zaterdag 30 juni 2012

De schrik voor u is op ons gevallen (Joz. 2)


Jozua 2, Psalmen 123-125, Jesaja 62, Mattheüs 10


Ik hoorde ooit een geleerde socioloog, naar eigen zeggen een evangelicaal, met aanzienlijke eruditie uitleggen waarom zelfs een grote opwekking, zo de Heer zou verkiezen om er een over Amerika te laten komen, onmogelijk het land snel kon transformeren. Het probleem is niet gewoon de graad van bijbelse ongeletterdheid in de echelons die de maatschappij controleren, of de mate waarin secularisatie de media binnengedrongen is, of de geschiedenis van de beslissingen van het hooggerechtshof die de curricula en leerboeken van onze scholen aangetast heeft, en talloze andere items, maar ook hoe deze verschillende ontwikkelingen ineengrijpen. Zelfs als pakweg een miljoen mensen op vrij korte tijd christen werden, zou geen van de onderling verbonden sociale structuren en culturele waarden daardoor terug veranderen.

Ik moet deze geleerde recht doen, hij probeerde deels om ons weg te houden van het oppervlakkige denken dat aanzet tot een lichtzinnige visie op religie en opwekking – alsof een goede opwekking ons zou uitsluiten van de verantwoordelijkheid om ruim te denken en de cultuur te veranderen.

Het element dat echter het meest ontbreekt in deze analyse, is de brede uitwerking van Gods soevereiniteit. De analyse van deze socioloog en collega is reductionistisch. Het is alsof hij denkt in grotendeels naturalistische categorieën, maar slechts een klein hoekje overlaat voor iets dat nogal zwak is zoals wedergeboorte (hoewel toegegeven wordt dat het bovennatuurlijk is).

Niet dat ik ook maar een ogenblik suggereer dat God niet normaal gezien werkt door middelen die de orde volgen van de structuren die Hij zelf schiep. Maar het is van vitaal belang dat we benadrukken dat God nooit begrensd is door dergelijke ordening. De Bijbel spreekt bovenal herhaaldelijk van tijden waarin Hij aan de ene kant verwarring of vrees over hele volken doet komen, of waarin Hij aan de andere kant volken verandert door zijn Wet op hun harten te schrijven, zodat ze verlangen om Hem te behagen.

We hebben te maken met een God die zich niet laat beperken door de machinaties van de media. Hij is best in staat om zo binnen te dringen dat Hij in oordeel of genade soeverein kan bepalen wat mensen denken.

Al vanaf het moment dat het lied van Mozes en van Mirjam wordt gezongen, wordt God geprezen voor de manier waarop Hij vrees over de volken doet komen langs wiens grenzen Israël moet komen op weg naar het Beloofde Land (Ex. 15:15-16). Ja, God belooft om precies dat te doen (Ex. 23:27), en belooft hetzelfde in verband met de Kanaänieten (Deut. 2:25). Dus moet het ons ook niet verbazen om er het bewijs van te vinden wanneer de Israëlieten hun eerste ommuurde stad naderen (Joz. 2:8-11; vgl. 5:1).

God werkt normaal gezien door gewone middelen. Maar Hij wordt er niet door gelimiteerd. Dat is waarom alle militaire spierkracht in de wereld op zichzelf geen overwinning kan garanderen, en alle secularisatie, postmodernisme, naturalisme en heidendom in de wereld op zichzelf geen opwekking kunnen tegenhouden. Laat God God zijn.


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 29 juni 2012

Als het leven soms pijn doet



Mochten meer mensen de God leren kennen, die groter is dan welke pijn ook.
Er is geen duisternis waar zijn licht niet kan schijnen.



‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen?’ (Ps. 121)



Jozua 1, Psalmen 120-122, Jesaja 61, Mattheüs 9

De vijftien korte psalmen (Ps. 120-134) die meteen volgen op Psalmen 119 zijn gegroepeerd als bedevaartsliederen of pelgrimsliederen (ook wel: opgangsliederen); t.t.z., elk draagt die hoofding. De meest waarschijnlijke verklaring is dat deze psalmen gezongen werden door pelgrims op weg naar Jeruzalem en zijn tempel voor de grote feesten: mensen ‘gingen op’ naar Jeruzalem vanuit elk punt van het kompas, zoals men in Engeland ‘opgaat’ naar Londen vanuit elk punt van het kompas.

