zich in hoofdstuk 1 achter de scènes heeft afgespeeld).

Erger nog, hij past zijn uitgangspunt mechanisch en kortzichtig toe en eindigt ermee dat hij een rechtvaardig man veroordeelt.

Kun je gelegenheden bedenken waarbij voorbarige en onevenwichtige toepassing van Bijbelse waarheid ook fundamenteel verkeerd bleek uit te vallen?


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 8 februari 2015

'Nu zal ook ik mijn mond niet bedwingen' (Job 7)


Genesis 41; Markus 11; Job 7; Romeinen 11

In het tweede deel van zijn antwoord aan Elifaz richt Job zich rechtstreeks tot God (Job 7), hoewel het de bedoeling is dat we verstaan dat dit gekwelde gebed zo wordt uitgesproken dat Elifaz en zijn vrienden het ook kunnen horen. In feite is er, zoals we zullen zien, een nauw verband tussen hoofdstuk 6 en 7.

De eerste tien verzen van de aangrijpende klacht, vol beschrijvingen van slapeloze nachten en etterende zweren, zijn erop gericht God eraan te ‘herinneren’ hoe kort een mensenleven is. ‘Het leven is hard, en dan sterf je’ luidt het hedendaags gezegde; Job vraagt het prozaïscher: ‘Heeft niet de mens een zware dienst op aarde, en zijn zijn dagen niet als die van een dagloner?’ (7:1).

Fysiek zal hij niet lang meer standhouden. Daarom: ‘(…) nu zal ook ik mijn mond niet bedwingen, ik wil spreken in de benauwdheid van mijn geest, klagen in de bitterheid van mijn ziel’ (7:11).

Tegen God zegt Job dus in feite dat hij geen monster is – dus waarom hem viseren? Mijn leven heeft geen zin meer (7:16); ik zou eigenlijk liever gewurgd worden en sterven dan op deze manier te blijven leven (7:15).

Waarom zou God zoveel maken van een gewone sterveling dat Hij Job de aandacht schenkt die Hij nu duidelijk geeft (7:17-18)? Hoewel hij zich van geen zonde in zijn leven bewust is die een dergelijk lijden kon teweegbrengen, weet Job wel dat hij niet zonder zonde is. Maar waarom zou dit zoveel lijden moeten aantrekken? ‘Heb ik gezondigd, wat doe ik U daarmee aan, Bewaker der mensen? Waarom stelt Gij mij tot uw mikpunt, zodat ik mijzelf tot een last geworden ben?’ (7:20; Merk op: in het Engels vraagt Job ‘Have I become a burden to you?; m.a.w.: ben ik u tot een last geworden?, J.L.)

Nu zou het makkelijker moeten te zien zijn hoe dit hoofdstuk verbonden is met het betoog aan het einde van hoofdstuk 6. Daar protesteert Job tegen Elifaz dat zijn (Jobs) integriteit op het spel staat. De strekking van het betoog van Elifaz was dat Job leed door overtredingen die hij nooit had beleden; daarom moest hij nu een weg gaan van zelfverloochening en belijdenis.

Maar Job antwoordt dat zijn vrienden nog altijd zijn vrienden zouden moeten zijn; dat ze hem beschuldigen omdat ze zelf de gedachte niet kunnen verdragen dat een onschuldig mens kan lijden; dat hun vermaning zijn levenslange integriteit in vraag stelt.

In hoofdstuk 7, wanneer Job God begint aan te spreken, is zijn standpunt volledig in lijn met wat hij net tegen Elifaz gezegd heeft. Verre van zonde te belijden, vertelt hij God dat Hij op hem afgeeft. Of als hij gezondigd heeft, heeft hij toch niets gedaan dat dit soort nauwgezette aandacht en pijnlijk oordeel verdient?

Job komt zelfs net niet op het punt te suggereren dat God zelf niet helemaal eerlijk is. Zo bewaart Job zijn integriteit. Dit is hoe het drama van dit boek wordt opgebouwd. De verdere route moet nog verkend worden. Denk ondertussen na over Job 42:7.


