zondag 30 september 2012

'Ik wil me op niets anders laten voorstaan dan het kruis van Jezus' (Gal. 6)


1 Koningen 2, Galaten 6, Ezechiël 33, Psalmen 81-82

Het einde van Galaten 6 brengt diverse thema’s samen.

(1) Het was Paulus’ gewoonte om zijn brieven te dicteren. Niettemin schreef hij gewoonlijk het laatste klein stukje in zijn eigen opvallende handschrift, om de brieven te legitimeren (vergelijk met 2 Thess. 3:17). Zo ook hier (Gal. 6:11).
Sommigen hebben gesuggereerd dat zijn ‘grote letters’ verraden dat zijn zicht achteruitgaat. De belangrijke kwestie is hier dat Paulus wil dat zijn lezers de ware stem achter zijn brief herkennen.

(2) De oproerkraaiers proberen om de Galatische heidense gelovigen te overtuigen de besnijdenis aan te nemen (6:12). Dat zou hen (zo dachten ze) goede Joden maken – een noodzakelijke voorwaarde voor hen om ware christenen te worden.

Maar Paulus achterhaalt dat minstens een gedeelte van hun motivatie eruit bestaat aanvaard te blijven in de kringen van de Joodse synagoge. Op dit punt van de kerkgeschiedenis, was de grootste vervolging afkomstig van de synagogeraden die tucht uitoefenden.

Paulus had zelf zijn deel van het lijden gehad: de negenendertig zweepslagen, die hij vijf keer onderging (2 Kor. 11) was een straf van de synagoge. Paulus is van mening dat sommige Joden die zichzelf christen noemen en er op staan dat christenen uit de heidenen Joden worden, gewoonweg niet bereid zijn om de schande te ondergaan die ze van sommige mede-Joden zullen te lijden krijgen, wanneer hun naaste ‘broers’ en ‘zusters’ niet-koosjere (of onreine) heidenen blijken.

(3) Niet alleen dat, maar besnijdenis was een teken van beleden verbondstrouw. Hier ligt het echte probleem, benadrukt Paulus: zij die besneden zijn vinden het onmogelijk om zich ‘aan de wet te houden’, dus waarom zouden ze dan proberen anderen te overhalen ditzelfde spoor te bewandelen (6:13)? Sommigen onder hen willen bekeerlingen tot het judaïsme tellen als scalpen aan een speer.

Maar Paulus benadrukt dat de christen in niets anders roemt dan in het kruis van de Heer Jezus (6:14). Dat is voor God de enige basis voor onze aanvaarding, niets anders – niet besnijdenis, niet het houden van de wet, niet reine tafels, niet het behoren tot de juiste gemeenschap. De enige basis is het kruis, dus is dat onze enige ‘roem’. Als je dit gelooft, zal het er weinig toe doen wat de wereld denkt: het is voor zover het jou betreft alsof de wereld gekruisigd is, en jij bent gekruisigd voor zover het de wereld betreft.

(4) Uit dit kruiswerk van Jezus Christus komt de ‘nieuwe schepping’ op (6:15). Dit is wat telt – mannen en vrouwen die zo veranderd zijn, door het geloof in Jezus, dat ze tot een nieuwe schepping behoren die nog moet afgerond worden. Dit is onveranderlijk waar, zelfs voor ‘het Israël van God’ – wat kan verwijzen naar de kerk als het ware Israël, of mogelijk betekent dat Israël naar het vlees, net als ieder ander, deze waarheid onder ogen moet zien.

(5) Op persoonlijk vlak herinnert Paulus de Galaten er vriendelijk aan dat hij voor zijn geloof heeft moeten betalen met lijden. Geldt dit ook voor de oproerkraaiers? Dus waarom zou een ware christen nu moeten toevoegen aan het lijden van Paulus?


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 29 september 2012

Ook het kruim heeft zwaktes (1 Kon. 1)

1 Koningen 1, Galaten 5, Ezechiël 32, Psalm 80

De overgang van het koninklijk gezag van David naar Salomo (1 Koningen 1) verloopt warrig. Een van Davids zonen, Adonia, spant samen met Joab, het hoofd van het leger, en probeert de macht over te nemen. Batseba, de moeder van Salomo, herinnert haar zieke echtgenoot aan zijn belofte dat Salomo de opvolger zou zijn, en het gecompliceerde tafereel kent zijn afloop.

Nog maar eens springt het chronische falen van David op gezinsvlak er uit. De auteur van 1 Koningen vestigt er onze aandacht op in de terloopse commentaar in 1:6.

Verwijzend naar Adonia, die de coup probeerde te plegen, merkt hij op: ‘Nu had zijn vader hem zijn leven lang geen verwijt gemaakt: Waarom doet gij zo? Ook was hij zeer welgevormd van gestalte en volgde in geboorte op Absalom’ – alsof er goed uitzien een soort eenvoudige arrogantie voortbracht die deed denken dat hij op alles recht had, ook op de kroon zelf. Van de vele belangrijke lessen kunnen we er twee uitlichten:

Ten eerste kunnen zelfs begaafde en moreel oprechte gelovigen vaak tragische zwakheden vertonen. Af en toe staat een Daniël op, van wie geen mislukkingen vermeld staan. Maar het merendeel van het kruim in de Schrift geeft blijkt van de een of andere zwakte – Abraham, Mozes, Petrus, Thomas, en (niet het minst) David.

We moeten die realiteit onder ogen zien, want vandaag is het niet minder zo. God wekt strategisch geplaatste en invloedrijke leiders op. Een uitzondering kan zodanig vasthoudend zijn dat het zeer moeilijk is om ook maar een noemenswaardige misrekening te bespeuren. Maar gewoonlijk is dit niet het geval.

Gewoonlijk vertonen zelfs de besten van onze christelijke leiders fouten die hun dichtste familieleden en vrienden kunnen opmerken (of de leiders ze nu zelf zien of niet!). Dit zou ons niet moeten verrassen. In deze gevallen wereld is dit hoe de dingen gaan, en ook hoe de dingen verliepen in de tijd dat de Bijbel geschreven werd.

Daarom zouden we niet gedesillusioneerd mogen zijn wanneer leiders blijk geven van onvolmaaktheden. We zouden hen moeten ondersteunen waar we maar kunnen en waar mogelijk proberen de tekortkomingen te corrigeren, en de rest aan God overlaten – terwijl we ondertussen wel altijd beseffen welk vreselijk potentieel voor falen en fouten er in ons leven voorkomt.

Ten tweede werkt Gods soevereiniteit nog maar een keer doorheen de ingewikkelde inspanningen van zijn volk. Wanneer David op de hoogte gebracht wordt van het probleem, gooit hij zijn handen niet in de lucht en gaat hij niet in gebed over de situatie: hij beveelt onmiddellijk dat beslissende, symbolische en complexe stappen gezet worden om te verzekeren dat Salomo de troon kan bestijgen.

Vertrouwen in Gods soevereine goedheid is nooit een excuus voor passiviteit of laksheid. Vele jaren van geloofswandel hebben David geleerd dat, wat ‘wandelen door geloof’ ook allemaal nog moge betekenen, het allerminst een vrijbrief is voor passiviteit. Willen we vermijden te handelen in strijd met God, of met ijdele pogingen onafhankelijk van God, dan moeten we ook het piëtisme vermijden dat in voortdurend gevaar verkeert om vertrouwen te doen verschrompelen tot fatalisme.


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 28 september 2012

'Ben ik dus een vijand van u geworden, nu ik u de waarheid zeg?' (Gal. 4)


2 Samuël 24, Galaten 4, Ezechiël 31, Psalm 79
Galaten 4 bevat een aantal gedeeltes die ervoor gezorgd hebben dat christenen zich lange tijd hebben afgevraagd hoe Paulus de geschiedenis van Israël precies ziet – in het bijzonder de zogenaamde ‘beeldspraak’ van 4:21-31. Ze vragen heel wat aandacht.

Ingebed in het midden van het hoofdstuk staan echter twee korte paragrafen die heel wat tonen van het hart van de apostel (4:12-20), hoewel je er makkelijk overheen leest.

(1) De eerste (4:12-16) toont hoe de apostel pleit bij de Galaten. Hij benadrukt dat zijn sterke taal tegenover hen niets te maken heeft met persoonlijke pijn: ‘U hebt mij in geen enkel opzicht onrecht aangedaan’ (4:12, HSV). Hij herinnert hen er zelfs aan dat het begin van hun wederzijdse relatie een verbondenheid bewerkte die Paulus nooit zou kunnen verbreken. Hij kwam de eerste maal bij hen, zegt hij, omdat hij ‘ziek geworden was’ (4:13).

We kunnen niet met zekerheid zeggen waar het om ging. Misschien is de beste suggestie (hoewel het niet meer is dan dit), dat Paulus met het schip aankwam op de zuidkust van wat nu Turkije is, en dat hij bij zijn dienst daar besmet werd met malaria of een of andere subtropische ziekte. De beste oplossing in die tijd was om dan naar hoger gelegen streken te reizen – naar de regio van de Galaten.

Daar vond Paulus een opmerkelijk behulpzaam en gastvrij volk. Terwijl hij het evangelie tot hen predikte, behandelden ze hem als ware hij ‘een bode Gods’ (4:14; HSV: ‘een engel van God’). Hoe zou Paulus hen dan kunnen laten vallen of afschrijven? Maar spijtig genoeg was hun vreugde verdwenen. Ze waren zodanig gecharmeerd door de vreemde visie van de opruiers, dat ze Paulus als een vijand beschouwen omdat hij hen de waarheid vertelt (4:16).

Hier zie je dan een apostel die van dichtbij betrokken is bij de levens van de mensen tot wie hij predikt, bereid en gretig om met hen uit de complexe geschiedenis van hun relaties te geraken, maar niet bereid om compromissen te sluiten met de waarheid om de scherpe randjes in hun relaties weer weg te werken. Bij Paulus moet zuiverheid in de leer blijven staan naast zuiverheid in relaties; ze mogen niet tegen elkaar uitgespeeld worden.

