vrijdag 31 augustus 2012

'Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur' (1 Kor. 5)


1 Samuel 24, 1 Korinthiërs 5, Ezechiël 3, Psalm 39

In het geval iemand 1 Korinthiërs 4 leest en daaruit zou afleiden dat er in de kerk of gemeente helemaal geen sprake kan zijn van welke regels ook – want het navolgen van regels vereist oordelen, niet? – dan biedt het volgende hoofdstuk, 1 Korinthiërs 5, een geval waarin Paulus de gemeente in Korinthe de les leest omdat ze geen oordeel en tucht uitgeoefend hebben. We moeten een beetje stilstaan bij de zaak op zich, en dan wordt die onderweg gelinkt aan het vorige hoofdstuk.

Paulus benadrukt dat, met betrekking tot de man die hij beschrijft in 5:1, er sprake is van twee zonden. De eerste is seksueel. Een lid van de gemeente ‘leeft met de vrouw van zijn vader’ (of: ‘heeft’ de vrouw van zijn vader). Het specifieke taalgebruik suggereert dat hij slaapt met zijn stiefmoeder. In elk geval is de zonde zodanig grof dat ze zelfs door heidenen schokkend zou bevonden worden.

De tweede zonde is de slappe reactie van de kerk. Ondanks deze zondigheid in hun midden, blijft hun voorliefde voor hoogmoedig geparadeer, dat opduikt in vele hoofdstukken van 1 en 2 Korinthiërs, onverminderd voortduren. Ze hadden verteerd moeten worden door smart; ze hadden de man die dit deed uit hun midden moeten verwijderen (5:2).

We kunnen niet bij alle elementen van dit oordeel stilstaan, maar let op het volgende:

(1) Het oordeel dat Paulus wil uitgevoerd zien, moet gemeenschappelijk zijn. De volledige gemeente, ‘vergaderd (…) met de kracht van onze Here Jezus’ (Eng.: assembled in the name of our Lord Jesus) (5:4), moet in het bewustzijn van zijn krachtige aanwezigheid actie ondernemen. Dus is het gebrek hieraan een falen van de hele gemeente.

(2) Een van de redenen om deze actie te ondernemen, is omdat ‘een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt’ (5:6); zonde in de gemeente waar niemand iets aan doet, tast gauw de hele gemeente aan.

(3) Dit heeft niets te maken met tucht uitoefenen tegenover de wereld buiten. Paulus veronderstelt dat de wereld buiten de gemeente zal toelaten dat zonde voortwoekert. Waar hij aan denkt is tucht binnen de gemeente van God (5:9-10).

(4) Paulus’ begrip van welke wandel onder gemeentelijke tucht valt, gaat verder dan het seksuele terrein, of dan die specifieke vorm van seksuele zonde. Het is zijn bedoeling belangrijke morele afval hierbij in te sluiten en hij geeft een lijst met voorbeelden: hebzucht, afgodendienst, laster, dronkenschap, oplichterij. Elders voegt hij nog twee andere terreinen bij de belangrijke morele overtredingen: belangrijke leerstellige afwijking, en aanhoudende drang tot scheuringen. Nu roept hij op dit alles te ‘oordelen’ (5:12-13). Christenen moeten hen oordelen die ‘in uw kring zijn’ (‘binnen’), terwijl God hen oordeelt die ‘buiten’ zijn.

Op zijn minst moeten hoofdstuk 4 en 5 in creatieve spanning gehouden worden. Nog belangrijker, de Korinthiërs in hoofdstuk 4 oefenden oordeel uit ‘boven hetgeen geschreven staat’ (4:6), d.w.z. onderhielden regels en criteria waarvoor in Gods openbaring geen basis bestaat, en uit louter belang van partijschappen. Ondertussen oefenden ze geen tucht uit in hoofdstuk 5, ondanks wat de Schrift, welbegrepen, duidelijk maakt. Beide zijn inbreuken tegen Gods openbaring.


Eigen vertaling van de overdenking bij 31 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 30 augustus 2012

'Hij, die mij beoordeelt is de Here' (1 Kor. 4)



1 Samuël 23, 1 Korinthiërs 4, Ezechiël 2, Psalm 38

Paulus heeft de Korinthiërs in 1 Korinthiërs 3 verteld hoe ze dienstknechten van Christus niet mogen zien. Ze mogen geen enkele specifieke dienstknecht van Christus als een groepsgoeroe beschouwen, want dat zou impliceren dat andere dienstknechten minderwaardig zijn. Wanneer elke groep binnen de gemeente haar eigen christelijke goeroe heeft, brengt dit twee kwaden met zich: onnodige verdeeldheid binnen de gemeente, en een bedilzieke verwaandheid die oordeel uitspreekt over wie er waard is om een goeroe te zijn en wie niet. Paulus benadrukt dat alles wat God voor de kerk heeft in een Paulus of een Apollos of een Kefas rechtmatig toekomt aan de hele gemeente (3:21-22).

Bij het begin van 1 Korinthiërs 4 gaat Paulus verder met de Korinthiërs te vertellen hoe ze dienstknechten van Christus dan wel moeten zien: ‘als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd’ (4:1). Het woord dat wordt weergegeven als ‘geheimenissen’ (of ‘geheimen’ in NBV) betekent niet ‘mysterieuze dingen’ of ‘dingen die alleen de elite van de uitverkorenen kan leren’. Het woord wordt vaak weergegeven als ‘mysteries’ in onze oudere vertalingen.
In het Nieuwe Testament verwijst het meest naar iets dat God in het verleden in een bepaalde mate omsluierd hield, verborgen, of geheim, maar nu overvloedig duidelijk maakt in Christus Jezus.

Kort gezegd, deze ‘dienstknechten van Christus’ werd het evangelie toevertrouwd – alles wat God duidelijk gemaakt heeft in de komst van Jezus Christus.
Zij die dit vertrouwen kregen moeten hun trouw bewijzen tegenover degenen aan wie zij verantwoording afleggen (4:2). Om die reden weet Paulus dat het van weinig belang is hoe de Korinthiërs hem zien; en hoe hij zichzelf ziet speelt ook al geen grote rol (4:3). Paulus weet dat het belangrijk is om een rein geweten te bewaren voor de Heer.
Maar het is mogelijk om een rein geweten te hebben en toch aan veel dingen schuldig te zijn, omdat het geweten geen perfect instrument is. Het geweten kan verkeerd geïnformeerd zijn of verhard. De enige persoon wiens oordeel absoluut correct is, en van ultiem belang, is de Heer zelf (4:4).

Hieruit volgt dat de Korinthiërs zichzelf niet mogen aanstellen als rechters over alle ‘dienstknechten van Christus’ die Christus stuurt. Wanneer de Heer terugkomt, zal de finale afrekening duidelijk worden. Op dit punt zegt Paulus: ‘En dan zal God het zijn die ieder de lof geeft die hem toekomt’ (4:5 NBV) – een wonderlijke gedachte, want het lijkt erop dat de uiteindelijke Rechter meer bemoedigend en positief zal blijken dan vele menselijke rechters.

Er blijft ruimte in de gemeente voor onderscheidingsvermogen en oordeel: zie de overdenking van morgen! Maar er zijn altijd hordes critici die ‘gaan boven hetgeen geschreven staat’ (4:6) met wettische tests op het vlak van hun eigen chagrijnige afsplitsing, waarbij ze zichzelf verbinden aan hun goeroes en de rest verachten. Ze denken vaak dat ze profetisch zijn, waarbij hun aanspraken dicht komen bij het zich toe eigenen van Gods plaats.


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 29 augustus 2012

'Alleen God is belangrijk, want hij doet groeien' (1 Kor. 3)



1 Samuel 21-22; 1 Korinthiërs 3, Ezechiël 1, Psalm 37
De twee uitgebreide metaforen die Paulus gebruikt in 1 Korinthiërs 3:5-15 leren in grote lijnen dezelfde les, hoewel elk ervan een speciale nuance overbrengt die niet gevonden wordt in de andere.

In de metafoor uit de landbouw (3:5-9) is de Heer de landbouwer, Paulus maakt de grond klaar en doet het plantwerk, Apollos begiet de jonge plantjes en de Korinthiërs zijn ‘Gods akker’ (3:9). In zijn verband, ontworpen om de neiging tot verdeeldheid van de Korinthiërs te bestrijden, gebaseerd op het feit dat ze zich verbinden met specifieke ‘helden’ (3:3-4), is het Paulus’ bedoeling aan te tonen dat hij en Apollos geen concurrenten zijn, maar ‘medearbeiders’ (5:9) – zelfs ‘Gods medearbeiders’ (d.w.z. ze zijn medearbeiders die God toebehoren, niet medearbeiders samen met God, alsof God deel uitmaakt van een drietal).

Niet alleen dat, maar noch Paulus, noch Apollos kan vrucht garanderen: alleen God doet het zaad groeien (3:6-7). Dus waarom zou je dan die positie van verering van ofwel Paulus ofwel Apollos innemen?

De architecturale metafoor leert aanvankelijk dezelfde les: de verschillende bouwers dragen allen bij tot één gebouw, en daarom zou geen van hen moeten verafgood worden. Nu zijn de Korinthiërs niet het veld, maar het gebouw zelf (3:9-10). Paulus legde het fundament voor dit gebouw; anders gezegd, hij plantte de kerk in Korinthe. Het fundament dat Paulus legde is Jezus Christus zelf (3:11).

Sinds Paulus dit bouwproject verliet, zijn anderen gekomen die voortbouwden op dit fundament. Dus leert de architecturale metafoor impliciet dezelfde les die de landbouwmetafoor expliciet leerde.

Maar nu gaat de architecturale metafoor in een lichtelijk andere richting. Paulus benadrukt dat latere bouwers verantwoordelijk zijn om het materiaal met zorg te kiezen dat ze in dit gebouw gebruiken (3:12-15).