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 7 februari 2015

'O, dat mijn verdriet toch goed gewogen werd' (Job 6)


Genesis 40; Markus 10; Job 6; Romeinen 10

Jobs antwoord aan Elifaz beslaat twee hoofdstukken. In Job 6 is zijn argumentatie als volgt:

(1) In de openingsverzen (6:1-7) benadrukt Job dat hij alle redenen heeft om te jammeren over zijn situatie: zijn verdriet en leed zijn niet te schatten (6:2-3). Ook ontwijkt Job niet wat voor de hand ligt: in Gods universum moet God zelf ergens achter deze rampen schuilgaan – ‘Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, … Gods verschrikkingen stellen zich in slagorde tegen mij op’ (6:4). Zelfs een ezel balkt niet zonder reden (6:5), dus waarom zouden Jobs vrienden hem behandelen alsof hij klaagt zonder reden?

(2) Job geeft uiting aan zijn diepste verlangen: dat God hem gewoon zou verbrijzelen, ‘dat Hij zijn hand uitstrekte en mij afsneed!’ (6:9). Dit is meer dan een doodsverlangen: ‘Dat zou nog vertroosting voor mij zijn, ja, ik zou van vreugde opspringen bij het leed, dat Hij niet spaart, omdat ik de woorden van de Heilige niet heb verloochend’ (6:10). Van hieruit zijn drie dingen duidelijk.

(a) Ondanks zijn ondraaglijke pijn denkt Job nog altijd vanuit het kader van een toegewijd gelovige. Zijn lijden drijft hem niet tot agnosticisme of naturalisme.

(b) Nog belangrijker, het is zijn grootste verlangen om trouw te blijven aan God. Hij ziet de dood niet alleen als een verlossing van zijn lijden, maar als een manier om te sterven vooraleer de intensiteit van zijn lijden hem ertoe zou drijven iets te zeggen of te doen dat God oneer zou aandoen.

(c) Impliciet is dit ook een antwoord aan het adres van Elifaz. Een man met een dergelijke hartstochtelijke toewijding om trouw te blijven aan ‘de woorden van de Heilige’ (6:10) zou niet mogen bestempeld worden als een lichtzinnig en frivool twijfelaar.

(3) Elifaz’ positie berust op de veronderstelling dat als Job wil handelen zoals Elifaz adviseert, hij dan al zijn rijkdom en macht zal terugkrijgen. Job benadrukt dat hij dit punt al wel goed voorbij is: hij heeft geen hoop, geen vooruitzichten. Hij kan zich niet gedragen alsof hij God zegen wil ontfutselen (6:11-13).

(4) Ondertussen wijst Job Elifaz en zijn collega’s terecht (6:14-23). ‘Wie wanhopig is, mag van zijn vriend goedertierenheid verwachten; of hij zou de vreze van de Almachtige verlaten’ (6:14; Merk op: hier verschilt het Engels wel van de Nederlandse vertalingen; in het Engels mag een man die wanhopig is toch de toewijding van zijn vrienden verwachten, zelfs al zou hij dan nog de vreze van de Almachtige verlaten); dit is hoe echte vriendschap eruitziet. Job analyseert de ware reden waarom zijn vrienden ‘onbetrouwbaar’ zijn ‘als de waterloop van beken die wegvloeien’ (6:15): ze hebben iets verschrikkelijks gezien en ze zijn bang (6:21). Hun afgebakende theologische categorieën zijn weggeblazen door Jobs lijden, aangezien ze geloofden dat hij een rechtvaardig man was. Nu moeten ze kunnen aantonen dat hij onrechtvaardig is en zijn lijden verdient, of ook zij worden bedreigd.