(2) Paulus bespeurt een verregaande zwakte in het karakter van de Galaten en legt er vriendelijk de vinger op: ze houden van ijverige mensen, zeker van mensen die hen met ijver omringen, zonder zich goed af te vragen in welke richting die ijver gaat (4:17-20). Paulus waarschuwt: ‘Het is goed als u zich inspant, maar doe het dan ook voor de goede zaak’ (4:18, NBV). In de onmogelijkheid om te communiceren via telefoon of e-mail en dus zonder recente update, is de apostel onzeker over hoe hij best verdergaat. Moet hij deze vermaning verderzetten? Moet hij nu zijn toon veranderen en hen het hof maken? Hij voelt zich als een moeder die voor een tweede keer door de pijn van een bevalling moet, om het kind opnieuw te laten geboren worden dat ze eigenlijk al ter wereld bracht.

Zouden hedendaagse voorgangers en leiders minder zorg aan de dag moeten leggen voor hen over wie ze verantwoordelijk zijn wanneer die afdwalen?


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 27 september 2012

'O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd?' (Gal. 3)



2 Samuël 23, Galaten 3, Ezechiël 30, Psalm 78:40-72
Galaten 3 zou ons gemakkelijk kunnen boeien met een volledig boek, dikker dan dat waar deze dagelijkse overdenkingen uit komen. Maar hier zal ik mezelf beperken tot twee opmerkingen.

Ten eerste doet Paulus een beroep op de ervaring. Hij vraagt de Galaten of hun bekering en alles wat ze van de genade van God en de kracht van de Geest ervaren hebben, hen is overkomen als een gevolg van hun houden van de wet van Mozes, of als gevolg van hun geloof. Uiteindelijk was Christus hun voor ogen geschilderd als de gekruisigde Redder (3:1). Ze geloofden wat ze hoorden (3:2) en ze ontvingen de Geest.

Dit standpunt had hen iets gekost: ze hadden geleden onder vervolging (3:4). Bovendien hadden ze wonderbaarlijke, transformerende werken van de Geest gezien, alles als gevolg van hun door God gegeven geloof (3:5). Waarom zouden ze dan denken, nu ze begonnen waren door de Geest, begonnen door geloof, dat ze nu hun ‘doel’ zouden moeten bereiken – wellicht verdere stappen in groei en kennis van God – door zorgvuldig de wet na te leven? Die aanpak, geeft Paulus aan, is in tegenstelling met hun eigen bekering, een smet op het lijden dat hen overkomen is, en in strijd met hun eigen ervaring van de kracht van Gods Geest.

Dit betekent dat het pad naar het ‘doel’ van de christen geloof is, en het leven en de kracht van de Geest, niet het navolgen van de talrijke wetten. Er anders over denken is ‘dwaas’, te luisteren naar hen die ons ‘betoverd’ hebben met een vals begrip van geestelijkheid dat ons aftrekt van de gekruisigde Jezus (zie 3:1).

Ten tweede focust de argumentatie in de rest van het hoofdstuk niet op de ervaring van de individuele christen, maar op de geschiedenis van Gods heilsplan. Paulus zegt met andere woorden niet dat de wet van God moet werken in het geweten van elke ongelovige wil die persoon tot Christus moeten komen. Of het nu wel of niet waar is, het is gewoon niet waar Paulus het hier over heeft.

Paulus probeert eerder de prioriteit van het geloof te schetsen met betrekking tot onze rechtvaardiging, door terug te keren in de geschiedenis tot bij Abraham (3:6-9). Dit werpt meteen de vraag op waarom de wet van Mozes er dan eigenlijk nog moest ‘bijkomen’. Paulus biedt ons hier geen complete analyse van de verschillende doeleinden die gediend worden door de wet, maar benadrukt bepaalde punten: ze kwam er niet bij om de principes op te heffen die al gevestigd waren in de tijd van Abraham en ook niet om een alternatieve weg tot redding te bieden.

Veeleer maakte ze de menselijke zonde duidelijk en onloochenbaar, aangezien die ontmaskerd werd als overtreding; dus dreef ze mensen naar Jezus Christus, langs de heilshistorische tijdslijn. Een van de manieren waarop Paulus het Oude Testament verschillend verstaat in vergelijking met zijn Joodse collega’s, is dat hij de nadruk legt op het feit dat we het moeten lezen langs zijn temporale assen: Paulus legt uit hoe de Bijbel samenhangt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 26 september 2012

Geen moment gezwicht, want de waarheid van het evangelie moest behouden blijven (Gal. 2)



2 Samuël 22, Galaten 2, Ezechiël 29, Psalm 78:1-39
Sommige commentatoren menen te verstaan dat Paulus in Galaten 2:1 e.v. zegt, dat hij na verloop van een aantal jaren naar Jeruzalem terugkeerde om het evangelie dat hij gepredikt had onder de heidenen voor te leggen aan de apostelen in Jeruzalem en andere leiders, omdat hij zichzelf wilde aftoetsen.

Hij deed dit natuurlijk stilletjes, maar feit is dan dat Paulus bang was dat hij zijn wedloop vruchteloos liep of gelopen had (2:2). Dit bewijst dat Paulus niet zo zelfzeker was als hij pretendeerde te zijn in het voorgaande hoofdstuk. In bepaalde zin is hij dan toch maar een apostel in afgeleide zin.

Maar deze lezing houdt geen stand. Wat Paulus bedoelt ligt nogal anders. Bij de Galaten waren onruststokers van buitenaf binnengedrongen, mannen die zichzelf voorstelden als erkend door Jeruzalem, als op de een of andere manier ondersteund door de ‘gewone’ apostelen.

Het boek Handelingen levert bewijs dat Paulus soms achternagezeten werd door dergelijke mensen. Dus gaat hij naar Jeruzalem, niet om zijn evangelie te laten goedkeuren of bijsturen (op dit moment zal Paulus zijn mening of richting niet veranderen), maar om te verzekeren dat er geen misrepresentaties zijn onder de leiders in Jeruzalem over wat hij predikt, en om die leiders aan te moedigen om zichzelf volledig af te scheiden van de ‘valse broeders’, die zich onterecht beroepen op Jeruzalem om Paulus en zijn dienst onder de heidenen schade toe te brengen.

In het kort gezegd, Paulus zet stappen om te verzekeren dat hij zijn wedloop niet tevergeefs loopt; deze onruststokers proberen om zijn werk ongedaan te maken. Hij wil alle nodige stappen zetten om hun aanspraken te ondermijnen en hun invloed teniet te doen.

Handelingen 15 toont dat dit precies is wat het overleg in Jeruzalem bewerkte. Galaten 2:11-14 suggereert inderdaad dat Paulus sneller dan bepaalde andere apostelen eenstemmigheid over het evangelie bereikte. Verre van zich te onderwerpen aan hun oordeel over de inhoud van wat hij predikte, was hij bereid om zijn eigen afkeuring te laten blijken als hij hen op inconsistente manier zag handelen.

Hoewel er vele uiterst belangrijke theologische kwesties uit deze ontmoetingen naar voor komen, kunnen we ons op dit moment toeleggen op een praktisch punt. Terwijl het evangelie waard is om voor te strijden, zijn er goede en verkeerde manieren om met dergelijke zaken om te gaan. Wanneer de inconsequente houding van Petrus publiek plaatsvindt en ook publiek schade aanricht, is ook de terechtwijzing door Paulus publiek (2:11-21).

Wanneer Paulus probeert duidelijkheid te scheppen, te ontdekken wat er aan de hand is en de strekking van zijn eigen werk te presenteren, benadert hij de anderen ‘discreet’ (2:2).

Zijn bekommernis gaat uiteindelijk uit naar de voortgang van het zuivere evangelie, niet naar zijn eigen publieke rechtvaardiging. Wanneer we onszelf in de positie bevinden waarin we hardnekkig moeten strijden voor het evangelie, moeten we er goed over nadenken hoe we dit op de meest wijze en strategische manier kunnen doen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 25 september 2012

'Er is geen ander evangelie, er zijn alleen maar mensen die u in verwarring brengen' (Gal. 1)



2 Samuël 21, Galaten 1, Ezechiël 28, Psalm 77
De openingszinnen van de brieven van Paulus zijn gewoonlijk met grote zorg geschreven. De eenvoudigste vorm van brieven in de oude Griekse wereld was: ‘Van mij, aan jou, Groeten’ – vaak gevolgd door een bepaalde verklaring van dank, en dan de body (het hoofddeel) van de brief.

Maar het is Paulus’ gewoonte om te ‘sleutelen’ aan elk onderdeel om te anticiperen op wat er nog volgt in de rest van de brief. Een studie van zijn brief als geheel verrijkt dus ons begrip van zijn openingszinnen – en vice versa (Gal. 1:1-5).

(1) Paulus stelt zichzelf niet altijd voor als ‘een apostel’. Soms gebruikt hij geen aanduiding (bijv. in 1 en 2 Thess.); soms verwijst hij naar zichzelf als een ‘dienstknecht’ (Rom. 1:1). Hier is hij ‘Paulus, een apostel’ omdat een aantal mensen de christenen in Galatië in verwarring brachten met een ‘ander evangelie’, dat eigenlijk helemaal ‘geen evangelie is’ (1:6-7), en om dit te doen moesten ze Paulus gezag ondermijnen en hem in het beste geval afwijzen als een namaak-apostel.

(2) Zo niet, zegt Paulus: niet alleen is hij een apostel, maar hij was gezonden ‘niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God, de Vader’ (1:1). Zijn apostelschap was niet een afgeleid apostelschap, alsof hij uitgestuurd was door de gemeente in Jeruzalem, of door een of andere eersteklas apostel daar. Integendeel, hij was gezonden ‘door Jezus Christus’, op basis van zijn ervaring op de weg naar Damascus waarbij hij de opgewekte en verheerlijkte Jezus zelf had gezien, en door God de Vader.

(3) Paulus bestempelt God de Vader als degene die Jezus heeft opgewekt uit de dood. Paulus had de opgewekte Jezus gezien, de verrezen Jezus. In zijn jaren als toegewijde farizeeër, had hij Jezus afgewezen als een boze bedrieger, een boosdoener, die door God vervloekt was zoals duidelijk bleek uit de manier waarop hij stierf. Toen hij de opgewekte Jezus zelf zag, deed dit Paulus alles heroverwegen. Jezus was door God zelf gerechtvaardigd, en het goede nieuws waarvan Paulus een afgezant of apostel was is gegrond in de kruisiging en opwekking van Jezus.