Er komt een ‘dag’ (3:13), de dag van het oordeel, waarop alles wat niet kostbaar is in Gods ogen verteerd zal worden. Het is mogelijk dat een bouwer zulk ondeugdelijk materiaal kon gebruiken dat op het einde alles wat hij gebouwd heeft verteerd wordt, zelfs al ontkomt hij dan zelf aan de vlammen.

Twee opmerkingen:

(1) De persoon die Paulus beschrijft als ‘gered, maar door het vuur heen’ (3:15), is niet een of andere zuivere naamchristen wiens wandel in niets verschilt van gelijk welke heiden. Dergelijke personen komen het koninkrijk niet in (6:9-10). Dit is een ‘bouwer’, niet de menigte van christenen die het ‘gebouw’ vormen (3:10). De vraag is of deze evangelisten en opzieners het goede materiaal gebruiken.

(2) In 3:16-17 wordt het gebouw, de kerk van God, een tempel. Later is Gods tempel het lichaam van de individuele christen (6:19-20), maar hier is het de plaatselijke kerk. God heeft dit gebouw zo lief, dat hij openlijk dreigt te vernietigen wie Gods tempel vernietigen. Breng de kerk schade toe en je schendt Gods tempel – en God zal jou vernietigen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 28 augustus 2012

De HERE zal tussen mij en u staan voor altijd (1 Sam. 20)


1 Samuel 20, 1 Korinthiërs 2, Klaagliederen 5, Psalm 36

Er zijn niet veel hoofdstukken in de Bijbel die veel ruimte wijden aan het thema vriendschap, maar 1 Samuel 20 is er een van.

Strikt gesproken gaat 1 Samuel 20 natuurlijk niet over vriendschap op zich, zoals vriendschap als thema uitgewerkt wordt door een begaafde romanschrijver. Het verslag past in een groter verhaal van de neergang van Saul en de opkomst van David, een belangrijk keerpunt in de heilsgeschiedenis. Maar de manier waarop het verslag zich ontvouwt draait in belangrijke mate rond de relatie tussen Jonatan en David.

Jonatan blijkt een zeer bewonderenswaardige jongeman. Eerder had hij al aanzienlijke fysieke moed vertoond toen hij en zijn wapendrager een contingent Filistijnen wisten te verslaan (1 Sam. 14). Toen David aan het Koninklijke hof kwam, had je kunnen verwachten dat Jonatan vele kwaadwillige emoties zou vertonen: jaloezie over Davids groeiende populariteit, een geest van concurrentie op militair vlak, zelfs vrees dat David hem op een dag zijn recht op de troon zou afnemen.

Maar de ziel van Jonatan raakte ‘verknocht aan die van David; en Jonatan had hem lief als zichzelf’ (18:1). Hij ging een ‘verbond’ aan met David, dat eigenlijk van David zijn eigen broer maakte (18:3-4) – een verbazingwekkende stap voor iemand van koninklijken bloede tegenover een gewone burger.

Eer we bij hoofdstuk 20 aanbelanden, is Jonatan zich ervan bewust dat David op een dag koning zal zijn. Hoe hij tot die kennis kwam kunnen we niet met zekerheid zeggen. Gezien hun vriendschap is het niet uitgesloten dat David Jonatan had verteld over zijn zalving door Samuel.

Niet alleen deelt Jonatan zijn vaders boosaardigheid niet, maar, nadat hij ook al een keer een verzoening tussen zijn vader Saul en David kon bewerkstelligen (19:4-7), kan hij moeilijk geloven dat zijn vader onverbiddelijk vastbesloten is David te doden, zoals David gelooft (20:1-3).

Dus wordt het uitgewerkte plan uit dit hoofdstuk in werking gesteld. Jonatan ontdekt dat zijn eigen vader vastbesloten is over de dood van Jonatans beste vriend. Zijn vader is zelfs zo woest dat Jonatan zelf in doodsgevaar is (20:33).

David en Jonatan ontmoeten elkaar. Ze hernieuwen hun verbond, zoals ze later nog een keer zullen doen (23:17-18). David van zijn kant verbindt er zich toe te zorgen voor Jonatans familie indien en wanneer Jonatan er niet langer is – een voorbode voor wat nog zal volgen, en nogal verschillend van het normale bloedvergieten dat meestal volgde als een nieuwe koning alle potentiële troonopvolgers van een voorgaande dynastie uit de weg probeerde te ruimen.

Maar misschien is het meest treffende wel dat Jonatan in de stad blijft bij zijn vader. Want de realiteit is dat we onze vrienden kiezen, maar onze familie niet; maar toch krijgen onze verantwoordelijkheden tegenover onze families een hogere prioriteit. Anders wordt de vriendschap zelf een excuus voor een nieuwe vorm van zelfzucht.


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 27 augustus 2012

'De gemeente van God … geheiligd door Christus Jezus' (1 Kor. 1)


1 Samuel 19, 1 Korinthiërs 1, Klaagliederen 4, Psalm 35
Evangelicalen trekken regelmatig een duidelijke grens tussen rechtvaardiging en heiliging. Rechtvaardiging is Gods verklaring dat een individuele zondaar rechtvaardig is – een verklaring die niet gegrond is op het feit dat hij of zij rechtvaardig is, maar in Gods aanvaarding van Christus’ dood in de plaats van die van de zondaar, in God die aan de zondaar de gerechtigheid van Christus schenkt.

Het markeert het begin van de pelgrimsreis van de gelovige. Vanuit het oogpunt van de gelovige is gerechtvaardigd worden een definitieve ervaring, verbonden met Gods plannen in de dood van Christus, eens en voor altijd.

In contrast daarmee, werd heiliging in de Protestantse traditie gewoonlijk verstaan als verwijzend naar het proces waardoor gelovigen geleidelijk aan heiliger worden. (Heilig en geheiligd/heiliging hebben in het Grieks dezelfde wortel). Dit is geen ervaring van eens en voor altijd; het weerspiegelt een levenslange pelgrimstocht, een proces dat niet definitief voltooid zal zijn tot het ontstaan van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Het is niet wat God ons schenkt, hoe Hij ons beschouwt; het is wat we, door Hem bekrachtigd, kunnen worden.

Als we niet het onderscheid kunnen maken tussen rechtvaardiging en heiliging, eindigt dit meermaals in een vervaging van de rechtvaardiging. Als rechtvaardiging een nuance van persoonlijke groei in gerechtigheid krijgt, dan duurt het niet lang of de gerechtelijke, verklarende aard van de rechtvaardiging verdwijnt uit het zicht, en via de achterdeur halen we weer een bepaalde werken-gerechtigheid binnen.

Historisch is de waarschuwing natuurlijk heel terecht gebleken. Men moet altijd waakzaam zijn de nadruk van Paulus op rechtvaardiging te bewaren. Maar de HEILIGING-woordgroep werd door deze analyse niet altijd goed gediend. Zij die Paulus bestuderen hebben lang opgemerkt dat soms van mensen gezegd wordt dat ze ‘geheiligd’ zijn in een POSITIONELE of DEFINIËRENDE zin – dit wil zeggen, ze worden apartgezet voor God (POSITIONEEL), en daarom zijn ze al geheiligd (DEFINIËREND). In dergelijke passages gaat het niet over het proces van progressief heilig worden.

De meeste Schriftplaatsen waar Paulus het heeft over ‘heilig’ worden of ‘geheiligd’ vallen onder deze POSITIONELE of DEFINIËRENDE categorie. Dit is beslist het geval in 1 Korinthiërs 1:2: Paulus schrijft ‘aan de gemeente van God in Korinte, geheiligd door Christus Jezus, aan hen die zijn geroepen om zijn heiligen te zijn’ (NBV). De Korinthiërs zijn al geheiligd: ze zijn apartgezet voor God. Daarom zijn ze geroepen om heilig te zijn – d.w.z. om te leven in lijn met hun roeping (waar ze over het algemeen in gefaald hebben, en dan nogal opvallend ook, te oordelen naar de rest van het boek).

Natuurlijk zijn er veel passages die spreken over groei en vooruitgang die niet de term ‘HEILIGING’ gebruiken; denk om te beginnen maar eens na over Filippenzen 3:12-16. Als we kiezen om ‘HEILIGING’ te gebruiken als een term uit de systematische theologie om deze groei te beschrijven, doen we er niet verkeerd aan. Maar dan mogen we deze betekenis niet teruglezen in Paulus’ gebruik van het woord op momenten waar zijn focus elders ligt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 26 augustus 2012

Van jaloezie tot een bazooka voor een vlieg (1 Sam. 18)



1 Samuel 18, Romeinen 16, Klaagliederen 3, Psalm 34
De soort jaloezie beschreven in 1 Samuël 18 is iets vreselijks.

(1) Ze is gegrond in een lelijke zelfgerichtheid, een zelfgerichtheid die geen grenzen kent. In zijn wereld moet Saul nummer één zijn. Dit betekent dat gelijken hem niet mogen overtroeven of hij wordt jaloers. Op geen enkel ogenblik bekijkt hij zaken vanuit het standpunt van een ander – Davids perspectief, bijvoorbeeld, of dat van Jonathan. Uiteindelijk kan hij al evenmin iets bekijken vanuit Gods standpunt ook.
Zijn zelfgerichtheid behoort tot de soort waarbij je jezelf in het middelpunt plaatst. Dit vormt de kiem van alle menselijke zondigheid. Maar in graad en intensiteit is ze zo teugelloos dat ze tegelijk elke realiteitszin verliest en de meest elementaire afgoderij aanneemt.