Dit wil daarom niet zeggen dat elk van de vijftien psalmen noodzakelijk ook gecomponeerd werd voor dit doel. Sommige kunnen in een andere context geschreven zijn, en dan achteraf als passend voor deze collectie beoordeeld zijn. Zo lijkt Psalm 120 persoonlijke ervaring te weerspiegelen, maar kan het makkelijk met veel empathie worden gezongen door pelgrims die hun vervreemding voelden aangezien ze leefden in een land omgeven door heidense buren – een belangrijk thema wanneer de pelgrims Jeruzalem naderden en voelden dat ze ‘thuis’ kwamen.

Zo beweegt de serie van vijftien psalmen min of meer vanuit een ver land naar Jeruzalem zelf (Ps. 122) en uiteindelijk, in de laatste van deze psalmen, naar de ark van het verbond, de priesters en de tempel, met ‘knechten des HEREN, die des nachts in het huis des HEREN’ staan (Ps. 134:1).

Het is in dit kader dat Psalm 121 ook past. De eerste zin, ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen’, wordt vaak uit zijn context gehaald om er een bepaalde vorm van natuurmystiek mee te rechtvaardigen, of op zijn minst een uitleg te geven die suggereert dat heuvels en bergen dienen om ons aan Gods grootheid te herinneren en ons daarom tot Hem trekken en ons hart geruststellen.

In feite zijn de heuvels raadselachtig. Hebben ze een symbolische functie zoals de bergen in Psalm 11:1, een schuilplaats voor wie zich bedreigd en angstig voelt? Zijn dit paradijzen voor plunderende gangsters, zodat de eerste lijn van vers 1 het probleem stelt dat in de rest van de psalm wordt behandeld? Of – misschien nog waarschijnlijker, aangezien dit een pelgrimslied is – heft de pelgrim zijn ogen op naar de heuvels van Jeruzalem, de heuvels die geen natuurmystiek oproepen maar de plaats vormen van de Davidische koning, de plaats van de tempel?

Als dit de correcte uitleg is, dan is het alsof de psalmist in deze specifieke heuvels een oproep vindt om stil te staan bij de God die hen gemaakt heeft (‘die hemel en aarde gemaakt heeft’, 121:2), de God die als de Verbondsverlosser ‘de Bewaarder van Israël’ is (121:4).

De laatste verzen van de psalm jubelen over de zuivere onmetelijkheid van Gods zorg over ‘u’ (in het enkelvoud, alsof de individuele pelgrim wordt aangesproken door andere pelgrims).

‘De HERE is uw Bewaarder’ (121:5) – ‘dag en nacht’ (121:6), je hele leven (121:7), in alles wat je doet (je komen en gaan, je ‘uitgang en ingang’, 121:8), ‘van nu aan tot in eeuwigheid’ (121:8).


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 28 juni 2012

Zo stierf Mozes (Deut. 34)



Deuteronomium 33-34, Psalm 119:145-176, Jesaja 60, Mattheüs 8


Hoe eindigt de Pentateuch (Deut. 34)?

In zekere zin kun je misschien spreken van hoop, of toch op zijn minst van verwachting. Zelfs als Mozes zelf het Beloofde Land niet mag betreden, staan de Israëlieten op het punt om binnen te trekken. Het land ‘vloeiende van melk en honing’ zal het hunne worden. Jozua, de zoon van Nun, een man ‘vol van de geest der wijsheid’ (34:9), is aangewezen. Zelfs de zegen van Mozes over de twaalf stammen (Deut. 33) kan gelezen worden als een passend slot voor dit hoofdstuk van Israëls geschiedenis.

Toch is een dergelijke lezing te optimistisch. Samenlopende klemtonen laten de bedachtzame lezer achter met een nogal pessimistische verwachting voor de onmiddellijke toekomst. Uiteindelijk heeft het volk gedurende 40 jaren beloften afgelegd en die gebroken, en herhaaldelijk zijn ze teruggeroepen naar de verbondstrouw door de harde oordeelswerktuigen.

In Deuteronomium 31 voorspelt God zelf over dit volk: het ‘zal overspelig de vreemde goden gaan nalopen van het land, waarin het komt; zij zullen Mij verlaten en mijn verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb’ (31:16).