(4) Hoezeer hij ook de nadruk legt op zijn status en gezag als apostel, toch associeert Paulus zichzelf en zijn leer op een wijze manier met ‘al de broeders’ die bij hem zijn (1:2). Als de Galaten dan afgetrokken worden naar dit ‘andere evangelie’, dan moeten ze weten dat ze zich niet alleen afwenden van Paulus, maar ook van de talloze gelovigen die op een lijn staan met Paulus.

(5) In plaats van de traditionele groet Chairein, gebruikt Paulus het christelijke woord genade (charis) en de Joodse groet vrede (shalom in het Hebreeuws) en baseert deze zegeningen op de plaatsvervangende dood van de Heer Jezus (1:3-5) – niet op een bepaalde bijzondere relatie tot de Wet van Mozes.

(6) Verwonderlijk genoeg laat Paulus het ‘dank’-gedeelte weg, en gaat meteen over naar zijn verbijsterde terechtwijzing over de dreigende afvalligheid van zijn lezers (1:6-10). Hoe zeldzaam ook, er zijn momenten dat een vermaning niet kan wachten.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 24 september 2012

Hij zal ons met Christus alle dingen schenken - ZEKER


‘Hij heeft zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven. Hoe zou Hij ons met Hem ook niet alle dingen schenken?’ (Rom. 8:32). Hoe kunnen we ons ooit voorstellen dat God na deze dingen nog iets zou achterhouden voor zijn volk, van geestelijke of tijdelijke dingen?

Hoe zou Hij hen niet krachtdadig roepen, niet vrijelijk rechtvaardigen, niet ten volle heiligen, en niet eeuwig verheerlijken? Hoe zal Hij hen niet bekleden, voeden, beschermen en bevrijden?

Zeker, als Hij zijn eigen Zoon geen enkele slag zou besparen, geen traan, geen gekerm, geen zucht, geen omstandigheid van ellende, kun je je onmogelijk voorstellen dat Hij zijn volk, het volk voor wie dit alles geleden werd, hierna ooit iets zou weigeren of onthouden aan genadebewijzen, vertroostingen, voorrechten, geestelijk of tijdelijk, van wat goed voor haar is.'

(citaat van John Flavel (1630-1691), gelezen bij John Piper en vrij vertaald)

'De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen' (2 Kor. 13)

2 Samuël 20, 2 Korinthiërs 13, Ezechiël 27, Psalmen 75-76
In veel kerken overal ter wereld - hoewel in vergelijking met elders toch minder frequent in Noord-Amerika - spreekt de voorganger aan het einde van de dienst stil de twee woorden ‘de genade’ uit (Eng.: ‘The grace’).
Zij die samengekomen zijn weten dan dat dit een teken is voor de volledige gemeente om samen te bidden, waarbij ze het vers reciteren waaruit deze twee woorden afkomstig zijn: ‘De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des heiligen Geestes zij met u allen’ (2 Kor. 13:13).

De tekst is kort en eenvoudig en we lopen gevaar dat we er snel overheen lezen zonder erover na te denken.

(1) De drieënige God is de bron van deze zegeningen. Dit is op zichzelf opmerkelijk: het duurde niet lang vooraleer christenen als Paulus de implicaties zagen van wie Jezus is, en de implicaties van de gave van de Geest, voor hun kennen van God zelf. De volledige Godheid is betrokken in deze rijkelijk royale heilsoperatie die Gods gevallen beelddragers herstelt tot gemeenschap met hun Schepper.

(2) In de eerste twee zinsdelen zijn de ‘genade’ ongetwijfeld de genade die de Heer Jezus Christus geeft of voorziet, en de ‘liefde’ de liefde die God zelf over ons uitstort. Dit maakt het heel erg waarschijnlijk dat de derde bijzin ‘de gemeenschap van de Heilige Geest’ niet verwijst naar onze gemeenschap met de Geest, maar naar de gemeenschap die de Heilige Geest schenkt, mogelijk maakt of geeft.

De Heilige Geest is uiteindelijk de bewerker van de christelijke gemeenschap. We genieten christelijke gemeenschap met elkaar dankzij het werk van de Geest in elk van ons individueel en in ons allen gemeenschappelijk. Daarbij haalt Hij de focus van ons hart en ons denken weg van onszelf en de zonde, en richt die op aanbidding van God en verlangen naar heiligheid en vreugde in Jezus en zijn evangelie en leer. Zonder dergelijke transformatie zou onze ‘gemeenschap’, ons partnerschap in het evangelie, onmogelijk zijn.

(3) Op geen enkel moment mogen we ons ook maar verbeelden dat genade exclusief van Jezus komt, liefde exclusief van God de Vader, en gemeenschap exclusief van de Geest – alsof Jezus geen liefde zou kunnen geven of gemeenschap bewerken, de Vader geen genade zou kunnen aan de dag leggen enzovoort. In zekere zin komen genade, liefde en gemeenschap van de drieënige God.

Maar je zou genade duidelijk kunnen verbinden met de Heer Jezus, omdat zijn opofferende, plaatsvervangende dood aan het kruis voortkwam uit loutere genade; we zouden liefde duidelijk kunnen verbinden met God, omdat het volledige heilsplan voortkomt uit een wijs en liefhebbend hart van God, van wie er gezegd wordt ‘God is liefde’ (zie 1 Joh. 4:8 en de overdenking van 11 oktober); gemeenschap zouden we duidelijk kunnen verbinden met de Heilige Geest, aangezien het werk van transformatie dat ons samenbindt in het partnerschap van het evangelie zijn werk is.

Prijs God van wie alle zegeningen komen; prijs Vader, Zoon en Heilige Geest.


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 23 september 2012

Mp3 lezing Philip Nunn: 'Woorden van Leven' (1 Joh. 1:1-4)



Afgelopen zaterdag (22 sept. 2012) vond in CC De Steiger de eerste lezing plaats in de reeks 'Woorden die blijven', over 1 Johannes.

Philip Nunn mocht de spits afbijten met de inleidende lezing 'Woorden van Leven', rond 1 Joh. 1:1-4.

Je kunt de mp3-file van deze lezing via onderstaande playknop beluisteren. Wil je de mp3-file opslaan? Dat kan: klik met de rechtermuisknop op de titel en kies voor 'opslaan als'/'save as' om de lezing op je eigen computer te downloaden.

Lezing Philip Nunn - Woorden van Leven

Tegelijk nog even herinneren dat Philip Nunn ook een eigen website beheert waar je heel wat materiaal kunt lezen/beluisteren in verschillende talen: www.philipnunn.com

Opgenomen tot in de derde hemel (2 Kor. 12)



2 Samuël 19, 2 Korinthiërs 12, Ezechiël 26, Psalm 74
‘Er moet geroemd worden’ (of in de NBV: ‘Ik word er wel toe gedwongen hoog van mezelf op te geven’), schrijft Paulus (2 Kor. 12:1), hoewel hij dit alleen maar op de meest ironische manier gedaan heeft (zie de overdenking van gisteren en die voor 21 september).

Maar nu wacht hem een nieuw dilemma. Blijkbaar hebben zijn tegenstanders hoog opgegeven over hun geestelijke ervaringen. Mogelijk hebben ze daarbij iets gezegd als: ‘Wel, natuurlijk had Paulus die ervaring op de weg naar Damascus, maar dat is al lang geleden. Wat heeft hij sindsdien van God vernomen? De genade van gisteren wordt muf.’

In dit geval kan Paulus natuurlijk niet eenvoudig ironie gebruiken en roemen over precies het tegenovergestelde van al wat zijn tegenstanders belangrijk beschouwen, zoals hij deed in hoofdstuk 11. Want het tegenovergestelde van het hebben van verschillende geestelijke ervaringen is dat je ze niet hebt – en in Paulus’ geval zou de ontkenning dat hij dergelijke ervaringen had gewoon niet waar zijn. Dus gaat hij met tegenzin over tot ‘gezichten en openbaringen des Heren’ (12:1).

Maar hij kan het niet verdragen op die manier over zichzelf te spreken, dus neemt hij zijn toevlucht tot een literaire truc: hij spreekt over zichzelf in de derde persoon: ‘Ik weet van een mens in Christus’, schrijft hij (12:2), hoewel hij het duidelijk over zichzelf heeft (12:5-6).

Zelfs in dit geval legt Paulus drie klemtonen om de focus weg te houden van zichzelf en elke deugd te ontdoen van de neiging tot roemen.

Ten eerste zegt hij, dat het hem in zijn geval ‘niet geoorloofd is uit te spreken’ welke spectaculaire ervaringen van de hemel hij veertien jaren eerder genoten had (12:4). De ‘derde hemel’ (12:2) is de woonplaats van God; het paradijs is waar God zich bevindt. Een gedeelte van wat hij zag was ‘onuitsprekelijk’: mensen die dergelijke gezichten niet hebben meegemaakt hebben niet het vermogen om ze te vatten.
Wat nog belangrijk is, deze gezichten waren bedoeld om Paulus te sterken; het was hem niet toegestaan om erover te spreken. Vandaar zijn stilzwijgen.

Ten tweede is Paulus bang dat mensen te groot van hem zullen denken (het tegenovergestelde van onze angsten), dus is het voor hem een princiepskwestie als hij een afkeer heeft te spreken over ontoegankelijke zaken. Als hij beoordeeld moet worden, wil hij beoordeeld worden op basis van wat hij doet en zegt (12:6), niet door beweringen over gezichten en openbaringen die toch niet onder publieke beoordeling kunnen vallen.