(2) Ze wordt veroorzaakt door eindeloze vergelijkingen, eindeloze inschattingen van wie opklimt en wie neerwaarts gaat. Zo zie je dat, als Davids successen Saul goed uitkomen, Saul tevreden is; maar als iemand begint vergelijkingen te maken tussen Saul en David die in enige mate stekelig zijn voor Saul, is hij jaloers (18:7-8). In zoverre Davids successen een indicatie vormen van het feit dat ‘de HERE met David was’ (18:12-28), is Saul jaloers omdat hij weet dat de Here niet met hem is. De tragedie is dat die erkenning geen berouw voortbrengt, maar jaloezie. Zelfs de liefde die Sauls dochter Michal koestert voor David, verergert de jaloezie van Saul (18:28-29).

Het kan niet anders of deze soort en mate van jaloezie is heel erg verbonden met vrees; steeds weer wordt ons verteld dat Saul David vreesde (18:12, 15, 29). David is een ondraaglijke bedreiging geworden. Jaloezie van die orde kan geen bekwaamheid verdragen in anderen.

Het moet gezegd dat veel leiders, en net zo goed christen leiders, zelfs al bezwijken ze niet voor deze graad van boosaardigheid, wel de posities rond hen invullen met minder bekwame mensen. Ze denken dat ze daardoor hun eigen imago of autoriteit kunnen in stand houden. Dat is natuurlijk niet zo; ze worden gewoonweg de meesters van onbekwame kabinetten. Op lange termijn wordt hun eigen reputatie slechter. Maar jaloezie is een zodanig verblindende zonde dat dergelijke voor de hand liggende werkelijkheden niet toegegeven kunnen worden.

(3) In de ergste gevallen is deze soort jaloezie progressief verterend. Ze knaagt aan Sauls gedachten en groeit als een kanker. Ze barst uit in ongecontroleerd geweld (18:10-11); ze sluipt binnen in verwrongen plannen waarin Sauls eigen gezin betrokken raakt (18:20-27). In de hoofdstukken die voor ons liggen nestelt de jaloezie zich in iets dat woede overstijgt – meedogenloze haat die de strijdkrachten ontplooit tegen een onschuldige man die maakt dat Saul zich onzeker voelt.

Een gelovige die boven alles wil dat de naam van de Heer wordt verheven, die oprecht het goede wenst voor het volk van God, en die in volkomen vrede zijn of haar reputatie aan God kan toevertrouwen, zal nooit bezwijken voor de zonde van jaloezie.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 25 augustus 2012

'Ik treed u tegemoet in de naam van de HERE der heerscharen' (1 Sam. 17)


1 Samuel 17, Romeinen 15, Klaagliederen 2, Psalm 33
De namen van David en Goliath (1 Sam. 17) halen een verhaal voor de geest dat velen kennen uit hun jeugd. Soms wordt van David een heel kleine jongen gemaakt, maar in werkelijkheid is hij minstens een jongeman die zowel een leeuw als een beer verslagen heeft.

Maar vandaag staat het koppel namen symbool voor kleine mensen en organisaties die het opnemen tegen de ‘Goliaths’. Ongetwijfeld kunnen we lessen trekken over durf en moed, maar de belangrijkste lessen liggen langs lichtelijk verschillende lijnen.

(1) Misschien zou je eerst moeten nadenken over de wat obscure chronologie. Tegen het einde van 1 Samuel 16 verschijnt David al aan Sauls hof om kalmerende muziek te spelen; maar na Davids gevecht met Goliath moet Saul nog altijd ontdekken wie deze jonge man is (17:55-58). Skeptische uitleggers beweert dat het probleem niet kan opgelost worden, en leiden daaruit af dat hier een heleboel materiaal niet-historisch is.
Maar:

(a) Er is geen specifieke reden waarom Saul speciaal onderzoek had moeten verrichten naar de achtergrond van gewoon nog een muzikant aan het koninklijke hof, hoe kalmerend diens muziek ook was. Het is mogelijk dat Saul niet gemotiveerd was om dit uit te zoeken tot na de gebeurtenissen in hoofdstuk 17.

(b) Meer waarschijnlijk hebben de gebeurtenissen in hoofdstuk 17 plaatsgevonden voor 15:14-23. Hebreeuwse werkwoorden brengen niet hetzelfde onderscheid in tijden aan zoals bijvoorbeeld Engelse (of Nederlandstalige, JL) dat doen, en er is aangetoond dat er geen reden is waarom we 17:1, ‘De Filistijnen nu verzamelden hun leger …’ enz., niet zouden kunnen vertalen als belangrijke achtergrond leverend voor de relatie tussen Saul en David verder aandacht krijgt in de volgende hoofdstukken.

(2) Hoewel Davids woorden tot de soldaten (17:26) kunnen verstaan worden als de onstuimige arrogantie van een onbeproefde jongeling (en zeker Davids broer Eliab zag het op die manier, 17:28), maar achter de brutaliteit vind je een duidelijke zorg voor de glorie van God, een bekommernis die hem ertoe aanzet om Goliath te antwoorden zonder een aanwijzing van persoonlijke branie, maar met een overvloedige dosis geloof (17:45-47).

Natuurlijk verstoppen manipulatoren zich vaak achter God-gepraat. Maar David is niet van die soort. In deze fase van zijn leven kan je hem misschien verwijten dat het hem aan het poetsmiddel van terughoudendheid ontbreekt , maar zijn hart zit tenminste op de goede plaats.

(3) Bovenal moet je dit hoofdstuk niet lezen zonder terug te denken aan de zalving van David door Samuël: ‘Van die dag af greep de Geest des HEREN David aan’ (16:13). Daar ligt de bron van de Godgerichtheid, de bron van de moed, van de zeer duidelijke doelstelling, van de grote overwinning, en van het verhogen van de naam en glorie van God.
De tekst roept ons niet op om David te bewonderen, de mens en niet meer dan dat, de oproep is om stil te staan bij wat de Geest van God kan doen door middel van één persoon.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 24 augustus 2012

'De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HERE ziet het hart aan' (1 Sam. 16)



1 Samuel 16, Romeinen 14, Klaagliederen 1, Psalm 32


De zalving van David tot Koning over Israël (1 Sam. 16:1-13) is heel interessant, ook al volgt zijn troonsbestijging pas vele jaren later.

(1) Soms zijn profeten en predikers trager om een slechte leider te laten gaan dan de Almachtige God (16:1). Dit is niet omdat wij barmhartiger zijn dan God, maar omdat passiviteit of nostalgie of persoonlijke banden van genegenheid ons verblinden voor de duidelijke schade die de leider aanricht. Hoe groot ook zijn mededogen, God is nooit verblind.

(2) Saul was tot de troon verheven omdat God dit zo bepaald had. Is hij zo dwaas om te denken dat hij God te slim af kan zijn om die positie te kunnen behouden? Het is bijzonder droevig om te ontdekken dat Samuel vreest om de volgende koning te zalven, omdat Saul iedereen zal doden, zelfs een profeet van God, die een bedreiging vormt voor het koningshuis waarvan God zelf verklaard heeft dat het er nooit zal komen.

(3) Saul leek zeer beloftevol toen hij pas tot de troon verheven was. Nu denkt Samuel dat hij koninklijk materiaal bespeurt in de zonen van Jesse – bijvoorbeeld in Eliab, de eerstgeborene. Maar God zegt: ‘Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de HERE ziet het hart aan’ (16:7). Dit is een les die opnieuw moet geleerd worden, in het bijzonder in onze tijd, want onze tijd houdt meer van beelden dan van realiteit. Zelfs bepaalde predikers wijden meer aandacht aan hoe ze zich ‘succesvol kunnen kleden’ (Eng.: dress for success) en hoe ze een dwingende en autoriteitsvolle stem kunnen ontwikkelen, dan aan het bewaren van een zuiver hart.

(4) De belangrijkste factor in het leven en de dienst van David is de Geest van de Heer die hem ‘aangreep’ (16:13; HSV: vaardig over hem werd). Dit is de normale verwachting van die profeten, priesters, koningen en een aantal andere leiders, die speciale rollen vervulden onder de bepalingen van het oude verbond. Hoe moeilijk het ook is om in dergelijke zaken onderscheidingsvermogen aan de dag te leggen, toch kun je niet genoeg of te luid zeggen dat wat de kerk vandaag nodig heeft, leiders met zalving (Eng.: ‘unction’) zijn – een woord dat de puriteinen graag gebruikten. Dit is wat het ook eenvoudig betekent: zalving (Eng.: ‘anointing’), dit wil zeggen:een zalving door de Geest. Is het teveel gevraagd in een tijdperk waarin onder de bepalingen van het nieuwe verbond, ieder die deel uitmaakt van het verbondsvolk van
God, de Geest ontvangt die werd uitgestort op Pinksteren?

(5) Het kan niet anders dan dat zij die hun Bijbel kennen een bepaalde opwinding voelen bij de eenvoudige woorden van vers 12. Daar vertelt de Heer aan Samuël met betrekking tot David: ‘Sta op, zalf hem, want deze is het’. Ja, David was de man. Hier is het veelbelovende begin van een belangrijke nieuwe stap in de heilsgeschiedenis, een begin dat rechtstreeks leidt naar de meest vooraanstaande van Davids nakomelingen – en tegelijk zijn Heer.


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 23 augustus 2012

'Gehoorzamen is beter dan slachtoffers' (1 Sam. 15)



1 Samuel 15, Romeinen 13, Jeremia 52, Psalm 31
Saul heeft al een wisselende staat van dienst. Aan de ene kant redde hij moedig de stad Jabes van de Ammonieten en legde hij een bewonderenswaardige beheersing aan de dag in het vroege gebruik van zijn koninklijke macht (1 Sam. 11). Niettemin duurt het niet lang vooraleer hij de Here God begint te behandelen als een talisman en zijn woord als equivalent van een magische of astrologische aanwijzing voor wat hij moet doen, eerder dan iets dat eerst en vooral moet geëerbiedigd en gehoorzaamd worden (1 Sam. 13).