Mozes, die ongelooflijk moedige en volhardende leider, gaat het land niet binnen omdat hij bij een gelegenheid tekortschoot in het eren van God in tegenwoordigheid het volk. In dit verband dient hij als een negatief contrast voor de grote Hebreeër aan het begin van dit verhaal van Israël: Abraham sterft als een pelgrim in een vreemd land dat het zijne nog niet is, maar hij sterft ten minste met eer en waardigheid, terwijl Mozes sterft als een pelgrim wie het verboden wordt het land binnen te trekken dat hem en het volk beloofd was, in eenzame afzondering en schande.

We weten niet hoeveel tijd voorbijging na Mozes’ dood voor dit laatste hoofdstuk van Deuteronomium werd neergepend, maar het moet een aanzienlijke periode geweest zijn, want in vers 10 lezen we ‘Zoals Mozes, dien de HERE gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan’ (in het Engels: ‘Since then, no prophet has risen in Israel like Moses’).

Je kunt nauwelijks de ondertoon missen van de profetie van de komst van een profeet als Mozes (18:15-18). Tegen de tijd van het schrijven waren andere leiders opgestaan, waarvan sommigen trouw en krachtig. Maar geen als Mozes was opgestaan – en dit is wat beloofd was.

Deze lijnen doen de lezer bepaalde punten waarderen, in het bijzonder als de Pentateuch gelezen wordt binnen de verhaallijn van de hele Bijbel.
(1) Het verbond van de wet had eenvoudigweg niet de kracht om het verbondsvolk van God te veranderen.
(2) We moeten niet verrast zijn door meer gelegenheden van catastrofale afgang.
(3) De belangrijkste hoop ligt in de komst van een profeet als Mozes.
(4) Dit is op een bepaalde manier verbonden met de belofte aan het begin van het verhaal: we wachten op iemand uit Abrahams zaad door wie alle volken van de aarde gezegend zullen worden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 27 juni 2012

Gods woord 'geeft licht aan de eenvoudigen' (Ps. 119)



Deuteronomium 32, Psalm 119:121-144, Jesaja 59, Mattheüs 7


Een van de grote thema’s in de Schrift en een dat met bijzondere frequentie opduikt in Psalm 119, is dat het opengaan van Gods woord licht verschaft: er is ‘licht en inzicht voor de eenvoudigen’ (119:130), op minstens twee manieren.

Ten eerste kan ‘de eenvoudigen’ verwijzen naar mensen die dwaas zijn, ‘onwetenden’ – zij die weinig weten van hoe je leeft in het licht van Gods genadige openbaring. Het openen van Gods woord geeft licht aan dergelijke mensen. Het leert hen hoe te leven en geeft hen een diepte en inzicht in morele en spirituele onderwerpen die ze nooit voordien vertoonden.

Ten tweede verbreedt Gods woord volledige horizonten. Een paar paragrafen eerder schreef de psalmist: ‘Hoe lief heb ik uw wet! Zij is mijn overdenking de ganse dag. Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden, want het is altoos bij mij. Ik ben verstandiger dan al mijn leermeesters, want uw getuigenissen zijn mij tot overdenking. Ik heb meer inzicht dan de ouden, want ik bewaar uw bevelen’ (119:97-100).

De psalmist zegt niet dat hij een hoger IQ heeft dan zijn leraars, of dat hij intrinsiek slimmer is dan zijn vijanden of verstandiger dan alle ouden. Eerder beweert hij dat voortdurend overdenken van Gods getuigenissen (zijn ‘wet’) en een diepgewortelde toewijding om Gods richtlijnen te gehoorzamen, hem een kader en een diepte van inzicht verlenen die onbeschikbaar zijn voor louter briljante geleerden en politieke leiders.

Een van mijn studenten kan als illustratie dienen. Hij doorspartelde ternauwernood de middelbare school. Hij was nog nooit naar een kerk geweest. Toen hij zijn vader vroeg naar God, vertelde die hem niet te spreken over onderwerpen als dit. Hij nam dienst bij het Amerikaans leger als een lage GI, en leefde een behoorlijk zwaar leven. Hij was verschillende keren high door LSD. Uiteindelijk ging hij bij het 82e Airborn, en begon hij zijn Gideonbijbel te dragen als een geluksbrenger die rampen moest voorkomen wanneer hij uit vliegtuigen sprong. Uiteindelijk begon hij die Bijbel ook te lezen – eerst traag, want hij was geen goede lezer.