Ten derde erkent Paulus dat, samen met de grote voorrechten die hij ontving, God hem ook – door middel van een vertegenwoordiger van satan - een ‘doorn in het vlees’ heeft gegeven die niet van hem zal worden weggenomen, ondanks zijn meest verwoede voorbede (12:7-10). Die was hem gegeven om hem ervoor te behoeden verwaand te worden, om hem ‘zwak’ te houden, zodat hij zou leren dat Gods kracht volbracht wordt in onze zwakheid, en zodat hij daarom nooit zou vertrouwen op of opgeblazen worden door de bijzondere genade die hij ontving. In deze gevallen wereld is het een zaak van goedertierenheid wanneer grote genade gepaard gaat met grote zwakheid, net als het tegenovergestelde.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 22 september 2012

'Als er geroemd moet worden, dan zal ik roemen in mijn zwakheid' (2 Kor. 11)


2 Samuël 18, 2 Korinthiërs 11, Ezechiël 25, Psalm 73
In de aanhoudende druk die Paulus voelde om hen die zijn gezag in Korinthe ondermijnden te weerleggen, vindt Paulus dat hij moet ‘roemen’ terwijl hij niet ‘roemt’ (zie de overdenking van gisteren). In 2 Korinthiërs 10 brengt Paulus zijn argumentatie tot een hoogtepunt door te benadrukken dat de enige gepaste roem van een christen in Christus Jezus is: ‘Maar wie roemt, roeme in de Here’ (10:17). In 2 Korinthiërs 11:16-33 neemt Paulus een beetje een omweg om tot de zelfde waarheid te komen.

Wat Paulus doet is een soort ‘time-out’ inlassen: hij zegt dat hij niet zal roemen, niet als Paulus de apostel, zelfs niet als Paulus de christen, maar eerder als Paulus de ‘dwaas’ (11:16-21). Hij voelt zich er vreselijk verveeld om zelfs nog maar dit te doen (11:21b, 23), maar hij ziet geen andere weg vooruit. Het is waar, zegt hij, dat hij van zijn jeugd af doortrokken was van de Hebreeuwse cultuur en taal, en hij is niet minder dan anderen een ‘dienaar van Christus’ – maar om op die manier te praten is zodanig pijnlijk dat hij tussendoor uitbarst ‘ik spreek als een waanzinnige’ (11:23, HSV).

En dan keert hij alle categorieën om. Hij heeft ‘harder gezwoegd’ (NBV): hij bedoelt fysiek gewerkt, met zijn handen – wat geen eersteklas zichzelf respecterende hellenistische leraar zou doen. Bovendien, zegt hij, heeft hij een langere staat van dienst in de gevangenis dan zij. Hij kreeg vaker zweepslagen dan hen. Vijf keer moest hij de synagogestraf ondergaan, de negenendertig zweepslagen. Hij leed drie keer schipbreuk tijdens zijn reizen voor het evangelie (11:25) – en dit werd geschreven voor de schipbreuk waarvan Handelingen 27 verslag uitbrengt. Voortdurend gevaar heeft hem tijdens zijn reizen achtervolgd en hij zag zich dikwijls gedwongen om zonder voedsel op pad te gaan. Erger nog, hij werd verraden door ‘valse broeders’ (11:26) terwijl hij te kampen had met constante stress door zijn zorg voor alle gemeenten (11:27-28).

We moeten dit niet lezen met de ogen van de westerse christen als een opwindende saga van volharding onder druk. We lezen over het veelvuldig lijden van Paulus en bewonderen zijn trouw en standvastigheid, zijn gelijkvormigheid aan de Christus die naar het kruis ging. Maar zijn vijanden zien al dit ‘roemen’ als tekenen van zwakheid en zelfs dwaasheid: hij bezit zelfs onvoldoende verstand om zelf uit de problemen te blijven.

Maar Paulus is vastbesloten het menselijke roemen op zijn kop te zetten: hij zal roemen over de dingen die zijn zwakheid tonen (11:30). Zelfs zijn laatste punt loopt over deze lijnen (11:31-33). We neigen ernaar Paulus’ ontsnapping uit Damascus te zien door de ogen van Lucas (Handelingen 9). Maar Paulus zag zijn vlucht zelf als een vervelende nederlaag.

In een tijd waarin de hoogste Romeinse militaire eer naar die soldaat met de rang van centurion of hoger ging die het eerst over de muur kroop aan het einde van een belegering, verklaart Paulus dat hij als eerste op de grond stond.
Op welke manieren roem jij in je zwakheden?


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 21 september 2012

'Wie roemt, roeme in de Here' (2 Kor. 10)


2 Samuël 17, 2 Korinthiërs 10, Ezechiël 24, Psalm 72
Er zit een hele hoop opschepperij in het westerse evangelicalisme. Een deel ervan is zodanig flagrant dat het alle serieuze mensen afstoot. Veel ervan is echter subtiel en mogelijk fataal. Mogelijk maken de meesten van ons er zich soms schuldig aan.

Bij een eerste lezing klinkt 2 Korinthiërs 10 alsof Paulus ook in dergelijk roemen is vervallen, een woord dat terugkeert in de laatste vier hoofdstukken van dit boek. In feite zijn de kwesties die in dit hoofdstuk aan de orde komen bijzonder complex. Ik kan er hier slechts enkele van vermelden.

(1) De toon van 2 Korinthiërs 10-13 zet dit gedeelte apart van de rest van het boek. Het is mogelijk dat meer informatie over de situatie in Korinthe Paulus bereikt heeft. Hoe het ook zij, critici in Korinthe spreken op verschillende gronden schande van Paulus. Ze zeggen dat hij als persoon zwak en vreesachtig is, terwijl hij zich een air van macht en autoriteit aanmeet wanneer hij afwezig is en zijn pen hanteert (10:1, 10). In een tijd waarin ‘persoonlijkheid’ en retoriek heel wat betekenden, zeggen ze ‘Want zijn brieven (…) zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn persoonlijke verschijning is zwak en zijn spreken betekent niets (10:10). Ze spenderen hun tijd met elkaar schouderklopjes te geven in een systeem van onderlinge goedkeuring en aanbevelingsbrieven (10:12). De volgende hoofdstukken weerspiegelen zelfs nog meer elementen van dit spervuur aan kritiek dat Paulus moet ondergaan.

(2) De kern ervan is een visie op roemen die botst met alles wat Paulus dierbaar is. Een bepaalde stijl van zelfprofilering, van vertrouwen in eigen kennis en retoriek, van behoren tot de ‘in’-groep: het werkt allemaal mee om een kliek van ego’s te vormen. Ongetwijfeld voelden sommigen zich bedreigd door Paulus, maar wat ook hun motieven mogen zijn, ze maakten er een gewoonte van hem neer te halen. Dit plaatste hem in een onmogelijke positie. Als hij niets zei, liep hij het gevaar het vertrouwen van de volledige kerk te verliezen; maar als hij uitpakte met zijn adelbrieven als een manier om deze aanvallen te beantwoorden, dan zou hij in precies dezelfde morele mislukking vallen als waar zijn opponenten mee kampten.

(3) In zijn initiële antwoord op deze dilemma’s doet Paulus drie dingen.

(a) Hij maakt zorgvuldig onderscheid tussen de standaarden die hij hanteert (zijn ‘leven in deze wereld’) en de standaard van de wereld, tussen zijn wapens en ‘de wapens van deze wereld’ (10:2-4), en hij waarschuwt dat hij bij zijn volgende reis naar Korinthe, ondanks hun karikatuur van zijn aanwezigheid, hij bereid zal zijn om te bestraffen (10:6).

(b) Hij benadrukt dat zijn uitoefening van autoriteit voor hun goed was, niet in zijn eigen belang of voordeel (10:7-11).

(c) Subtiel herinnert hij de Korinthiërs aan het feit dat zij gelovigen zijn geworden via zijn dienst (10:12-16), terwijl hij er de nadruk op legt dat voor een christen het enige gepaste roemen bestaat uit roemen in de Heer (10:17-18).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 20 september 2012

'Wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten' (2 Kor. 9)



2 Samuël 16, 2 Korinthiërs 9, Ezechiël 23, Psalmen 70-71
2 Korinthiërs 9 is het tweede van twee opeenvolgende hoofdstukken die Paulus wijdt aan het onderwerp ‘geven’.

(1) Hij hervat met een liefdevolle gevoeligheid (9:1-5). Aan de ene kant verzekert hij de Korinthiërs dat ze niet echt deze reminders nodig hebben; aan de andere kant herinnert hij er hen wel even aan, zodat hij noch zij beschaamd zouden staan.
Tenslotte had hij, net zoals hij het voorbeeld van het geven van de Macedoniërs onder ernstige beproevingen gebruikt had als een voorbeeld voor de Korinthiërs (8:1-3), ook de vrijgevigheid en het enthousiasme van de Korinthiërs gebruikt als een voorbeeld voor de Macedoniërs! Hij wil niet dat dan zou blijken dat ze tekortschieten.

(2) Een principe dat elke landbouwer kent heeft zijn invloed op deze kwestie van geven: ‘wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten’ (9:6). Sommigen argumenteren dat dit een belofte is van een wederkerigheid en met gelijke munt vergoeden tussen financieel geven en materiële voorspoed. Jij geeft driehonderd euro aan mijn dienstwerk, en God zal je minstens vijfhonderd geven (of duizend of hoeveel dan ook). Natuurlijk geloven de predikers die dergelijke dingen beweren ofwel hun eigen woorden niet, of ze geloven dat het niet van toepassing is op hen, want anders zouden ze snel al hun geld weer weggeven. Maar de focus in de uiteenzetting van Paulus ligt op twee andere punten:

(a) het bedrag dat we geven wordt minder in absolute termen van valuta gemeten dan in de blijmoedigheid en vrijgevigheid van hart waarmee we geven (9:7).

(b) De beloning is rijker dan gewoon maar materiële voorspoed, én veel gezegender: God is in staat om ons in elk goed werk overvloedig te maken (9:8), en hij zal ons zaaisel verschaffen en vermenigvuldigen (waarmee hij de beeldspraak uit de landbouw verderzet) en zal ‘de vruchten van onze gerechtigheid’ (of ‘het gewas uwer gerechtigheid’) doen opschieten (9:10). God zal maken dat we ‘in ieder opzicht rijk’ worden, zodat we ‘in alles vrijgevig’ kunnen zijn (9:11). We moeten het feit overwegen dat de ‘u’ aan wie dergelijke beloften gegeven werden, het gezamenlijke volk van God zijn. Daaruit volgt dat elk individu in de kerk niet noodzakelijk daarbij de belofte krijgt ‘in ieder opzicht rijk’ te worden en bijvoorbeeld niet jong zou sterven aan kanker.