Al in hoofdstuk 14 kan alleen de tussenkomst van zijn eigen mannen hem behoeden voor het doden van zijn zoon Jonathan omwille van een belofte die nooit mocht gemaakt worden en zeker al niet ingelost (vergelijk met de overdenking van 28 juli).

Hier in 1 Samuel 15 maken diverse karaktertrekken duidelijk dat Saul nooit het hoofd van een koningschap, een dynastie zal worden. Hij zal vervangen worden door een andere koning.

(1) Ondanks expliciete bevelen van de Heer met betrekking tot de Amalekieten, sparen Saul en zijn leger de beste schapen en vee, en zelfs de Amalekietische koning Agag, misschien als een soort van trofee. Erger nog, Saul liegt dan hierover tegen Samuel – alsof God zou kunnen bedrogen worden. De leugen verraadt het feit dat Saul tegen deze tijd in zijn denken al geen rekening meer houdt met God; hij denkt louter als een politicus, als een heiden of secularist.

(2) Samuel begrijpt dat het hart van het probleem bij Sauls veranderde kijk op zichzelf ligt (15:17): er was een tijd dat hij klein was in eigen ogen, en zich nauwelijks kon voorstellen dat hij een koning zou zijn. Nu is hij al bereid om te liegen tegen Gods profeet en nooit, maar dan ook nooit waarlijk berouw te tonen.

(3) Saul verandert zijn aanpak en beweert dat de reden dat hij de beste schapen en vee spaarde was dat hij de Heer een groot offer wilde brengen. Er is niet meer nodig dan een klein beetje religieus geklets om de ogen van sommige mensen te verblinden. Maar niet zo met Samuel. ‘Heeft de HERE evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des HEREN stem?’, vraagt hij. ‘Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen. Voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim’ (15:22-23). Dergelijke reminders moeten goed vastgehouden worden in het hedendaagse evangelicalisme.

(4) Dus komt Saul met formeel berouw – maar maakt het excuus dat hij bang was voor het volk. Hij wil gewoon zijn eigen verantwoordelijkheid niet onder ogen zien – en Samuel ziet het duidelijk (15:24-26).

(5) Saul probeert het nog een keer met formeel berouw; maar hij verraadt weeral een keer zijn eigen hart wanneer hij toont dat hij het belangrijker vindt geëerd te worden voor de oudsten van Israël dan bij de God van Israël (15:30-31). We zijn verloren wanneer het voor ons meer betekent wat mensen van ons denken dan wat God van ons denkt.

Eigen vertaling van de overdenking bij 23 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 22 augustus 2012

Stel jezelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst (Rom. 12)


1 Samuel 14, Romeinen 12, Jeremia 51, Psalm 30

Een van de hoofdpunten die Paulus maakt in zijn brief aan de Romeinen, is het feit dat genade volledig kosteloos geschonken wordt, de verbazingwekkende maat van barmhartigheid die zowel Joden als heidenen gewonnen heeft. We zijn beiden schuldig; we zijn beiden gerechtvaardigd, vergeven en vernieuwd, dankzij de onmetelijke barmhartigheid van God.

In het licht van dergelijke ontferming moedigt Paulus zijn lezers aan ‘dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer’ (Rom. 12:1).

We zijn zo gewoon geraakt aan dit vers dat zijn vreemdheid ons niet langer treft. In de oude wereld moest een offerdier om te beginnen natuurlijk levend zijn, maar wat het tot een offer maakt is dat het gedood wordt. Maar Paulus wil dat we onze lichamen offeren als levende offers, dit wil zeggen, als voortdurende ‘offers’ die Gods ontferming beantwoorden door zichzelf toe te wijden aan Hem, niet op de laatste plaats ook onze lichamen. Dergelijke offers zijn ‘heilig en Gode welgevallig’. De idee is, dat in het licht van de onovertroffen ontferming die we ontvingen, Hem welgevallig zijn wel het minste zal zijn dat we voor Hem willen doen.

Dergelijke offers vormen onze ‘redelijke eredienst’. Het adjectief dat weergegeven wordt als ‘redelijke’, staat zowel voor ‘geestelijk’ als ‘redelijk’ of misschien ‘rationeel’. Dit zijn geen offers die gebracht worden in een tempel, beginnend met het aflaten van het bloed, voortgezet met het verbranden van het lichaam en afgewerkt door het selectief eten van het vlees.

De eredienst in het nieuwe verbond is niet langer verbonden met de tempel en de rituele voorschriften van het verbond van de Sinaï. De manier waarop we leven, als respons op de ontferming van God, vormt het hart van de christelijke eredienst of aanbidding.

Willen we weten hoe dit er dan uitziet, toont het tweede vers ons dan de principes van de praktische uitvoering, en de daaropvolgende verzen geven er een concrete vorm aan. Onze lichamen tot levende offers stellen voor God betekent dat we niet langer het patroon van deze wereld volgen, maar veranderd worden door de vernieuwing van ons denken (12:2).

Met andere woorden, het gaat hier niet louter om uitwendig gedrag terwijl we innerlijk in de greep blijven van zorgvuldig gemaskeerde haat, begeerte, bedrog, jaloezie, hebzucht, vrees, bitterheid en hoogmoed. Waar het om gaat is de verandering van de manier waarop we denken, waarbij we ons denken in lijn brengen met de wegen en het Woord van God.

Dit zal alle verandering in gedrag voortbrengen die noodzakelijk is en wijs – en die verandering zal radicaal zijn.
Door die fundamentele verandering zullen we in staat zijn om te beproeven en onderscheiden in onze eigen ervaring wat Gods wil is – en we zullen het ‘goed, welbehaaglijk en volmaakt’ vinden (12:2).

In het licht van Romeinen 8:9 is de motiverende kracht achter deze verandering zonder twijfel de Geest van God. Maar die geweldige waarheid sluit onze inzet niet uit; ze vormt er de krachtbron van.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 21 augustus 2012

'Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis' (Rom. 11)


1 Samuel 13, Romeinen 11, Jeremia 50, Psalmen 28-29

Romeinen 11 werd al uitgelegd op manieren die elkaar onderling tegenspreken. De ruimte ontbreekt hier om de uitleggingen op te lijsten, laat staan ze af te wegen. Ik zal eenvoudig de lijn van Paulus’ argumentatie uitleggen zoals ik die begrijp.

(1) Betekent Paulus’ argument in Romeinen 9-10 dat God ‘zijn volk’, d.w.z. de Israëlieten, volkomen verlaten heeft? Paulus schrijft een duidelijke ‘No way!’ – ‘Volstrekt niet!’ (11:1). Het eerste element in het bewijs van het tegendeel (11:1-6) is dat Paulus zelf een Jood is, namelijk een Benjaminiet (een van de twee stammen die de Davidische dynastie niet afvielen na de dood van Salomo). Met andere woorden: je kan niet zeggen dat God de Israëlieten verworpen heeft wanneer nog altijd Israëlieten gered worden.

Bovendien was het nooit zo dat àlle Israëlieten blijk gaven van veranderende genade. Bijvoorbeeld wanneer Elia wanhopig depressief is en denkt dat hij de enige overblijvende was, informeerde de Heer hem dat Hij nog zevenduizend trouwe Israëlieten had die zich nog niet hadden laten verleiden om de Baäls te aanbidden (1 Kon. 19:4, 10, 18; zie ook de overdenking van 16 oktober).

Zo is het in Paulus’ dagen als in de onze: God heeft een ‘overblijfsel’ van Joden gelaten die trouw bleken aan Gods voortgaande openbaring. Vanuit Gods perspectief is het een overblijfsel ‘naar de verkiezing der genade’ (of ‘uit genade’, NBV), en daarom niet op basis van iets dat zo zwak is als werken (11:5-6).

(2) Maar als het volk in zijn geheel, in lijn met de profetieën uit de Schrift, zo lelijk gestruikeld is (11:7-10), betekent dit dan dat er voor hen geen hoop is, ‘dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet!’ (11:11). Want in de loop van Gods heilsplan, werd de belangrijke verharding van de Joden de aanzet voor het verspreiden van het evangelie onder de heidenen – en als ‘hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen’ betekent, en ‘als hun verwerping de wereld verzoening heeft gebracht’, ‘hoeveel rijker zal dan de gave zijn wanneer zij zich allen hebben bekeerd’ en ‘wat kan dan hun aanneming anders betekenen dan leven uit de doden?’ (11:12, 15, geput uit diverse vertalingen omwille van de duidelijkheid, JL).

Dit klinkt heel erg alsof Paulus een belangrijke wending voorziet die in zijn tijd nog toekomstig was. In de voorzienigheid van God heeft de ‘verwerping’ van een groot deel van Israël veel genade voor de heidenen betekend; de ‘aanneming’ van een groot deel van Israël zal nog meer genade betekenen voor de wereld. Paulus ziet voor zich een grote ommekeer tot Jezus van de kant van zijn Joden-volksgenoten, een wending die zal zorgen voor een nog grotere evangelieverkondiging wereldwijd.

(3) Paulus trekt een aantal praktische lessen voor zijn lezers die uit de heidenen komen, en hij gebruikt daarbij een vergelijking van een boom met takken die afgebroken zijn en geënt (11:17-25). Maar het culminerende hoogtepunt van zijn argumentatie is zijn lofzegging over de onschatbare wijsheid en kennis van God in het tot stand brengen van dit spectaculaire resultaat (11:33-36).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 20 augustus 2012

'Wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden' (Rom. 10)

1 Samuel 12, Romeinen 10, Jeremia 49, Psalmen 26-27

Hier wens ik stil te staan bij een klein gedeelte uit Romeinen 10.

Als onderdeel van zijn nadruk op het feit dat Joden net zo goed als heidenen gered moeten worden door geloof of helemaal niet gered zijn, bespreekt Paulus het fundamentele christelijke ‘woord van geloof’: ‘indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden’ (10:9).