Hij las hem volledig door en bekeerde zich. Hij ging naar een van de lokale aalmoezeniers en zei: ‘Padre, ik ben gered’. De padre zei hem: ‘Nog niet, je ben het niet’ – en leidde hem in een soort catechisatie. Daarna vond hij een kerk die uit de Bijbel onderwees. Hij raakte van de drugs af (en zes maanden later werden vele van zijn drugs-legerkameraden opgepakt), verliet het leger, schreef in voor een bijbelcollege, groeide geweldig en zit nu in de A-stroom voor Grieks in de bijbelschool.

Hij nam het woord van God in zich op. Het veranderde zijn leven en gaf hem meer inzicht dan veel van zijn leraars. Het openen van Gods woord ‘geeft licht aan de eenvoudigen’.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 26 juni 2012

'Roep het volk tezamen' (Deut. 31)


Deuteronomium 31, Psalm 119:97-120, Jesaja 58, Mattheüs 6

Denk een ogenblik na over de rijke en verscheiden manieren waarop God Israël hielp te gedenken wat Hij had gedaan om hen te verlossen, en wat de aard was van het verbond waartoe ze zich bij ede verbonden om het te gehoorzamen.

Er was de tabernakel zelf (later de tempel), met zijn zorgvuldig voorgeschreven riten en feesten: het verbond was geen abstract filosofisch systeem, maar werd weerspiegeld in vaste religieuze rituelen. De natie was zo georganiseerd dat de Levieten verspreid waren onder de andere stammen en de Levieten hadden als taak de Wet te onderwijzen aan de rest van het volk. De drie belangrijkste feesten waren gegeven om het volk bijeen te vergaderen bij de centrale tabernakel of tempel, waar zowel het ritueel als de eigenlijke lezing van de Wet moesten dienen als krachtige herinneringen (Deut. 31:11).

Van tijd tot tijd zond God speciaal gezalfde richters en profeten, die het volk terugriepen tot het verbond. Gezinnen werd nauwgezet geleerd hoe ze de overgeërfde geschiedenis moesten doorgeven aan hun kinderen, zodat de nieuwe generaties die nooit de wonderlijke tentoonspreiding van Gods macht ten tijde van de Exodus hadden meegemaakt, er toch alles zouden over vernemen en het tot iets van henzelf zouden kunnen maken.

Bovendien volgen zegeningen van God op gehoorzaamheid en oordeel van God volgt op ongehoorzaamheid, zodat de actuele omstandigheden van de gemeenschap verondersteld werden aan te zetten tot bezinning en zelfonderzoek.

De wetgeving was gegeven om een bewustzijn van afzondering te wekken in de jonge natie, waarbij ze bepaalde grenzen stelde, zodat het volk niet snel besmet zou worden door het omringende heidendom.

Unieke gebeurtenissen zoals het tweestemmige roepen op de bergen Gerizim en Ebal ten tijde van de intocht in het land (zie de overdenking van 22 juni), werden verondersteld op te wekken tot verbondstrouw in het nationaal geheugen.

Maar nu voegt God nog een hulpmiddel toe. Precies omdat God weet dat het volk na verloop van tijd toch zal opstandig worden, instrueert Hij Mozes om een lied te schrijven met pakkende kracht dat een nationale schat zal worden – en een gezongen getuigenis tegen henzelf (31:19-22).

Iemand heeft gezegd: ‘Laat me de liederen van een volk schrijven, en het kan mij niet schelen wie zijn wetten schrijft’. Het aforisme is overdreven, natuurlijk, maar niettemin toch inzichtrijk.

Dit is het doel van het volgende hoofdstuk, Deuteronomium 32. De Israëlieten zullen als het ware een nationale hymne leren die tegen hen zal spreken als ze zich afsluiten voor alle andere door God gegeven oproepen tot herinnering en gehoorzaamheid.
Welke middelen, zowel in de Schrift als de geschiedenis, heeft God genadig geschonken om de erfgenamen van het nieuwe verbond te helpen herinneren en gehoorzamen? Overdenk ze. Hoe heb je ze gebruikt? Welke liederen zingen wij die dit principe in de praktijk omzetten, en die het volk van God zaken van onherroepelijk belang leren en het loutere sentimentalisme overstijgen?