(3) De focus van Paulus ligt uiteindelijk helemaal niet op de gevers. Paulus ziet in de gaven niet alleen een dienst die voorziet in de noden van Gods volk, maar ook een dienst die ‘een overvloedige bron van vele dankzeggingen aan God’ vormt (9:12), aangezien gelovigen God prijzen voor de gehoorzaamheid van de Korinthiërs en voorbede doen voor hen omdat ze in hen de ‘buitengewone genade Gods’ zien (9:13-14). Want alles wel beschouwd zijn we in het licht van Gods ‘onuitsprekelijke gave’ uiteindelijk allen schuldenaars (9:15).


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 19 september 2012

Woorden die blijven: zaterdag start nieuwe lezingenreeks (1 Joh.)



Het nieuwe schooljaar is gestart, net als het cultuurseizoen. En ja hoor, daar zijn ook weer de lezingen in Menen.

Komende zaterdag (22 sept.) begint de nieuwe reeks, met als thema 'Woorden die blijven', over 1 Johannes.
De eerste lezing heeft als titel 'Woorden van leven' en behandelt 1 Johannes 1:1-4.

Merk nog op: in de uitnodigingen die een tijd geleden via mail verspreid werden stond nog een verkeerde datum vermeld voor de lezing in februari 2013 (D.V.). Er stond verkeerdelijk 13 februari, maar het gaat wel degelijk om zaterdag 16 februari.

Philip Nunn verzorgt de eerste lezing in de nieuwe reeks. Hij komt voor het eerst naar Menen voor een lezing. Je leest meer over hem op zijn heel uitgebreide eigen website, www.philipnunn.com. Op die locatie vond ik ook de onderstaande video met prediking en vind je ook tal van artikelen, e-books of audiofiles terug in verschillende talen.

God breekt ons om te kunnen vormen... (Philip Nunn) from HeartCry.NL on Vimeo.

'Zij gaven naar vermogen, ja, boven vermogen' (2 Kor. 8)



2 Samuël 15, 2 Korinthiërs 8, Ezechiël 22, Psalm 69

De meest uitgebreide aanmoediging in het Nieuwe Testament om geld te geven vinden we in 2 Korinthiërs 8-9. Vandaag sta ik stil bij bepaalde accenten uit 2 Korinthiërs 8.

(1) Paulus moedigt de Korinthiërs aan om te geven. Hij doet dit door te verwijzen naar de vrijgevigheid van de Macedoniërs, die in de noordelijke provincie leefden en die door de mensen in Achaje, inclusief de Korinthiërs, vaak gezien werden als een wat minderwaardig ras. Als je verwijst naar de bewijzen van Gods genade in de levens van bepaalde broeders of zusters in Christus, kan dit voor anderen een stimulans vormen om meer op Christus te gaan lijken.

(2) Paulus benadrukt dat de Macedoniërs niet alleen vrijgevig waren in de context van hun eigen ‘ellende’ of ‘verdrukking’ (8:1-3), maar dat hun financieel geven een uiting was van het feit dat zij zich gaven ‘eerst aan de Here en door de wil van God ook aan ons’ (8:5). De apostel denkt lang niet zo groot over het soort giften dat als vervanging moet dienen voor het in principe geven van jezelf aan de Heer Jezus, en, daarvan afgeleid, aan zijn dienstknechten-leiders.

(3) De volharding en het doorzettingsvermogen staat in dergelijke gevallen van geven onder aanzienlijke druk. Blijkbaar hadden de Korinthiërs zich er het jaar voordien toe verbonden om een bepaald bedrag te schenken. Nu stuurt Paulus Titus om hen aan te moedigen te voltooien wat ze zo goed begonnen waren. Dus voor vandaag: gepland, regelmatig en vrijgevig geven is beter dan de grote eenmalige gift die via emotionele oproepen uit je gewrongen wordt. Voor een deel is dit omdat het eerste een betere indicatie is van een hart dat standvastig toegewijd is aan Christus en zijn werk.

(4) Paulus oordeelt dat christelijke vrijgevigheid een van de dingen is waarin christenen allemaal behoren uit te blinken – samen met deugden als zuiver spreken, kennis, volkomen toewijding en liefde jegens godvrezende leiders (8:7).

(5) Paulus wil niet dat christelijke vrijgevigheid het resultaat is van een nieuw wettelijk bevel: ‘Ik geef dit niet als een bevel’ schrijft hij (8:8). De hoogst denkbare stimulans om genereus te zijn, op een zelfverloochenende manier, vinden we in de Heer Jezus Christus zelf, die ‘om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden’ (8:9). Voor Paulus is het ondenkbaar dat iemand die zich werkelijk verheugt in het kennen van Christus gierig kan zijn.

(6) Paulus wil dat de Korinthiërs weten dat hoewel dit geld andere gelovigen zal helpen (8:13-14 – vermoedelijk de arme gelovigen in Judea), dit niet bedoeld is om hen zo rijk te maken als de zee, maar om hun armoede te verlichten.

(7) Paulus getroost zich bijzonder veel moeite, zelfs door zijn keuze van de gezanten die hij stuurt met het geldtransport, niet alleen om te doen wat goed is in financiële materies, maar ook opdat anderen zouden zien dat hij doet wat goed is (8:16-24).


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 18 september 2012

'Breng de jongeman Absalom terug' (2 Sam. 14)


2 Samuël 14, 2 Korinthiërs 7, Ezechiël 21, Psalm 68
Wat is zonde toch een bedrieglijk ding. De motieven en manipulaties ervan zijn gecompliceerd en verdorven.

Aan de ene kant is het verslag van 2 Samuel 14 behoorlijk eenvoudig. Aan de andere kant zit het vol met ironieën die tot nadenken stemmen.

David kiest de slechtst mogelijke weg. Ten eerste kan hij Absalom niet eenvoudigweg vergeven, want dat zou eigenlijk gelijkstaan met toegeven dat hij, David zelf, doortastender had moeten optreden tegenover Amnon. Aan de andere kant kan David er zichzelf niet toe bewegen om Absalom resoluut te bannen, dus beweent hij hem in het geheim.

Na Joabs list met de ‘wijze vrouw’ (14:2), besluit hij Absalom terug te brengen. Zelfs hier is hij echter besluiteloos. Als hij Absalom terug zal toelaten tot het land en de hoofdstad, waarom sluit hij hem dan uit van ontmoetingen met David – en daarmee verbonden van familiebijeenkomsten en dergelijke? Tegen het eind van het hoofdstuk is er een verzoening. Maar tegen welke prijs? De problemen zijn niet opgelost, maar slechts onder tafel geveegd.

Aan de andere kant, als David dan vastbesloten is om zijn zoon te vergeven, waarom laat hij hem dan voor een aantal jaren in onzekerheid? In welke mate vormt deze behandeling door zijn eigen vader de voedingsbodem voor de rebellie die beschreven wordt in het volgende hoofdstuk?

Er zit ook niet weinig ironie in het feit dat de man die David overtuigt door middel van deze ‘wijze vrouw’ om Absalom terug te brengen, net de man is die David had moeten straffen jaren daarvoor (zie de overdenking van 9 september). Had David Joab toen gestraft, waar zou hij dan geweest zijn op dit punt? Waarschijnlijk niet bezig met het manipuleren van de raadgevers en verzoekers van de koning.

Op het eerste gezicht is Absalom bereid om zich buitengewone moeite te getroosten om op audiëntie te mogen komen bij Joab en uiteindelijk de goedgunstigheid van de koning terug te krijgen. Iemands gersteoogst in brand steken is een behoorlijk grote stap (14:29-32). Maar ondanks zijn verregaande inzet om opnieuw toegelaten te worden tot het hof en tot de tegenwoordigheid van de koning, zal het niet lang duren eer Absalom probeert om zich meester te maken van de troon (hoofdstuk 15).

Dit is de opperste ironie. Na al die inspanningen wordt Absalom uiteindelijk toegelaten tot de tegenwoordigheid van de koning: ‘hij kwam bij de koning, boog zich voor hem, voor de koning, met het aangezicht ter aarde; en de koning kuste Absalom’ (14:33).

Hij had bekomen wat hij wilde. Dus wat voor machtshongerige wrok is het die de aanzet vormt tot de valse opstand uit het volgende hoofdstuk? Mensen die het hele verhaal volgden, zullen niet alleen de nabije oorzaken voor de rebellie bemerken, de verstaanbare verbanden binnen alle persoonlijke mislukkingen die de aanleiding vormden tot het vreselijke einde. Ze zullen zich ook herinneren dat God zelf had voorspeld, als een zaak van gerechtelijke straf voor David omwille van de kwestie met Batseba en Uria, dat Hij onheil over hem zou brengen van iemand uit zijn eigen gezin.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 17 september 2012

Verwend kind wordt zondige man (2 Sam. 13)



2 Samuël 13, 2 Korinthiërs 6, Ezechiël 20, Psalmen 66-67

De bedreiging voor Davids koningschap, voorspeld door de profeet Nathan, begint met een onsmakelijk randverhaal dat niettemin precies de vinger legt op wat foutloopt onder Davids bewind (2 Sam. 13).

Het grote aantal koninklijke vrouwen bracht met zich dat er veel halfbroers en halfzusters waren. Het zet de scène voor de wrede verkrachting van Tamar. De profielen van de betrokken mensen, met uitzondering van Tamar, schetsen wat we vandaag een dysfunctioneel gezin zouden noemen. Natuurlijk zien we alleen twee van de broers, Amnon en Absalom, in close-up. Maar hoe David hen aanpakt – of meer precies, zijn volkomen tekortschieten daarin – hangt samen met de manier waarop hij eerder faalde in het aanpakken van Joab (zie de overdenking van 9 september).

Amnon is begerig, onvolwassen, onverantwoordelijk, bedrieglijk en wreed. Een van de meest veelzeggende verklaringen over hem wordt gevonden meteen nadat hij Tamar verkracht heeft: ‘Daarna kreeg Amnon een zeer grote afkeer van haar; ja, de afkeer die hij tegen haar kreeg, was groter dan de liefde waarmee hij haar had liefgehad’ (13:15).