Dit wordt dan lichtelijk uitgebreid: ‘want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’ (10:10). Het bijkomende vers legt redding niet uit in twee onderscheiden stappen: stap een, geloof in je hart en word gerechtvaardigd; stap 2, belijd met je mond en word gered. Dit zou dan bijna impliceren dat rechtvaardiging zou kunnen plaatsvinden los van redding, en dat geloof een ontoereikend middel zou zijn dat nog moet aangevuld worden door belijdenis.

We zouden dichter bij de gedachte van de apostel blijven als we zeggen dat de twee zinnen parallel zijn – niet omdat elk ervan precies hetzelfde zegt als de andere (want dat doen ze niet), maar omdat elk licht werpt op de andere, terwijl ze die verheldert en wat meer uitleg geeft over wat de andere betekent.

Geloof in het hart zonder belijdenis met de mond wordt op die manier ongeloofwaardig; aan de andere kant is ook louter formele belijdenis met de mond, niet bewerkt door geloof in het hart, al evenmin wat de apostel in gedachten heeft.

Hij staat voor het geloof dat belijdenis bewerkt; die belijdenis wordt voortgebracht door geloof. Uit dit geloof/die belijdenis komt rechtvaardiging/redding – opnieuw, overlappende categorieën, van dien aard dat je de ene niet kunt hebben zonder de andere.

Dus hamert Paulus op de les: op die manier is er geen verschil tussen Jood en heiden, want dezelfde Heer is Heer van allen, en zegent wie Hem aanroepen, zoals de Schrift zegt: ‘wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’ (10:13; Joël 2:32).
Dit betekent dat christenen moeten mensen uitzenden met het goede nieuws, want hoe zouden mensen Hem anders kunnen aanroepen als ze niet van Hem gehoord hebben (10:14-15)?

De les die we hier kunnen leren is dat dezelfde Paulus, die zo sterk benadrukt in Romeinen 8 en 9 dat God onvoorwaardelijk soeverein is, niet minder sterk benadrukt in Romeinen 10 dat mensen moeten geloven in hun hart en de waarheid van het evangelie moeten verkondigen met hun mond als ze gered zijn, en hij legt de plicht op het geweten van gelovigen om dit goede nieuws te brengen aan degenen die het nog niet hoorden.

Elke theologie die poogt om Gods soevereiniteit te verminderen door zich te beroepen op de menselijke vrijheid is al even absoluut on-Paulinisch als elke theologie die op enige manier afdoet van de menselijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid door zich te beroepen op een bepaald bot goddelijk fatalisme.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 19 augustus 2012

God ontfermt Zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil (Rom. 9)



1 Samuel 11, Romeinen 9, Jeremia 48, Psalm 25

Een van de belangrijke vragen die de eerste christenen moesten beantwoorden wanneer ze getuigden van Jezus de Messias, klonk een beetje zo: ‘Als Jezus werkelijk de beloofde Messias is, hoe komt het dan dat zoveel Joden die aanspraak verwerpen?’. Ongetwijfeld waren er ook varianten op de vraag, zoals: ‘Als jullie christenen het bij het rechte eind hebben, betekent dit dan niet dat God zijn beloften aan de Joden niet heeft gehouden?. Of: ‘Waarom spenderen apostelen als Paulus zoveel tijd aan het evangeliseren onder heidenen, alsof ze zijn weggegaan uit hun eigen groep?’.

Als reactie op deze en gelijkaardige vragen zijn veel aanvullende antwoorden gegeven in de bladzijden van het Nieuwe Testament. Hier vermelden we delen van het antwoord van Paulus (Rom. 9).

Ten eerste, wat ook de focus op heidenen binnen de dienst van Paulus is, hij heeft nooit de mensen van zijn eigen volk afgeschreven. Verre van: hij kon wensen zelf vervloekt te worden als hij hen daardoor zou kunnen redden (9:3). Het zou makkelijk zijn om dergelijke taal te ontkrachten als een hyperbool, gegrond in een louter hypothetische mogelijkheid. Maar het feit dat Paulus in dergelijke termen kan schrijven toont niet een apostel die louter een koel en analytisch expert in apologetiek is, maar een man met passie en buitengewone liefde voor zijn eigen volk. De kerk heeft vandaag dringend evangelisten met een gelijkaardig hart nodig.

Ten tweede benadrukt Paulus dat zelfs als veel Joden niet geloven, dit niet is omdat Gods woord vervallen is (of in NBV: God zijn belofte zou gebroken hebben, JL) (9:6). Verre van: het is nooit zo geweest dat alle kinderen van Abraham in het verbond opgenomen zouden worden. God benadrukte dat de lijn via Isaak zou lopen, niet via Ismaël of de kinderen van Ketura (9:7). Anders gesteld: alleen de ‘kinderen van de belofte’ worden gezien als Abrahams nageslacht, niet alle natuurlijke kinderen (9:8). Bovendien had Paulus zijn lezers al herinnerd aan de belofte aan Abraham dat in zijn zaad alle volkeren op aarde zouden gezegend worden (Rom. 4:16-17), niet alleen Joden.

Ten derde neemt de verdediging van deze visie een dramatische wending. God maakte een keuze onder de kinderen van Abraham – en niet alleen in Abrahams generatie maar ook met betrekking tot de kinderen van Isaak (9:8-13) – ‘opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep’ (9:11-12).

Niets maakt de uitnemendheid van genade duidelijker dan de leer van de uitverkiezing. God moest niemand redden. Als Hij iemand redde, zou dit een grote daad van genade zijn. Hier redt hij een groot aantal schuldige mensen, alleen uit zijn genade, waarbij Hij zich ontfermt over wie Hij wil (9:15), en Hij heeft daar het recht toe (9:16-24).

Ten vierde voorzag de Oudtestamentische Schrift dat op een dag het volk van God niet beperkt zou blijven tot het Joodse volk (9:25-26).


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 18 augustus 2012

'Wij zijn meer dan overwinnaars' (Rom. 8)

1 Samuel 10, Romeinen 8, Jeremia 47, Psalmen 23-24

Wat betekent het voor christenen dat ze ‘meer dan overwinnaars’ zijn (Rom. 8:37)? Een aanzienlijke groep volgt dan de gedachte van een speciale groep van illustere christenen die ‘boven alles staan’, krachtig in het weerstaan van verleiding, overwinnend in hun gebedsleven, vruchtdragend in hun getuigenis, matuur en getrouw in hun relaties. En geen van die dingen is wat de tekst zegt.

Ten eerste omvat de ‘wij’, waarnaar de apostel verwijst, alle christenen. God heeft alle christenen voorgekend, ‘er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon’, hen geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt (8:29-30). De mensen die bedoeld worden zijn niet de elite van de uitverkorenen; het zijn gewone christenen, alle oprechte christenen.

Ten tweede is het eigenlijke bewijs dat ze ‘meer dan overwinnaars’ zijn, dat ze blijven volharden, ongeacht de tegenstand. Die tegenstand kan de vorm aannemen van vreselijke vervolging, of kan van de soort zijn die de Schrift beschrijft (8:35-38). Het kan ook een ander lijden zijn, tot honger toe.

De heerlijkheden van het leven zullen hen niet finaal verleiden; de doodsangsten zullen hen niet finaal neerslaan; ook zullen de verdrukkingen van het heden of de frustraties van de toekomst hen niet vernietigen (8:38). Geen menselijke machten of iets anders in de hele schepping, zelfs niet het losbreken van alle machten der hel, kunnen ons ‘scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here’ (8:39).

Ten derde, zoals de laatste zin al duidelijk maakt, is hetgeen waar de christenen niet finaal van gescheiden kunnen worden, de ‘liefde van Christus’ (8:35) of de liefde van God in Christus (8:39).

Aan de ene kant wil dit natuurlijk gewoon zeggen dat geen macht christenen kan doen ophouden christen te zijn. Dit is waarom we ‘meer dan overwinnaars’ zijn. Maar die les had ons op talrijke andere manieren duidelijk gemaakt kunnen worden. Dat het op deze manier beschreven wordt, met een nadruk op de liefde van Christus als hetgeen waarvan we niet gescheiden kunnen worden, herinnert ons aan de zuivere glorie en het behagen dat het onze is, zowel nu als in de eeuwigheid, om je in zulke relatie te bevinden. We zijn niet alleen maar vrijgesproken, we zijn geliefd. We zijn niet alleen maar geliefd door een gelijke, maar door God zelf.

Ook is dit geen verwijzing naar de algemene liefde die God heeft voor zijn hele schepping. Wat hier op het spel staat is die bijzondere liefde die God verbindt met hen, ‘die volgens zijn voornemen geroepenen zijn’ (8:28).

Ten vierde bestaat de garantie dat we zullen zegevieren en volhouden en zullen blijken ‘meer dan overwinnaars’ te zijn in die betekenis, niets anders dan uit de soevereine doelstellingen of voornemens van God (8:29-30), bewezen in de dood van zijn Zoon voor ons (8:31-35).’Als God voor ons is, wie kan tegen ons zijn?’ (8:31). Je kunt je geen grotere veiligheid voorstellen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 17 augustus 2012

Een goed begin garandeert nog geen goed einde (1 Sam. 9)


1 Samuel 9, Romeinen 7, Jeremia 46, Psalm 22
Af en toe ontmoet je iemand die vanaf zijn of haar jeugd zeer beloftevol lijkt en die beloften ook inlost.

Maar dit is niet hoe de dingen gewoonlijk gaan. Wie had gedacht dat een bescheiden schilder uit Wenen de monsterlijke kolos zou worden die de wereld kent als Adolf Hitler? Wie had gedacht dat een mislukte winkelier uit Missouri, een kerel met een diploma middelbaar onderwijs, Roosevelt zou opvolgen, een atoombom op Hiroshima en Nagasaki zou werpen, generaal Douglas MacArthur zou ontslaan en de raciale integratie van het leger zou bevelen (Truman, JL)?