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 25 juni 2012

'Uw gebod is onbegrensd' (Ps. 119)



Deuteronomium 30, Psalm 119:73-96, Jesaja 57, Mattheüs 5

Psalm 119 is onovertroffen wanneer het gaat over de zich ontvouwende gedachten over God en zijn openbaring. Hier spits ik me toe op drie thema’s die opduiken in Psalm 119:89-96.

(1) Gods geopenbaarde woord, het woord dat werd geïnspireerd (d.w.z. neergeschreven om Schrift te worden), is niet iets dat God onderweg verzon, alsof Hij niet begreep of niet kon voorzien hoe zaken zouden ontwikkelen. Verre van: ‘Voor eeuwig, o HERE, houdt uw woord stand in de hemelen (119:89). Het was er altijd, eeuwig, in zijn gedachten. Dit is een van de redenen waarom Hij volkomen vertrouwd kan worden: Hij wordt nooit overvallen of verrast. Omdat Gods woord vaststaat in de hemelen, kan de psalmist toevoegen: ‘Van geslacht tot geslacht is uw trouw’ (119:90).

(2) Er is een verband tussen het woord van de openbaring en het woord van de schepping en de voorzienigheid. Zo is de eerste zin van vers 90, ‘Van geslacht tot geslacht is uw trouw’, zowel verbonden met wat eraan voorafgaat (het einde van vers 89) als met wat erop volgt (het einde van vers 90). Gods trouw doorheen alle generaties is gegrond, zoals we zagen, in het feit dat Gods woord vaststaat in de hemelen, maar is ook gegrond in Gods scheppende en voorzienige werk: ‘Gij hebt de aarde gegrond, zodat zij staat; naar uw verordeningen staan zij heden ten dage, want zij alle zijn uw knechten’ (119:90-91). Hetzelfde alomtegenwoordige, ordende, nadenkende verstand staat achter zowel de schepping als de openbaring.

(3) Gods gebod is helemaal niet onderdrukkend en beperkend, maar bevrijdend en verlichtend. ‘Aan alles, hoe volkomen ook, heb ik een einde gezien’, schrijft de psalmist, ‘maar uw gebod is onbegrensd’ (119:96). Alle menselijke, aardse ondernemingen stoten op hun grenzen. Er zijn grenzen aan bronnen, aan tijd, aan de mate waarin we ons leven kunnen wijden aan dergelijke ondernemingen. Er kan maar beperkte tijd worden gewijd aan zelfs de meest sublieme taak. De limieten zelf worden frustrerende grenzen. Meer dan één commentaarschrijver heeft opgemerkt dat dit vers bijna Prediker weet samen te vatten in twee zinnen. Daar staat van alle dingen ‘onder de zon’ dat ze hun loop kennen en verdwijnen of uiteindelijk onbevredigend en vergankelijk blijken. In onze ervaring is er slechts één uitzondering: ‘uw gebod is onbegrensd’ (119:96).

Dit houdt meer in dan de welbekende paradox: slaaf zijn van God is volmaakte vrijheid. Om te beginnen moet vrijheid gedefinieerd worden. Als onze stappen gericht worden op Gods woord, is er vrijheid van zonde (vgl. 119:133); het volgen van Gods ‘bevelen’ is verbonden met een wandel in ‘vrijheid’ (119:45). Bovendien brengt nadenken over en navolgen van Gods woorden geen enggeestige schijnheiligheid voort, maar een ruimheid van geest die zich eventueel kan uitstrekken naar de verste uithoeken van het verstand van God; want ‘uw gebod is onbegrensd’.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 24 juni 2012

'De verborgen dingen zijn voor de HERE' (Deut. 29)



Deuteronomium 29, Psalm 119:49-72, Jesaja 56, Mattheüs 4


‘De verborgen dingen zijn voor de HERE, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen’ (Deut. 29:29) De twee hoofdpunten roepen op tot nadenken.