(5) Job eindigt met een wrang pleidooi (6:24-30). Wat hem betreft staat zijn integriteit op het spel; hij zal geen berouw veinzen wanneer hij weet dat hij dit lijden niet verdiend heeft. ‘Komt toch tot bezinning, laat er geen onrecht geschieden’ (6:29), draagt hij zijn vrienden op.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 6 februari 2015

Verkeerde toepassing van zuivere waarheid kan harteloos zijn (Job 5)


Genesis 39; Markus 9; Job 5; Romeinen 9

In het tweede deel van zijn rede (Job 5) gaat Elifaz uit van het standpunt dat hij aannam in het eerste deel (zie de overdenking van gisteren), maar hij voegt diverse nieuwe wendingen toe aan zijn bevlogen presentatie.

Ten eerste zegt hij dat Jobs benadering van God in deze crisis fundamenteel verkeerd is. Goed moet natuurlijk hoe dan ook aanroepen worden (5:1) – maar waarom je verbeelden dat iemand die zo verheven is als God zou antwoorden? Ondertussen is het Jobs houding die hem de das omdoet: ‘Voorwaar, de wrevel brengt de dwaas de dood, en de naijver doodt de onverstandige’ (5:2).

Elifaz spreekt vanuit zijn eigen waarneming: hij heeft gezien hoe dergelijke dwazen in het verleden bloei kenden, maar plots werden ontworteld. De implicatie is dat Jobs vroegere rijkdom de rijkdom was van een ‘dwaas’, en zijn huidige verlies is alleen aan hemzelf te wijten.

Een beetje inconsequent voegt Elifaz er nog aan toe dat menselijk lijden een functie is van de toestand van de mens: ‘Maar de mens wordt tot moeite geboren, gelijk de vonken omhoog vliegen’ (5:7).

Ten tweede vertelt Elifaz nogal eigengerechtigd aan Job wat hij zou doen als hij zich in eenzelfde situatie bevond (5:8-16). Hij zou een beroep doen op God en zijn zaak aan Hem voorleggen – niet met Jobs houding, die Elifaz onduldbaar vindt, maar met nederigheid en berouw. Uiteindelijk regeert God voorzienig en wijdt Hij zich aan het vernederen van de hoogmoedige en de sluwe en het verhogen van de arme en behoeftige. Dus zou Elifaz God benaderen als een smekeling.

Ten derde benadrukt Elifaz dat minstens een van Gods doeleinden met verlies en rampspoed bestaat uit het uitoefenen van tucht: ‘Zie, welzalig de mens, die God kastijdt; versmaad daarom de tucht des Almachtigen niet. Want Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en zijn handen helen’ (5:17-18). Zij die dit punt erkennen ontdekken dat God hun leven en rijkdom snel herstelt. Ze ontdekken in elke beproeving hoe beveiligd ze zijn.

Job kan niet naast de implicatie kijken: als hij denkt dat hij onrechtvaardig geleden heeft, dan is hij niet alleen onvoldoende nederig, maar schiet hij ook tekort in het erkennen van de genadige, tuchtigende hand van de almachtige God, en daarom blijft hij onder Gods roede in plaats van genade te vinden. ‘Zie, dit hebben wij nagespeurd’, zegt hij nogal opgeblazen, en ‘zó is het; hoor het toch en neem gij het ter harte’ (5:27).

Er schuilt wel een bepaalde mate van waarheid in wat Elifaz zegt. God tuchtigt inderdaad zijn kinderen (Spr. 3:11-12; Heb. 12:5-6). Maar dit veronderstelt dat ze die tucht nodig hebben; God tuchtigt zijn kinderen zeker niet wanneer ze het niet nodig hebben. Elifaz veronderstelt op die manier dat Job Gods tucht verdient; lezers van hoofdstuk 1 weten dat hij het verkeerd heeft.

Het is waar, God redt de nederige en vernedert mensen met hovaardige ogen (Ps. 18:28); maar Elifaz neemt ten onrechte aan dat Job wel hoogmoedig moet zijn, of hij zou zich nooit in dit lijden bevinden.

Dus hier is een les: foutieve of ongepaste toepassing van zuivere waarheid kan harteloos en wreed zijn – en zoals hier kan het ook verkeerde zaken beweren over God.


Eigen vertaling van de overdenking bij 6 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.