Bekijken we Saul (1 Sam. 9). Hij was een Benjaminiet en dus uit de kleine stam die in aantal en prestige was gereduceerd door de vreselijke gebeurtenissen die verhaald worden in Richteren 19-21 (zie de overdenkingen van 5-7 augustus). Hij kwam zelfs niet uit een grote familie binnen die stam (9:21).

Fysiek was hij een krachtige jongeman, bezig met de landbouwklussen die zijn vader hem gaf, en voor zover we weten ook zonder aanspraken op eer of macht. In het volgende hoofdstuk moet hij zelfs overtuigd worden om uit zijn schuilplaats tussen de bagage te komen en de bijval te aanvaarden die het volk hem wil geven.

Het is nog niet het moment om alle dingen onder de loep te nemen die verkeerd gingen – sommige ervan komen aan bod in latere overdenkingen. Maar mensen met slechts een oppervlakkige kennis van de Schrift weten welk een tweeslachtige figuur Saul uiteindelijk bleek, en hoe tragisch zijn einde was. Wat moeten we leren?

(1) Als wijzelf in een beloftevolle opwaartse stroming zitten, moeten we ons voornemen te volharden in de kleine tekenen van trouw en nederigheid. Een goed begin garandeert nog geen goed einde.

(2) Als we verantwoordelijk zijn voor het aanwerven van mensen, of het nu gaat om voorgangers en andere christelijke leiders of bestuurders voor een onderneming, dan maken we - hoewel de ene misschien meer inzicht en visie bezit dan de andere - allen fouten. De reden is simpel: nog los van de slechte keuzes die we maken, kan een goede keuze ook veranderen in een slechte keuze (en omgekeerd) omdat mensen veranderen.

(3) Hieruit volgt dat elke organisatie, zeker de plaatselijke gemeente, een bepaald mechanisme nodig heeft om op een godvruchtige manier leiders te kunnen aan de kant schuiven die zondig blijken of jammerlijk onbekwaam. Dit was niet mogelijk in het oude Israël, in zoverre het om de koning gaat. Het is niet alleen mogelijk maar wordt ons ook opgedragen wanneer het gaat over Nieuwtestamentisch leiderschap.

(4) Alleen God kent het einde vanaf het begin. Nadat we ons best mogelijke oordeel hebben gebruikt, is er niets dat belangrijker is dan dat we onszelf op God verlaten, waarbij we ernaar streven Hem te behagen en pogen onze beoordelingen aan te passen aan wat Hij heeft geopenbaard in zijn Woord, en waarbij we volledig vertrouwen op de Enige die van in het begin het einde kent.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 16 augustus 2012

'Stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken' (1 Sam. 8)


1 Samuel 7-8, Romeinen 6, Jeremia 44, Psalmen 20-21

De reden dat mensen iets vragen is minstens zo belangrijk als hetgeen ze precies vragen. Dit geldt voor vele levensdomeinen.

Ik ken een leidinggevende in een middelgroot bedrijf die zijn bazen ervan wist te overtuigen een nieuwe commissie op te richten. De reden die hij daarvoor opgaf was dat het nodig was om controle te houden over enkele nieuwe ontwikkelingen.

Wat hij zijn bazen niet vertelde was zijn echte reden: na verloop van tijd zou hij deze commissie kunnen gebruiken om een andere gevestigde commissie aan de kant te schuiven die bepaalde van zijn projecten in vraag stelde en ze ook vertraagde. Hij zag de nieuwe commissie als een bestuurstruc om te vermijden dat hij gecontroleerd werd, op die manier wilde hij de ladder iets sneller kunnen beklimmen.

Wat je kon interpreteren als een listige zet om op een vredige manier een onnodig struikelblok in de bedrijfsstructuur te omzeilen (had hij zijn bazen uitgelegd wat hij aan het doen was) werd in feite voorgesteld in nogal andere bewoordingen, omdat hij niet eerlijk kon vertellen waar hij mee bezig was – hij wist dat ze vonden dat de gevestigde commissie haar werk goed deed. Vandaar het bedrog.

We moeten niet eens zo ver zoeken. Hoeveel van onze eigen verzoeken – thuis, in de kerk, op het werk, in onze gebeden – maskeren motieven die beslist onszelf dienen? Dat was het probleem met Israëls verzoek om een koning (1 Sam. 8). Het probleem was niet de vraag op zich. Uiteindelijk zou God hen finaal toch het Davidisch koningshuis geven. Mozes had al over die tijd gesproken dat er een koning zou komen (Deut. 17).

Het probleem was hun motief. Ze keken naar hun recente ups en downs met de lokale Kanaänieten en merkten maar weinig van hun eigen fouten, hun eigen trouweloosheid. Ze wilden niet op het woord van God vertrouwen dat via de profeten en richteren tot hen kwam en ook niet leren om dit woord te gehoorzamen. Ze redeneerden dat er politieke stabiliteit zou komen als ze maar een koning hadden. Ze wilden als de andere landen zijn (!), met een koning die hen zou aanvoeren in hun militaire schermutselingen (8:19-20).

God begrijpt niet alleen hun verzoeken, maar Hij verstaat en evalueert hun motieven. Bij deze gelegenheid weet Hij dat het volk niet alleen hun banden losscheurt van een profeet als Samuel, nee, ze keren zich af van God zelf (8:7-8).

Het resultaat is vreselijk: ze krijgen wat ze willen, samen met een ontzettend aantal nieuwe kwaden die ze niet hadden voorzien.

Dat is de fatale zwakte in Machiavellaanse plannen, natuurlijk. Ze kunnen kortetermijnvoordelen opleveren. Maar God zit op de troon. Niet alleen zal de waarheid finaal uitkomen, of het nu in dit leven is of in het volgende, maar we kunnen binnen onze gezinnen en in onze cultuur een vreselijke prijs betalen in de vorm van onvoorziene gevolgen, bewerkt door een God die integriteit in onze motieven liefheeft.

Eigen vertaling van de overdenking bij 16 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 15 augustus 2012

Wie kan bestaan voor het aangezicht van de HERE, deze heilige God? (1 Sam. 5-6)



1 Samuel 5-6, Romeinen 5, Jeremia 43, Psalm 19

God is nooit blij als hij met minachting behandeld wordt of als zijn expliciete geboden genegeerd of met voeten getreden worden. Want anders zou Hij geen God zijn.
God is goed in staat om zichzelf te verdedigen. Het verhaal dat zich ontvouwt in 1 Samuel 5 en 6 kan zo beknopt worden weergegeven als nu het geval is, precies omdat het even helder is voor de lezer als het dit was voor de Filistijnen, dat God zelf achter de tragische ziekten en dood zat waar ze mee te maken kregen.

De verrassingen begonnen met het omvallen van hun visgod Dagon. Al snel breidde het uit naar een rattenplaag, een epidemie van builen en menige doden – en niet alleen in de stad Asdod, waarheen de ark van het verbond eerst gebracht was, maar ook in andere steden waar zij naartoe werd vervoerd – Gat en Ekron.

Er volgt paniek. Maar tegen het eind van de dag konden alle fenomenen waaronder de Filistijnen leden al een natuurlijke oorzaak hebben. Dit is natuurlijk niet wat zij dachten, maar het was nog altijd moeilijk om zeker te zijn. Dus dokteren de Filistijnse priesters een test uit die zodanig tegennatuurlijk is, dat mocht die test slagen, het volk ervan overtuigd zal zijn dat wat ze doormaken afkomstig is van de hand van ‘de God van Israël’ (6:5, 7-9).

De koeien worden gescheiden van hun kalveren en moeten de wagen naar Bet-Semes trekken, aan de Israëlische kant: God zelf speelt mee met hun bijgeloof en angsten. Terwijl de Israëlieten zich verheugen in de terugkeer van de ark van het verbond, richtte God ‘een slachting aan onder de mannen van Bet-Semes, omdat zij de ark des HEREN bekeken hadden; Hij sloeg van het volk zeventig man’ (6:19).

Er is geen reden om te denken dat dit onmiddellijk gebeurde. Als iemand in de ark had gekeken en meteen was getroffen, zouden anderen wel aardig snel ontmoedigd geweest zijn om hetzelfde te doen. Er is geen aanwijzing dat er een verblindend en verterend licht uit de geopende doos kwam die het vlees van mensen wegbrandde, als in een soort oude Harrison Ford-film.

Het lijkt eerder zo dat zeventig mannen van Bet-Semes in de ark keken (wat strikt verboden was en waar de doodstraf op stond), en ongetwijfeld zagen ze wat er daarin lag (wellicht waren de kruik met het oude manna en Aärons staf die gebloeid had verdwenen, mogelijk weggehaald door de Filistijnen). Maar toen begonnen de doden te vallen, allen vroegtijdig, op welke manier ook – en de enige overeenkomst was dat ze tot de mannen behoorden die in de ark gekeken hadden.

‘Wie kan bestaan voor het aangezicht van de HERE, deze heilige God?’, vraagt het volk zich af (6:20) – terwijl ze niet van plan zijn de wegen van heiligheid te leren, maar wel van de ark af te geraken – net hetzelfde patroon als in de heidense steden.
God zal niet toelaten dat Hij met minachting wordt behandeld, noch ooit toestaan dat zijn verbondsvolk zijn woorden negeert.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 14 augustus 2012

'De ark Gods buitgemaakt' (1 Sam. 4)



1 Samuel 4, Romeinen 4, Jeremia 42, Psalm 18


Wanneer mensen weinig weten over de God die zichzelf eigenlijk geopenbaard heeft, is het voor hen heel gemakkelijk om een bepaalde verwrongen visie van die God te krijgen, totdat het beeld dat ze van Hem hebben nog heel weinig overeenstemt met de realiteit.
Je kunt de onwetendheid van de Filistijnen begrijpen (1 Sam. 4). In hun polytheïstische wereld vol afgoden die concrete afbeeldingen zijn van hun goden, wordt de aankomst van de ark van het verbond in het kamp van Israël verstaan als de aankomst van de Israëlitische god (4:6-7).