Ten eerste bestaat de verantwoordelijkheid van de verbondsgemeenschap op dit punt daaruit dat ze zich toespitsen op de dingen die God geopenbaard heeft. Niet alleen zijn ze ‘voor ons en onze kinderen voor altijd’, maar werden ze ons ook gegeven ‘opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen’’. Dit is het hoofddoel om deze tekst aan het eind te plaatsen van een lang hoofdstuk over verbondshernieuwing. Het is waar: veel verborgen dingen kunnen we niet kennen. Maar wat ons geopenbaard werd – in dit verband de voorwaarden van het Mozaïsch verbond met hun grote mogelijkheden voor zegen en vloek – is waar onze aandacht en onze toegewijde gehoorzaamheid moeten naar uitgaan.

Ten tweede moeten we eerlijk toegeven dat sommige dingen voor onze ogen verborgen zijn. We begrijpen bijvoorbeeld het verband niet tussen tijd en eeuwigheid, of hebben er ook maar weinig zicht op hoe de God die de eeuwigheid bewoont zichzelf aan ons onthult in onze eindige ruimte/tijd-geschiedenis. Er is ons geopenbaard dat Hij dit doet; we hebben diverse woorden die bepaalde elementen van die openbaring beschrijving (bijv. incarnatie, inwoning). Maar we weten niet hoe dit gaat. We weten niet hoe God zowel persoonlijk als soverein/transcendent kan zijn, we weten niet hoe de Ene God ook drievuldig kan zijn.

Maar in geen van deze gevallen is dit een subtiele oproep tot onwetendheid, of een onverantwoordelijk verbergen achter het irrationele of het mystieke. Wanneer we toegeven – ja, benadrukken – dat er mysteries bestaan rond deze onderwerpen, dan geven we daarmee niet toe dat ze onzinnig zijn of zichzelf zouden tegenspreken. Veeleer zeggen we dat we niet genoeg weten, en erkennen we onze onwetendheid. Wat God niet geopenbaard heeft over zichzelf kunnen we niet weten. De verborgen dingen zijn voor God.

En inderdaad, omwille van het contrast in de tekst, impliceert dit dat het aanmatigend zou zijn te beweren dat we wel weten, of zelfs teveel tijd zouden wijden aan het uitzoeken ervan – we moeten erover waken ons niet op Gods exclusieve terrein te wagen.

Sommige dingen kunnen tijdelijk verborgen zijn om ons ertoe aan te zetten te zoeken: Spreuken 25:2 maakt ons duidelijk dat het een eer is een zaak te verbergen, maar der koningen eer een zaak uit te vorsen, om tot de bodem van een zaak te spitten. Maar dit is geen universele wet: de allereerste zonde omvatte een poging om sommige verborgen dingen te weten en op die manier als God te zijn. In dergelijke gevallen bestaat de weg van de wijsheid uit eerbiedige aanbidding van Hem die alle dingen weet, en zorgvuldig naleven van wat Hij genadig heeft geopenbaard.


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 23 juni 2012

Geen bovennatuurlijke 'zap' als straf uit de hemel (Deut. 28)



Deuteronomium 28:20-68, Psalm 119:25-48, Jesaja 55, Mattheüs 3

Er zijn weinig passages in de Bijbel die meer vrees wekken dan Deuteronomium 28:20-68. Wat de tekst ons schildert zijn de vervloekingen die het volk van God treffen wanneer het ongehoorzaam is aan de verordeningen van het verbond en opstandig is tegenover God, wanneer ‘gij niet naarstig onderhoudt al de woorden der wet, die in dit boek geschreven zijn, en gij niet deze heerlijke, geduchte Naam, de HERE, uw God, vreest’ (28:58). Er zijn veel treffende elementen in deze vervloekingen. Twee ervan houden hier onze aandacht vast.

Ten eerste kunnen al de beschreven vervloekingen door de seculiere denker gezien worden als de toevallige gevolgen van veranderende politieke en sociale omstandigheden, of, binnen een heidens wereldbeeld, als het werk van verscheidene gekrenkte goden. Op het eerste gezicht lijkt het of de vervloekingen allemaal plaatsvinden in de ‘natuurlijke’ wereld: aanhoudende ziekte, droogte, hongersnood, militaire nederlaag, zweren, armoede, vazallenstatus onder een superieure macht, verwoestende sprinkhanenzwermen, economische tegenslagen, gevangenschap, slavernij, de vreselijke schade van aanhoudende belegering, afname in aantal, het nogmaals verstrooid worden onder de volken. Met andere woorden, er is geen vervloeking die klinkt als een duidelijke bovennatuurlijk ‘Zap!’ vanuit de hemel.