We hebben hier te maken met een verwend kind dat een zondige man is geworden. Had David op dit punt het recht laten gelden dat je van hem mocht verwachten in zijn rol van staatshoofd, dan had de geschiedenis van de volgende paar jaren er compleet anders uitgezien.

Hij deelt de zonde van Eli mee (zie 1 Samuël 3 en de overdenking van 13 augustus): hij ziet diens zonen kwaaddoen en doet niets om hen te stoppen. Had hij Amnon de volle kracht van de wet laten ondervinden, dan had hij niet alleen een schot voor de boeg gelost van elke andere potentiële ongehoorzame zoon, hij zou ook getoond hebben dat hij gaf om wat er met zijn dochter gebeurd was en hij zou de vreselijke bitterheid en wraakzucht afgewend hebben die Tamars volle broer Absalom nu tot het kookpunt brengen.

Op dit moment is Absalom een tragisch figuur. Terecht houdt hij Amnon verantwoordelijk. Nu hij helemaal geen compensatie vindt in het wettelijk systeem dat door zijn eigen vader wordt tekortgedaan, kiest hij voor wraak, waarna hij zijn vaders toorn moet ontvluchten.
Er bestaat geen twijfel over dat hij Amnon niet had mogen vermoorden, maar tot op dit moment wordt hij voorgesteld als een aantrekkelijker en principiëler karakter dan de man die hij vermoord heeft. Maar hij weet dat zelfs David deze specifieke moord niet kon door de vingers zien, dus vlucht hij, waardoor hij zijn vader doet overkomen als dwaas en besluiteloos.

Vader-zoonrelaties zijn zelden zowel rijk als eenvoudig. Maar het patroon van Davids leven, geplaatst naast dat van Eli van enkele korte hoofdstukken eerder, illustreert het soort rampen dat families treft, waarin de vader - hoe liefdevol, inschikkelijk, godvrezend en heroïsch die ook mag zijn – zijn kinderen nooit ter verantwoording roept of nooit tuchtigt wanneer ze afdwalen. Davids mislukking met Amnon en Absalom was niet zijn eerste: het was de voortzetting van een morele en familiale mislukking die begon toen de jongens nog in luiers liepen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 16 september 2012

‘Gij zijt die man!’ (2 Sam. 12)

2 Samuël 12, 2 Korinthiërs 5, Ezechiël 19, Psalmen 64-65

In Nathans dramatische confrontatie met koning David (2 Sam. 12) ging de moed van de profeet gepaard met een geweldige schranderheid. Hoe kon de profeet zonder deze indirecte aanpak anders de aandacht krijgen van een autocratische koning en hem frontaal confronteren met zijn zonde?

We moeten verder stilstaan bij bepaalde kenmerken van dit hoofdstuk

Ten eerste wordt het fundamentele verschil tussen David en Saul nu duidelijk. Beide mannen misbruikten hun macht in een hoge functie. Wat hen anders maakt is de manier waarop zij reageren op een terechtwijzing. Toen Samuël Saul van zonde beschuldigde, probeerde die laatste zijn zonde te verbloemen. Toen Jonathan Sauls handelswijze in vraag stelde, kreeg hij een speer naar zijn hoofd.

Toen Nathan daarentegen met zijn indirecte aanpak kwam, komt de zonde spoedig aan het licht: ‘Gij zijt die man!’ (12:7). Maar Davids respons is radicaal anders: ‘Ik heb tegen de HERE gezondigd’ (12:13).

Dit is zeker een van de ultieme tests voor de richting waarin iemands leven gaat. We zijn een zondig geslacht. Zelfs goede mensen, mensen met een sterk geloof, zelfs iemand als David – die een ‘man naar Gods hart’ is (vgl. 1 Sam. 13:14) – kan wegglijden en zondigen. Er is nooit een excuus voor, maar wanneer het gebeurt, mag het ons nooit verbazen. Maar wie ernstig is over het kennen van God zal na verloop van tijd terugkeren met oprecht berouw. Valse bekeerlingen en afvalligen zullen uitpakken met een hele trits tamme excuses, maar zullen geen persoonlijke schuld toegeven, behalve op de meest oppervlakkige manieren.

Ten tweede kan alleen God zonde vergeven. Wanneer Hij dit doet, wordt de straf die bij de zonde hoort, de dood zelf, niet toegepast (12:13).

Ten derde kunnen er, zelfs wanneer de ultieme sanctie op de zonde niet wordt toegepast, andere gevolgen overblijven, die in deze gevallen en gebroken wereld onvermijdelijk zijn. David krijgt nu te maken met drie ervan:
(1) dat het kind dat Batseba draagt zal sterven;
(2) dat er tijdens zijn leven strijd en oorlog zal zijn terwijl hij zijn koninkrijk vestigt;
(3) dat hij op een bepaald moment in zijn leven zal ondervinden wat het is om verraden te worden: iemand uit zijn eigen huis zal tijdelijk beslag leggen op de troon, dit komt tot uiting wanneer hij slaapt met de koninklijke harem (12:10-12).

Elk van deze gevolgen is pijnlijk. Het eerste is verbonden met het overspel zelf; het tweede is misschien een verwijzing naar het feit dat David in de eerste plaats werd verleid omdat hij niet ten strijde getrokken was met Joab, maar thuisbleef (11:1), duidelijk verlangend naar vrede; en het derde trakteert David op het verraad dat ook hijzelf gepleegd heeft.

Ten vierde is Davids respons op de meest drukkende van de oordelen uiteindelijk positief. God is niet het equivalent van het onpersoonlijke lot. Hij is een persoon, en een persoon kan gebeden en gezocht worden. Ondanks zijn gigantische falen is David nog altijd een man die God beter kent dan zijn talrijke critici.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 15 september 2012

'Maar de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEREN' (2 Sam. 11)



2 Samuël 11, 2 Korinthiërs 4, Ezechiël 18, Psalmen 62-63
Hier vind je een David op zijn slechtst (2 Sam. 11). In de verhaallijn van 1 en 2 Samuël is het bijna alsof tegenstand het beste in David naar boven brengt, terwijl zijn recente opeenvolging van militaire en politieke successen toont hoe hij rusteloos, dwaas en onvoorzichtig is.

De zonden zijn veelvoudig. Naast de uitgesproken overtredingen van begeerte, overspel en moord, zijn er nog diepe zonden die nauwelijks minder zwaar zijn. Zijn poging om zijn schuld te bedekken door Uria naar huis te laten komen mislukt, omdat Uria een van die uitzonderlijke mannen blijkt te zijn: een idealist – een idealist die zelfs zijn militaire verantwoordelijkheden bekijkt in termen van zijn verbondstrouw (11:11). En dit allemaal voor een bekeerde Hethiet!

Erger nog, Davids buitengewone manipulatie van de militaire en politieke machtshefbomen toont dat deze koning bedwelmd is geworden door macht. Hij denkt dat hij alles kan regelen; hij denkt dat hij het recht heeft de staat te gebruiken om zich te verheffen en dan zijn eigen zonde te verbergen. De naam van dit spel is corruptie.

Er zijn nog andere opmerkelijke elementen in het verhaal.

Ten eerste wordt niets gezegd over Batseba, behalve dat ze mooi was, verleid werd en uiteindelijk trouwde met David. Natuurlijk was ze aan de ene kant niet minder schuldig dan hij. Maar hierover rept de tekst met geen woord.

Elders tekent de Bijbel de daden op van goede vrouwen (Ruth) en van slechte vrouwen (Isebel); ja, naar het einde toe van Davids leven speelt Batseba zelf een belangrijke rol. Misschien dat de tekst haar voor een gedeelte minder schuld geeft omdat ze werd gemanipuleerd door een figuur die veel machtiger was dan haar. Maar het is waarschijnlijker dat de stilte geen relatieve gradaties van schuld signaleert, maar dat het gaat om waar de eerste focus ligt: het verslag gaat over David, en uiteindelijk over de lijn van David.

Ten tweede is het verbazingwekkend dat David dacht dat hij hiermee kon weg komen. Zelfs politiek gezien moesten te veel mensen weten wat hij gedaan had; het verhaal kon niet stilgehouden worden. En hoe kon David ook maar een ogenblik denken dat God zelf dit niet zou weten? Was hij op dit punt kwalijk vervreemd van God? Dit verhaal biedt op zijn minst een dramatisch getuigenis van de verblindende effecten van zonde.

Ten derde eindigt het hoofdstuk – somber en krachtig – met de eenvoudige zin ‘Maar de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEREN’ (11:27). Ongetwijfeld feliciteerde David zichzelf stilletjes met zijn clevere manier om de zaak toe te dekken. Hij had gezondigd en was er mee weg gekomen. Misschien hadden sommige van zijn onderdanige lakeien hun meester zelfs gefeliciteerd.

Maar God was op de hoogte en was er niet blij mee. Gelovigen die wandelen met hun Schepper en Verlosser, vergeten nooit dat God ziet en weet, en dat wat Hem behaagt het enige is dat werkelijk telt; wat Hem mishaagt zal ons vroeg of laat weer inhalen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 14 september 2012

'U bent zelf onze aanbevelingsbrief' (2 Kor. 3)



2 Samuël 10, 2 Korinthiërs 3, Ezechiël 17, Psalmen 60-61
In sommige opzichten bevindt Paulus zich in een lastige positie. Als hij er niet in slaagt bepaalde twijfels weg te nemen die de Korinthiërs koesterden over hem en zijn dienst, dan kon hij hen wel eens kwijtraken – niet ze voor hem persoonlijk verliezen (daar zou Paulus niet om malen), maar wel hun loyaliteit jegens hem verliezen en daarom ook jegens de boodschap die hij verkondigde.

Anderzijds, als hij uitgebreid over zichzelf blijft doorgaan, dan zullen minstens enkele van zijn kwaadsprekers beweren dat hij weg is van zichzelf, of dat hij onzeker is, of dat een ware apostel zichzelf niet zou moeten verdedigen, of iets anders van dezelfde strekking.

We kunnen niet helemaal zeker zijn over wat nu precies hun beschuldiging was. Dat Paulus zich bewust is van het gevaar blijkt nogal duidelijk uit diverse plaatsen in de Korintische correspondentie, vooral dan in 2 Korinthiërs 3:1-3. Aan het eind van hoofdstuk 2 benadrukt Paulus ‘wij [ofwel een redacteurs-‘wij’ of anders een zelfbewuste verwijzing naar de apostelen] spreken in Christus uit zuivere bedoelingen, ja, op gezag van God en voor Gods aangezicht’ (2:17) – helemaal niet als venters die werken om winst te maken.