Maar deze God, zelfs als Hij zo krachtig bleek dat hij op een bepaald ogenblik de Egyptenaren aankon, is niet meer dan nog een bijkomende god, eindig, gelimiteerd, lokaal. De Filistijnen kiezen dus tussen twee opties: ofwel op de knieën gaan, ofwel moedig strijden. Ze opteren voor de tweede en winnen. Inbegrepen bij hun overwinning zitten een analyse en een resultaat: de analyse is dat God niet langer de doodsangst voor de Israëlieten op de harten van de Kanaänieten legt die met de eerdere Israëlitische overwinningen gepaard ging (en dit betekent oordeel voor de Israëlieten); het resultaat is dat de Filistijnen nu zelfs nog kleiner zullen denken over God.

Wie de God van de Bijbel kent, weet zeker dat dit een situatie is die niet lang zal duren; God zal actie ondernemen om zijn heerlijkheid te verdedigen.

De onwetendheid van de Israëlieten met betrekking tot God valt helemaal niet goed te praten, maar ligt in lijn met de vreselijke neergang tegen het einde van de periode van de Richteren. Ze worden ingemaakt door de Filistijnen. Hun theologische redenering is zo slecht dat ze denken dat ze het geluk in de strijd kunnen doen kantelen door de ark van het verbond in het militaire kamp binnen te brengen als een uit de kluiten gewassen geluksbrenger.

De schrijver geeft een hint in de richting van de zuivere absurditeit van de gedachte: ze brengen ‘de ark van het verbond des HEREN der heerscharen, die op de cherubs troont’ (4:4). Jammer genoeg zijn Eli’s zonen, de priesters Hofni en Pinehas, medeplichtig in deze regelingen.

Wordt Gods gunst zo makkelijk gemanipuleerd? Geeft Hij evenveel om de locatie van een doos, als Hij geeft om de wandel en (on)trouw van zijn beelddragers en verbondsgemeenschap? Welk een beperkt en slaafs beeld van God hadden de leiders van Israël toch op dat ogenblik dat ze dergelijke onzin verkondigden?

Gisteren ontving ik een brief via de post van een van Amerika’s vooraanstaande televisiepredikanten. Ze nodigden me uit om geld te sturen en zouden me als tegenprestatie een kerstboomversiering sturen van een ‘engel’ met een trompet, om me eraan te herinneren dat God de engel die voor me zorgde had bevolen op een trompet te blazen om mij te vieren. Wat een beperkt en slaafs beeld van God hebben dergelijke leiders toch dat ze dergelijke onzin verkondigen?


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 13 augustus 2012

'Spreek HERE, want uw knecht hoort' (1 Sam. 3)



1 Samuel 3, Romeinen 3, Jeremia 41, Psalm 17

De Here roept niet al zijn profeten op dezelfde manier, of op dezelfde tijd in hun leven. Amos werd geroepen toen hij herder was in Tekoa. Elisa werd geroepen door Elia om dienend bij hem in de leer te gaan. Maar Samuel was zelfs al van voor de conceptie geroepen. Samuels bewuste ervaring van de roeping van God (1 Sam. 3) kwam er toen hij nog altijd een behoorlijk jonge knaap was – zeker niet een kleine zuigeling, zoals sommige van onze meer romantische beelden het portretteerden, want hij wist genoeg om in staat te zijn te verstaan wat de Here tot hem zei, om er bevreesd over te zijn en te aarzelen vooraleer hij het herhaalt tegenover Eli. Maar hij was niet al te oud, nog altijd een ‘jongen’ (3:1; in het Engels: ‘boy’).

Het verhaal is zodanig goed gekend dat het nauwelijks herhaling nodig heeft. Maar een paar opmerkingen kunnen helpen de zaken een beetje aan te scherpen:

(1) De stem die tot Samuel komt is een echte stem, die Hebreeuws spreekt, een echte taal. Dit is niet zomaar een subjectief ‘gevoel’ van het krijgen van een roeping. Echte roepingen, echte gezichten, echte openbaringen vinden plaats in de Bijbel; maar in de dagen van Samuel waren ze ‘schaars’ (3:1). Samuel had zeker tot op dit ogenblik nog nooit een dergelijke ervaring gehad; hij ‘kende de HERE nog niet; nog nooit was hem een woord des HEREN geopenbaard’ (3:7).

(2) Eli is een zielige figuur. In zijn eigen leven is hij een persoon van integriteit – zelfs al is hij een ramp met zijn gezin. Zijn lange ervaring stelt hem in staat, bij de derde roeping van Samuel, om te raden wat er aan de hand is, en de jonge Samuel te leiden in een gepast antwoord: ‘spreek HERE, want uw knecht hoort’ (3:9).

(3) De hoofdzaak van de openbaring die Samuel bij deze gelegenheid krijgt betreft een aanstaande ramp die zodanig ontstellend is dat ‘een ieder die ervan hoort, de beide oren tuiten zullen’ (3:11). In deze tragedie zal het gericht over Eli’s gezin inbegrepen zijn, in lijn met wat de Heer Eli eerder gezegd had: God zou voor altijd gericht oefenen over Eli’s gezin ‘om de ongerechtigheid, waarvan hij geweten heeft; immers zijn zonen brachten een vloek over zich en hij heeft hen niet eens berispt’ (3:13). Een dergelijk verzuim is altijd zondig, maar het is dit nog meer in het geval van religieuze leiders die hun eigen zonen promoveren tot posities waarin ze hun macht gebruiken om mensen te misbruiken en God zelf met minachting behandelen (2:12-25).

(4) Wanneer Eli erin slaagt om Samuel ertoe te bewegen hem alles te vertellen wat de Heer gezegd heeft, verraadt zijn eigen antwoord – hoewel dit een schijn van vertrouwen bewaart – zijn onverantwoordelijkheid: ‘Hij is de HERE, Hij doe wat goed is in zijn ogen’ (3:18). Waarom toont hij niet onmiddellijk berouw, en neemt hij geen doortastende maatregelen tegen zijn zonen, en oefent hij de tucht niet uit die binnen zijn priesterlijke bevoegdheid ligt, en vraagt hij de Heer niet om genade?


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 12 augustus 2012

God zal ieder vergelden naar zijn werken (Rom. 2)



1 Samuel 2, Romeinen 2, Jeremia 40, Psalmen 15-16


Waar Romeinen 1 het hele menselijke ras veroordeelt, focust Romeinen 2 specifiek op Joden. Ze hebben enorme voordelen in het feit dat zij de ontvangers van de Wet waren – de openbaring van God die hen door Mozes bij de Sinaï gebracht werd.

Maar ook hier, zo argumenteert Paulus, zijn allen veroordeeld; want bezit van de wet op zichzelf redt niet. Tegen 3:19-20 benadrukt de apostel expliciet dat zij ‘die onder de wet zijn’ het zwijgen opgelegd wordt, samen met hen die zonder wet zijn: allen zijn onder de zonde. Dit bereidt de weg voor de glorieuze oplossing van het evangelie (3:21-31).

Hier in Romeinen 2, echter, is er een paragraaf die aanzienlijke discussie heeft veroorzaakt (Rom. 2:12-16). In vers 12 leert Paulus de algemene les dat God mensen oordeelt op basis van wat zij weten, niet van wat zij niet weten. Vandaar: ‘Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden’ (2:12).

Op een gelijkaardige manier verbond Jezus menselijke verantwoordelijkheid met menselijke voorrechten: hoe meer we weten, hoe meer we verantwoordelijk geacht worden (Mat. 11:20-24). Louter bezit van de wet is niets waard. Deze (Joden) zijn rechtvaardig, die de wet gehòòrzamen.

Dan voegt Paulus toe: ‘Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen’ (2:14-15).

Veel schrijvers menen dat dit betekent dat sommige heidenen waarlijk gered kunnen zijn zonder ooit van Jezus gehoord te hebben, want uiteindelijk zegt Paulus dat sommige heidenen ‘van nature doen wat de wet gebiedt’, en benadrukt hij dat hun geweten hen zelfs kan ‘verontschuldigen’ (of NBV: ‘vrijpleiten’).

Anderen proberen deze consequentie te vermijden door te argumenteren dat de positieve optie voor Paulus puur hypothetisch is. Maar Paulus argumenteert niet dat er een deelgroep is van heidenen die zo goed zijn dat hun gewetens altijd zuiver zijn, en dat ze daarom gered zullen worden.

Hij argumenteert eerder dat heidenen overal enige kennis hebben van goed en verkeerd, zelfs al hebben ze de wet niet, en dat dit aangetoond wordt door het feit dat ze soms dingen doen in lijn met de wet, en gewetens hebben die hen soms veroordelen en hen soms verontschuldigen.

Zijn argument is niet dat sommigen goed genoeg zijn om gered te zijn, maar dat allen door hun intuïtieve begrip van goed en verkeerd, een bewustzijn van dergelijke morele maatstaven, ongetwijfeld gegrond in de Imago Dei, dat ook zij genoeg kennis hebben om verantwoordelijk geacht te worden. Want Paulus gaat het er om aan te tonen dat ‘zowel de Joden als de andere volken, in de macht van de zonde zijn’ (3:9, NBV).


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 11 augustus 2012

'God heeft hen overgegeven aan een verwerpelijk denken' (Rom. 1)



1 Samuel 1, Romeinen 1, Jeremia 39, Psalmen 13-14
Hoe manifesteert de toorn van God zich volgens de Schrift? Er is geen kort antwoord op deze vraag, omdat er velerlei antwoorden zijn, afhankelijk van een enorm arsenaal omstandigheden.