Zo komt het dat zij die niet langer luisteren naar Gods woorden zich in een vreselijke positie bevinden: ze lijden onder zijn straffen maar ze geloven niet dat die van Hem komen. Het is onderdeel van het oordeel waaronder ze vallen: ze ondergaan het oordeel, maar hun ongeloof is zodanig verhard dat ze zelfs een dergelijk oordeel niet kunnen zien voor wat het is. De zegeningen die ze hadden genoten waren hen geschonken door Gods genadig welbehagen, en ze konden ze niet aannemen als geschenken van God; de vervloekingen waaronder ze nu vallen worden opgelegd door Gods rechtvaardige welbehagen (28:63), en nog altijd slagen ze er niet in ze te herkennen als oordelen van God. De blindheid is totaal, aanhoudend en menselijk niet te genezen.

Ten tweede strekken Gods oordelen zich uit boven de tragedies die van buiten uit worden opgelegd aan losgeslagen geesten – ten dele al louter door de omvang van het verlies, maar in elk geval door God zelf. De Heer zegt wat Hij deze mensen zal geven: ‘Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een rustplaats voor uw voetzool; de HERE zal u daar een bevend hart geven, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel’ (28:65-66). Deze God heeft niet enkel de controle over de uiterlijkheden van de geschiedenis, maar ook over het verstand en de emoties van hen die onder zijn oordeel vallen.

Het getuigt van onvoorstelbare dwaasheid als je tegenover een dergelijke God probeert om je te verbergen of Hem te slim af te zijn. Wat we moeten doen is ons bekeren en ons volledig aan zijn genade toevertrouwen, terwijl we Hem om de genade vragen in eerlijke gehoorzaamheid te kunnen volgen, snel om de zuivere horror van de opstand op te merken, met ogen die geopend zijn om zowel Gods voorzienige goedheid te herkennen als zijn voorzienige oordeel. We moeten Gods hand zien, en bij onze uitleg moeten we alles wegen met een vaste Godgerichtheid.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 22 juni 2012

Ik berg uw woord in mijn hart (Deut. 27+28 en Ps. 119)



Deuteronomium 27:1-28:19, Psalm 119:1-24, Jesaja 54, Mattheüs 2

Hier komen de eerste twee van de bovenstaande Bijbelgedeeltes samen.

De setting in Deuteronomium 27-28 is spectaculair. Wanneer de Israëlieten het Beloofde Land binnentrekken, moeten ze een plechtige daad van nationale toewijding stellen. Ze moeten zich in twee grote groepen verdelen, elk honderdduizenden sterk.

Zes stammen moeten zich opstellen op de flank van de berg Gerizim. Aan de andere kant van de vallei moeten de andere zes stammen zich opstellen op de flanken van de berg Ebal. De twee grote menigten moeten over en weer in beurtzangen op elkaar inspelen. Tijdens sommige delen van deze ceremonie moeten de Levieten, die met de anderen op Gerizim staan, voorgeschreven zinnen uitspreken, en de volledige menigte roept zijn ‘Amen!’ uit. In andere delen moet dan de menigte op Gerizim de zegeningen van de gehoorzaamheid uitroepen, en de menigte op Ebal zal de vloeken van de ongehoorzaamheid uitroepen.

De zeer dramatische impact van deze gebeurtenis moet indrukwekkend geweest zijn toen ze werkelijk uitgevoerd werd (Joz. 8:30-33). Het doel van de volledige oefening was om het volk op het hart te drukken hoe volkomen ernstig het Woord van God moet genomen worden, wil het de zegen van God kunnen genieten, en welke vreselijke tragedie er voortvloeit uit ongehoorzaamheid, die zeker Gods vloek tot gevolg heeft.

In formele zin is Psalm 119 zeer verschillend, maar ook hier ligt er een buitengewone nadruk op het Woord van God. Het is bijna alsof dit langste van alle hoofdstukken uit de Bijbel gewijd is aan het onthullen wat het tweede vers in het Psalmenboek betekent: ‘maar aan des HEREN wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht’ (1:2, zie ook de overdenking van 1 april).

Psalm 119 is een acrostisch gedicht: elk van de tweeëntwintig letters uit het Hebreeuwse alfabet krijgt zijn beurt om te dienen als openingsletter van elk van de acht verzen die als onderwerp het Woord van God hebben.