Nu stelt hij de retorische vraag: ‘Beginnen we onszelf weer aan te bevelen?’ (3:1, NBV). De ‘weer’ verklapt het feit dat Paulus al eerder met dit probleem te maken kreeg met de Korinthiërs. Meer specifiek vraagt hij ‘Of hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig?’ (3:1). Het klinkt alsof ‘sommigen’ gepoogd hebben om hun geschiktheid te staven door aanbevelingsbrieven mee te brengen.

Zij of de Korinthiërs reageren dan afwijzend tegenover Paulus: hij past niet in het cultureel patroon waarbij men zijn geschiktheid bewijst door het vragen van een hoge verloning (hoofdst. 2), en hij brengt ook al geen papieren mee – van Jeruzalem of een ander centrum met autoriteit – om te bewijzen dat hij te vertrouwen is.

Maar Paulus antwoordt niet door zijn apostolische status te verdedigen met een beroep op de directe openbaring van de opgestane Christus. (Elders echter is dit nu net wat hij wel doet, en zelfs in dit hoofdstuk benadrukt hij dat zijn bekwaamheid van God zelf komt; 3:5).

Hier neemt hij wijs het standpunt in dat tegelijk wijst naar de bijzondere aard van zijn eigen bediening, en de Korinthiërs vriendelijk aanmoedigt de erkennen dat ze niet in de positie staan om er anders over te denken.

Wat hij hen eigenlijk zegt, is dat hun bestaan als christenen, in hun geval, nu net vasthangt met de mate van geschiktheid van Paulus. Paulus predikte hen het evangelie. Zij zijn zijn ‘aanbevelingsbrief’ – het resultaat van zijn bediening (3:1-3). En aangezien oprechte bekering het werk van de Geest van God is, zouden zij, als Paulus’ aanbevelingsbrief, zichzelf moeten zien als niet met inkt ‘geschreven’, ‘maar met de Geest van de levende God’, en niet op een strook papyrus of een stenen tafel, maar op het menselijke hart (3:3).


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 13 september 2012

'Wij zijn de wierook die Christus brandt voor God' (2 Kor. 2)


2 Samuël 8-9, 2 Korinthiërs 2, Ezechiël 16, Psalmen 58-59
Het gaat deze korte overdenkingen te boven om een geschiedenis te schetsen van de moeilijke bezoeken en pijnlijke brieven die diepe emoties opwekten in de relaties van de apostel met de Korinthiërs. De relaties tussen Korinthe en Paulus worden blijkbaar beter in de openingshoofdstukken van 2 Korinthiërs, maar blijven lichtelijk onbehouwen.

In die context wijdt Paulus nogal wat aandacht aan de uitleg van de aard van zijn dienstwerk, of het nu gaat om het grote kader of de onopvallende beslissingen die hij gemaakt heeft.

In 2 Korinthiërs 1 is het bijvoorbeeld tamelijk duidelijk dat de Korinthiërs er Paulus van beschuldigden dat hij wispelturig is. Hij had gezegd dat hij zou komen en had daarna de plannen veranderd en was niet gearriveerd. Paulus erkent dat hij inderdaad zijn plannen had gewijzigd, maar benadrukt dat dit niet wijst op wispelturigheid (1:15-17). In zijn wandel probeert hij Gods standvastige trouw te weerspiegelen (1:18-22).
En dan geeft hij de echte reden waarom hij niet opdaagde: hij probeerde de Korinthiërs te sparen, want hij wist dat als hij op dat moment was gekomen, hij actie had moeten ondernemen die zelfs voor nog meer droefheid zou gezorgd hebben (1:23-2:2).

In 2 Korinthiërs 2 is Paulus nog altijd bezig met het verklaren van verschillende elementen uit zijn dienst. Hier wijzen we op twee ervan.

Ten eerste beschouwt Paulus zijn dienst als verwant aan een middel om de geur van de kennis van God te verspreiden (2:14). Anders gesteld is Paulus zelf een geur vóór God, ‘een geur van Christus onder hen, die gered worden, en onder hen, die verloren gaan’ (2:15). ‘Voor de laatsten een doodsgeur, die leidt tot de dood, maar voor de eersten een levensgeur, die leidt tot het leven’ (2:16, HSV). Met andere woorden: Paulus benadrukt dat hij niet zelf verandert, afhankelijk van zijn publiek. Hij is dezelfde geur; hij verkondigt hetzelfde evangelie, hetzelfde discipelschap, dezelfde Christus, dezelfde manier om te leven.

Of hij nu waargenomen wordt als een zoete geur of een vieze stank hangt niet af van een bepaalde verandering in hem, maar van de mensen die met hem moeten omgaan. Impliciet moeten de Korinthiërs erkennen dat een zekere vijandige gezindheid tegen de apostel gelijkstaat met de vijandige gezindheid van het niet-wedergeboren hart. ‘Maar wie is tot deze dingen bekwaam?’ (2:16, HSV).

Ten tweede dachten veel Korinthiërs (zoals later duidelijk wordt in Paulus zijn brief) dat leraars substantiële salarissen moesten vorderen, en indien ze dit niet deden, dit erop wees dat ze niet veel waard waren.

In een dergelijke atmosfeer zou het makkelijk zijn om zelfs een begaafde apostolische leraar te verachten die jouw geld afwees. Maar omdat hij een evangelie van genade onderwees, evangeliseerde Paulus gratis. (Hij aanvaardde ondersteuningsgiften van elders).

Op lange termijn wilde hij niet de reputatie krijgen dat hij het woord verkondigde om winst te maken; hij wilde veeleer bekendstaan als een man die door God was gezonden (2:17).


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 12 september 2012

'Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen' (2 Sam. 7)


2 Samuël 7, 2 Korinthiërs 1, Ezechiël 15, Psalmen 56-57
Nadat zijn paleis is gebouwd beseft David dat hij leeft in pracht in vergelijking met de kleine en bescheiden tabernakel. Hij verlangt een tempel te bouwen, een ‘huis’ waarin de ark van het verbond kan geplaatst worden (2 Sam. 7).

Via de profeet Nathan echter toont God dat de zaken wel even anders liggen. David wil een ‘huis’ bouwen voor God, maar God verklaart dat Hijzelf een ‘huis’ zal bouwen voor David. Het woord ‘huis’ kan verwijzen naar een gebouw, maar het kan uitgebreid worden naar een gezin en zelfs naar een koningshuis, een dynastie (zoals je bijvoorbeeld in Engeland het koningshuis van de Windsors hebt, ‘the house of Windsor’).

David hoopt een ‘huis’ voor God te bouwen in de eerste betekenis; God vertelt David dat Hij voor hem een ‘huis’ zal bouwen in de derde betekenis. Hoewel Davids zoon Salomo een ‘huis’ voor God zal bouwen, is God in het laatste geval de ultieme Gever, en het ‘huis’ dat Hij voorstelt te zullen bouwen zal duurzamer blijken.

In deze context doet God dan een aantal opvallende beloften aan David. ‘Ook maakt de HEERE u bekend dat de HEERE voor ú een huis zal maken’ (7:11), zegt God. Om de lijn van David verder te zetten na zijn dood, voegt God eraan toe ‘zal Ik uw nakomeling, uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal mijn naam een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen’ (7:12-13). De verwijzing gaat niet verder dan Salomo. In de verhaallijn van 1 en 2 Samuel fungeert Saul als het eerste voorbeeld van een koning die regeerde en wiens troon niet blijvend was, wiens ‘huis’ niet gebouwd werd. Maar zo zal het niet zijn met David. Zijn nakomelingschap zal regeren.

Toen Saul zondigde werd hij vervolgens verworpen door God. Maar wanneer Davids zoon in de fout gaat, zegt God: ‘Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der mensenkinderen. [Noot van de schrijver: dus is deze ‘zoon’ zeker Jezus niet. ] Maar mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals Ik haar heb doen wijken van Saul’ (7:14-15). Tot zover is het dus Salomo die we aan de horizon zien.

Maar dan kijkt God nogmaals verder: ‘Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd’ (7:16). Dit betekent ofwel dat er altijd iemand op de troon zal zitten in de lijn van David, of iets nog krachtigers.

Na verloop van tijd worden de profetieën over de komende ‘David’ of ‘Zoon van David’ geladen met veel grotere belofte. Jesaja voorziet iemand die zal regeren ‘op de troon van David en over zijn koninkrijk’, maar die ook genoemd wordt ‘Sterke God, Eeuwige Vader’ (Jes. 9:6-7). Hier is een afstammeling van David die het Davidische koningshuis in stand houdt, niet door het doorgeven ervan, maar door zijn eigen eeuwige heerschappij.


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 11 september 2012

Waar ligt het probleem en waar de oplossing?

"De meeste Amerikanen (en bij uitbreiding ook de meeste Europeanen, JL) geloven dat hun belangrijkste probleem iets is dat hen overkomen is, en dat hun oplossing binnenin moet gevonden worden. Met andere woorden: ze geloven dat ze een probleem hebben dat buiten hen ligt en dat opgelost moet worden via een innerlijke uitkomst.

Wat het evangelie echter zegt, is dat we een innerlijk probleem hebben dat een oplossing vereist die buiten ons ligt - een gerechtigheid die niet de onze is."

Vrij vertaald van R. Albert Mohler Jr., 'Preaching with the Culture in View', in 'Preaching the Cross, Together for the Gospel' (Wheaton, IL: Crossway 2007), pag. 81. Gelezen bij Justin Taylor.

Zegen en eerbied gaan hand in hand (2 Sam. 6)


2 Samuël 6, 1 Korinthiërs 16, Ezechiël 14, Psalm 55
Had David vandaag geleefd, dan hadden velen zich er ongetwijfeld ongemakkelijk bij gevoeld. Hij was zulk een intens man – uitbundig in zijn genoegens, verbroken in zijn ontmoediging, krachtig in zijn leiderschap, ongeremd in zijn lofprijs.