Gods toorn veegde bijna het gehele menselijke ras van de kaart bij de zondvloed. Soms is Gods straf voor zijn eigen verbondsvolk remediërend (zoals de nederlaag van het volk bij Ai nadat Achan zilver en fijne Babylonische klederen stal); andere keren verdraagt God, wat aan de ene kant genadig is, maar - gezien de verdorvenheid van Gods beelddragers –ook de kans vergrootte dat dingen uit de hand liepen. De finale demonstratie van Gods toorn is de hel zelf (zie bijvoorbeeld Opb. 14:6 e.v.).

Romeinen 1:18 e.v. schetst ons de openbaring van Gods toorn op een wat andere manier. Wat Paulus hier presenteert is niet het enige dat we over Gods toorn kunnen zeggen – zelfs niet in Paulus – maar het draagt iets heel belangrijks bij.

Niet alleen wordt Gods toorn geopenbaard over ‘alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden’ (1:18), maar de toorn manifesteert zichzelf ook in dergelijke zonden – d.w.z. in God die zijn volk overgeeft om te doen wat zij willen doen (1:24-28). Met andere woorden: in plaats van hen te bestraffen in remediërend oordeel of hun zonden aan banden te leggen, ‘heeft God hen overgegeven: aan ‘schandelijke lusten’ (1:26) en een ‘verwerpelijk denken’ (1:28). Het resultaat is toenemende ‘onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid’ (1:29). Het beeld dat geschetst wordt in de overige verzen van Romeinen 1 is niet mooi.

We moeten wat verder nadenken over wat dit betekent. In onze kortzichtigheid denken we soms dat God wat bruusk is wanneer Hij in bepaalde passages, vooral in het Oude Testament, zijn volk meteen tuchtigt voor hun zonden. Maar wat is het alternatief? Niet moeilijk: dat is hen niet meteen tuchtigen.

Als tuchtigen louter een kwestie van corrigerende opvoeding was voor een moreel neutraal volk, dan zouden de timing en strengheid er niet zo veel toe doen; we zouden leren. Maar de Bijbel benadrukt dat wij aan deze kant van de zondeval qua natuur en koppige keuze opstandig zijn tegen God.

Als we getuchtigd worden zeuren we over Gods strengheid. Worden we niet getuchtigd, dan vervallen we in uitspattingen, in die mate dat zelfs de fundamenten van de maatschappij bedreigd worden. Dan kan het dat we tot God roepen om genade. Allemaal goed en wel, maar we zouden minstens moeten beseffen dat het een genadebewijs ware geweest hadden we niet zo ver mogen afdalen in het dodenrijk.

Als we de gedaante van en de tendenzen binnen de westerse cultuur beschouwen, vormen die geen argument voor het feit dat we ons al onder de strenge toorn van God bevinden? Heer, wees ons genadig!

Eigen vertaling van de overdenking bij 11 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 10 augustus 2012

'Spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser' (Ruth 3-4)

Ruth 3-4, Handelingen 28, Jeremia 38, Psalmen 11-12
De uitleggers zijn het niet eens over de sociale betekenis van elke actie die wordt ondernomen in Ruth 3-4, maar de algemene lijn is duidelijk genoeg. Het is bijna zeker dat de leviraatswetten, die mannen onder bepaalde omstandigheden toestonden of geboden om te huwen met aangetrouwde weduwen om de familienaam in leven te houden, niet zeer nauwgezet werden gevolgd.

Ruth volgt Naomi’s aanwijzing en neemt een beetje initiatief: ze legt zich neer aan de voeten van Boaz in een slaapvertrek dat alleen voor mannen was. Wanneer hij wakker wordt, zegt ze: ‘spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser’ (3:9). Dit was een uitnodiging, maar geen goedkope. Het tekende haar bereidheid om zijn vrouw te worden, indien Boaz zich van zijn taken zou kwijten als bloedverwant-losser.

Boaz neemt dit op als een compliment: het leeftijdsverschil tussen hen is blijkbaar groot genoeg (3:10, plus zijn gewoonte om Ruth aan te spreken als ‘mijn dochter’), om ervoor te zorgen dat haar bereidheid met hem te huwen in plaats van met een van de jongere mannen hem raakt.

Het verhaal ontvouwt zich met romantische integriteit. Hollywood zou het haten: er is geen spannende seks, zeker niet van de voorhuwelijkse soort. Maar er is een verleidelijke charme aan het verslag, verbonden met een totaal respect voor traditie en procedure, en een goed bewustzijn van de menselijke natuur.

Daarom voorspelt Naomi ook vertrouwensvol dat Boaz niet zal ‘rusten, voordat hij vandaag deze zaak tot een einde heeft gebracht’ (3:18). Ze heeft het juist, natuurlijk.

De stadspoort is de plaats voor publieke overeenkomsten en daar verzamelt Boaz tien oudsten als getuigen en verzoekt voorzichtig dat de ene persoon die nog dichter verwant is aan Naomi (en daarom zich op ‘voorkeursrecht’ kan beroepen) de verplichtingen van verwant-losser zou nakomen of wettelijk zou afzien van de claim (4:1-4).

Op dit punt zijn de huwelijksrechten schijnbaar verbonden met het bezit van het land van de overleden echtgenoot. Die specifieke verwant-losser zou heel graag het land verkrijgen, maar wil niet huwen met Ruth. Haar eerstgeboren zoon zou in een dergelijke verbinding het bezit en het familie-erfgoed van de overleden echtgenoot behouden; latere zonen zouden erven van de natuurlijke vader. Maar de situatie is verwarrend. Stel dat Ruth slechts één zoon zou baren?

Zo huwt Boaz met Ruth, en na verloop van tijd baart ze een zoon, die ze Obed noemen. Naomi krijgt niet alleen een kleinzoon, maar ook een familie die verlangt en in staat is om voor haar te zorgen.

Aan de ene kant is dit een eenvoudig verhaal van Gods trouw in de kleine dingen des levens, in een tijd van sociale malaise, godsdienstige achteruitgang, politieke verwarring en terugkerende anarchie. God heeft nog altijd zijn volk – hardwerkend, eerbaar handelend, huwend en kinderen krijgend, met zorg voor de ouderen.

Zij konden niet weten dat Obed de lijn was die Koning David zou voortbrengen – en naar het vlees, Koning Jezus.


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 9 augustus 2012

'De HERE vergelde u uw daad' (Ruth 2)


Ruth 2, Handelingen 27, Jeremia 37, Psalm 10

De schrijver heeft ons al verteld dat wanneer Naomi en Ruth terug aankomen in Betlehem, het de tijd van de gersteoogst was. Nu wordt in Ruth 2 de betekenis van dit stukje informatie verder uitgewerkt.

Het was een langlopende traditie, stammend uit de Wet van Mozes, dat landeigenaars niet te fijnmazig tewerk mochten gaan bij het oppikken van elk deeltje van de oogst van hun land. Dit liet iets te eten voor de armen (vgl. Deut. 24:19-22; zie de overdenking van 19 juni).

Dus trekt Ruth er op uit en gaat ze aan het werk achter de maaiers in een veld niet al te ver van Jeruzalem. Ze kon niet weten dat dit veld toebehoorde aan een rijke landeigenaar met de naam Boaz – een verre verwant van Naomi en Ruths toekomstige echtgenoot.

Het is een pakkend verhaal, met waardige mensen die zich op elk vlak ook zo gedragen. Aan de ene kant bewijst Ruth zich een harde werker, want ze stopt bijna niet om te rusten (2:7). Ze is zich pijnlijk bewust van haar status als vreemdeling (2:10), maar behandelt de plaatselijke mensen met respect en hoffelijkheid.

Wanneer ze haar opbrengst bij Naomi brengt en verhaalt wat er allemaal gebeurd is, herinnert een kleine zijdelingse opmerking ons eraan dat het voor een alleenstaande vrouw bijna gelijkstond met een uitnodiging tot mishandeling (2:22) wanneer je je op dit punt in Israëls geschiedenis aan dergelijk werk begaf – wat ook weer getuigt van haar moed en vastberadenheid.

Naomi ziet de hand van God. Vanuit een louter pragmatische blik van genoeg te eten vinden, is ze dankbaar, maar wanneer ze de naam van de man hoort die het veld bezit, erkent ze niet alleen de veiligheid die dit brengt voor Ruth, maar realiseert ze zich dat Boaz een van hun ‘lossers’ is (2:20) – dit wil zeggen: een van hen die onder de zogenaamde wet rond het leviraatshuwelijk kon trouwen met Ruth, met als resultaat dat hun eerstgeboren zoon de legitieme rechten en eigendomstitels van haar oorspronkelijke echtgenoot zou bekomen.

Maar het is Boaz die misschien in het beste daglicht wordt gesteld. Zonder een spoor van romantiek in deze fase, toont hij zichzelf niet alleen bezorgd om de armen, maar hij blijkt ook een man die geraakt wordt door de nood van anderen en die in stilte wil helpen.

Hij heeft gehoord van Naomi’s terugkeer en over de aanhoudende trouw van deze jonge Moabitische. Hij draagt zijn eigen werkers op om te voorzien in wat ze nodig heeft, om haar veiligheid te verzekeren en zelfs iets extra uit de bundels achter te laten, zodat Ruths werk beloond zal worden.

Bovenal is hij zowel een man van geloof als van integriteit, een punt dat we voor het eerst horen in zijn eerste gesprek met de vrouw die op een dag zijn bruid zou worden: ‘De HERE vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten deel van de HERE, de God van Israël, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen’ (2:12). Goed gezegd – want de Here blijft niemand iets verschuldigd, is niemands schuldenaar.


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 augustus uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org