(1) Eén voorval dat ons veel toont over de man toont ons niet minder over God, namelijk bij het overbrengen van de ark van het verbond, en wellicht de volledige tabernakel, naar Jeruzalem (2 Sam. 6). David zendt er niet gewoon een aantal geestelijken naartoe – de aangeduide Levieten – en niets meer. Hij verzamelt dertigduizend man uit de keurtroepen en vertegenwoordigers van het hele huis van Israël, om maar te zwijgen over de muzikanten en koren.

(2) Wanneer Uzza zijn hand uitstrekt om de ark recht te houden omdat de runderen die de kar trekken gestruikeld zijn, lezen we: ‘de toorn des HEREN ontbrandde tegen Uzza en God sloeg hem daar om deze onbedachtzaamheid; hij stierf daar bij de ark Gods’ (6:7). Dit was beslist een domper op de feestvreugde. David is zowel boos op God (6:8, zie NBV en HSV) als bevreesd voor Hem (6:9). Hij neemt zich voorlopig voor de ark des Heren niet naar Jeruzalem over te brengen. Er is beslist iets in de meesten van ons dat stilletjes denkt dat David gelijk heeft.

Maar God toonde altijd al de grootste zorg om ook maar de minste hint de kop in te drukken dat Hij niets meer zou zijn dan een talisman, een controleerbare God, een of ander godheidje dat verwant is aan andere regionale godheden. Een van zijn sterkste verboden was het verbod de ark aan te raken of ze in te kijken. Rond dit laatste punt hadden zeventig mannen uit Bet-Semes zelfs betaald met hun leven, nauwelijks een generatie voordien (1 Sam. 6:19-20; zie de overdenking voor 15 augustus), toen ze het verbod genegeerd hadden. Onze tekst noemt Uzza’s daad ‘onbedachtzaam’ (2 Sam. 6:7).

Wat het ‘onbedachtzaam’ of ‘profaan’ maakte was niet dat Uzza te kwader trouw handelde, maar dat hem geen ontzag of vrees voor ogen stond, geen zorgvuldig onderscheid tussen alles wat God heilig noemt en wat slechts gewoon is. De gruwel van vloeken is vergelijkbaar: mensen zeggen dat ze er niets mee bedoelen wanneer ze Gods naam ijdel gebruiken. Dit is nu net het punt: ze bedoelen er niets mee. God zal niet toelaten dat Hij op die manier behandeld wordt.

(3) De ark blijft drie maanden bij Obed-Edom en hij ondervindt zodanig veel zegen dat David opnieuw geïnteresseerd geraakt (6:11-12). Zegen en eerbied gaan hand in hand, en David – en wij – kunnen dit maar beter beseffen.

(4) Michal blijkt een dochter van haar vader: ze is meer geïnteresseerd in praal, vorm, koninklijke kleding en persoonlijke waardigheid dan in uitbundige aanbidding (6:16). Ze veracht David precies omdat hij zodanig op God is gericht dat hij weinig geeft om zijn imago. Mensen die voortdurend piekeren over wat anderen van hen denken kunnen niet worden ingenomen door het zuivere Godbewustzijn en de Godgerichtheid die alle ware aanbidding kenmerken.


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 10 september 2012

'De HERE sprak tot u: Gij zult mijn volk Israël weiden' (2 Sam. 4-5)


2 Samuël 4-5, 1 Korinthiërs 15, Ezechiël 13, Psalmen 52-54
De schrijver van 2 Samuël (van wie we de identiteit niet kennen) vindt het duidelijk belangrijk om de verschillende stappen op te tekenen waardoor David aan het hoofd komt van heel Israël.

Bekeken binnen de hele canon is dit belangrijk omdat dit het begin is van het Davidische koningshuis dat rechtstreeks leidt naar ‘de grote David zijn grotere Zoon’ (zie de overdenking van 17 mei). Binnen dit kader wil ik nadenken over diverse kenmerken van deze twee hoofdstukken (2 Sam. 4-5).

(1) Het is behoorlijk verbazingwekkend om te merken hoe David bereid was te wachten op de troon, zonder het soort acties te ondernemen dat hem sneller zou verzekeren van de troon. Niet minder indrukwekkend is zijn positie tegenover Isboset. De moordenaars van Isboset, Baäna en Rekab, denken met hun boosaardige moordaanslag (in lijn met wat in die tijd de gewoonte was) een wit voetje te halen bij de rijzende ster, maar ze leren dat Davids toewijding aan gerechtigheid hun executie beveelt. De enige lichtelijk zure ondertoon is de dubbele moraal: deze moordenaars krijgen een rechtvaardige straf voor hun misdaad (2 Sam. 4), terwijl in het voorgaande hoofdstuk de moordenaar Joab, omwille van zijn macht, weliswaar publiek beschaamd wordt, maar niet de doodstraf krijgt.

(2) Dit boek geeft zorgvuldig weer hoe ‘alle stammen van Israël’ bij David komen in Hebron en hem uitnodigen om hun koning te worden. In Gods voorzienigheid brengt de boosaardige moord door Baäna en Rekab de vervulling van Gods belofte aan David tot stand.

(3) Davids inname van Jeruzalem (5:6-12) moet opgetekend worden, want dit wordt niet alleen Davids hoofdstad maar wordt na verloop van tijd ook de rustplaats voor de tabernakel. Tijdens de regering van zijn zoon Salomo zal het ook de locatie voor de tempel worden. Enorm belangrijke theologische kwesties draaien om Jeruzalem en de tempel. Die worden achtereenvolgens aangehaald door de profeten (voor en na de ballingschap), door Jezus zelf en door de schrijvers van het Nieuwe Testament. Denk bijvoorbeeld na over Johannes 2:13-22, Galaten 4:21-31, Hebreeën 9 en 12:22-23 of Openbaring 21-22.

(4) Bovenal, wanneer de Israëlieten David uitnodigen om hun koning te worden, zeggen ze: ‘En de HERE sprak tot u: Gij zult mijn volk Israël weiden en vorst over Israël zijn’ (5:2). Het ‘herder’-thema is makkelijker te begrijpen dan het ‘vorst’-thema en wordt op verschillende manieren uitgewerkt. In het begin van de ballingschap hekelt God de valse ‘herders’ die meer geïnteresseerd zijn in het kaalplukken van de schapen dan in het beschermen en voeden van de kudde (Ezech. 34) – een fenomeen dat ons ook vandaag niet onbekend is. Zo belooft God herhaaldelijk dat Hijzelf de herder van zijn volk zal zijn; ja, Hij zal zijn dienstknecht ‘David’ aanstellen (drieëneenhalve eeuw na Davids dood!) om hun herder te zijn (Ez. 34:23-24; zie de overdenking voor 20 maart). In de volheid van de tijd, verklaart de rechtmatige erfgenaam uit de lijn van David ‘Ik ben de goede herder’ (Joh. 10:11).


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 9 september 2012

'Ik ben nu nog zwak' (2 Sam. 3)

2 Samuël 3, 1 Korinthiërs 14, Ezechiël 12, Psalm 51
Zelfs na de dood van koning Saul werd David niet meteen koning van Israël. Eerst werd David tot koning gezalfd over Juda (2 Sam. 2:1-7), en alleen maar Juda: zelfs Benjamin, dat bij Juda bleef toen er na de dood van Salomo een scheiding kwam tussen ‘Israël’ en ‘Juda’, was op dit moment nog verenigd met de andere stammen (2:9).

Abner, de aanvoerder van wat er nog van Sauls leger overbleef, had Isboset, Sauls overgebleven zoon, koning gemaakt van Israël (2:8-9). De schermutselingen tussen Davids troepen en die van Isboset namen toe. Veel gevechten in die tijd brachten de vijandige troepen tegenover elkaar in hevige clashes, gevolgd door een rennend gevecht: de ene zijde rende weg, en de andere zijde zat hen achterna.

In een van dergelijke conflicten doodt Abner Asaël uit de troepen van David, een van de drie zonen van Seruja. Het was een ‘nette’ dood, d.w.z. volgens de regels van oorlogvoering, en geen moord.

Niettemin gaat deze dood vooraf aan een van de belangrijkste acties in 2 Samuël 3. De verschillende delen van het land samenbrengen in verenigde loyaliteit onder David was een bloederige en soms gemene zaak – een herinnering aan het feit dat God soms de dwaasheid en boosheid van mensen gebruikt om zijn goede plannen tot stand te brengen.

Abner slaapt met een van Sauls voormalige bijvrouwen (3:6-7). Dit was niet enkel een overtreding van morele wetten, maar in de symboliek van die tijd claimde Abner het recht op het koningschap voor hemzelf. Het was een grote belediging en blaam voor Isboset.

Zo blijken Abners motieven om de elf stammen naar Davids kant over te hevelen minder te maken te hebben met integriteit en een verlangen om Gods roeping te erkennen, dan met frustratie over Isboset en een zucht naar macht voor hemzelf.

Dan wordt Abner vermoord door Joab en zijn mannen (3:22-27), Joab die een van Asaëls broers is. Maar dit is echt moord en in strijd met de vrijgeleide die David gaf.

De manier waarop David deze crisis aanpakt weerspiegelt zowel zijn grote sterktes als een van zijn grootste zwakheden – sterktes en zwaktes die nog zullen opduiken.

Politiek gezien is David zeer schrander. Hij distantieert zich volkomen van Joabs daad en beveelt dat Joab en andere leiders deelnemen aan de officiële rouwstoet van de omgebrachte Abner. ‘Al het volk bemerkte dit en keurde het goed, zoals het alles goedkeurde, wat de koning deed’ (3:36).

Aan de andere kant roept hij Joab niet ter verantwoording, en ontloopt daarmee zijn verantwoordelijkheid met het argument dat ‘deze mannen, de zonen van Seruja, harder zijn dan ik’ (3:39; NBV: tegen deze mannen, de zonen van Seruja, ben ik niet opgewassen). Met andere woorden, hij ontliep zijn verantwoordelijkheid – zoals hij later ook zou doen met zijn zoon Amnon (2 Sam. 13), waarbij de gevolgen Absaloms opstand in de hand werkten en David bijna zijn troon kostten. Het is nooit Gods weg om bijbels gemandateerde verantwoordelijkheid van je af te schuiven.


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.