Doorheen dit gedicht worden acht bijna-synoniemen gebruikt om te verwijzen naar de Schrift: wet (wat misschien beter kan weergegeven worden als ‘instructie’, en ook een ondertoon heeft van openbaring), inzettingen (wat spreekt van de bindende kracht van de Schrift), voorschriften (verbonden met Gods toeziende overzicht, als van iemand die geeft om de details van zijn opdracht), verordeningen (de besluiten van de hoogste en volkomen wijze Rechter), woord (de meest begrijpelijke term, mogelijk alles omvattend van Gods zelfonthullende waarheid, of het nu in belofte, verhaal, inzetting of bevel is), geboden (gebaseerd op Gods autoriteit om zijn schepselen op te dragen wat ze moeten doen), beloften (een woord dat is afgeleid van het werkwoord ‘zeggen’, maar vaak wordt gebruikt in verbanden die ons doen denken aan het Nederlandse woord ‘beloven’), en getuigenissen (Gods moedige daad van ‘getuigenis’ afleggen of ‘getuigenis’ van de waarheid en tegen alles wat vals is; het Hebreeuwse woord wordt soms vertaald als ‘richtlijn’ of ‘statuut’, bijv. letterlijk ‘Uw getuigenissen zijn mijn verlustiging’).


(Nota bij de vertaling: door het ontbreken van precieze tekstverwijzingen, ben ik niet 100 % zeker dat ik bovenstaande synoniemen voor het Woord van God overal even goed vertaalde. Beter toch even je Bijbel erbij nemen – Wat overigens altijd aan te raden is.)


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 21 juni 2012

‘Dit is de dag die de HERE gemaakt heeft’ (Ps. 118)



Deuteronomium 26, Psalmen 117-118, Jesaja 53, Mattheüs 1

Toen ik een kleine jongen was, werd in ons huis een plaat gegraveerd met de woorden ‘Dit is de dag die de HERE gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen’. In het Engels kwam er in de latere vertalingen van Psalm 118:24 alleen een wijziging in de werkwoordsvorm, van oud-Engels naar nieuw-Engels (in het Nederlands veranderde er ook in de nieuwere vertalingen heel weinig).

Mijn vader paste die tekst vriendelijk toe voor zijn kinderen wanneer we mopperden of klaagden over kleine dingen. Was het weer te heet en plakkerig? ‘Dit is de dag die de HERE gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen’. Kletterde de regen uit de hemel neer, zodat we niet konden buiten spelen? ‘Dit is de dag die de HERE gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen’. Wat een vervelende dag (of plaats, of vakantie, of bezoek aan kennissen)! ‘Dit is de dag die de HERE gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen’. Soms werden de woorden herhaald met duidelijke nadruk: ‘Dit is de dag die de HERE gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen’.

Het was niet dat papa niet openstond voor ernstige klachten; het is niet dat de Schrift ook niet andere dingen te zeggen heeft. Maar elke generatie christenen moet leren dat klagen een belediging is tegenover Gods soevereiniteit en goedheid.

Maar de tekst moet eerst in zijn verband gelezen worden. Eerder drukt de psalmist zijn toewijding uit om op God te vertrouwen en niet maar louter op menselijke hulp (118:7-9), zelfs wanneer hij omsingeld wordt door vijanden (118:11). Nu onthult hij ook dat ‘de bouwlieden’ zich onder zijn vijanden bevinden (118:22) – mensen met macht binnen Israël. Deze bouwlieden waren best in staat om bepaalde ‘stenen’ te verwerpen terwijl ze hun muren bouwden – en in dit geval werd precies de steen die de bouwlieden verwierpen tot de hoeksteen. In eerste instantie is deze steen, deze hoeksteen, bijna zeker een verwijzing naar een Davidische koning, mogelijk naar David zelf. De mannen met macht verwierpen hem, maar hij werd de hoeksteen.

Bovendien werd dit resultaat niet bereikt door briljante machinaties of pientere manipulatie. Verre van: ‘van de HERE is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen’ (118:23) . In zijn tijd beschrijft Jesaja mensen die van de leugen hun schuilplaats maken, terwijl ze Gods hoeksteen verwerpen (Jes. 28:15-16).

Het ultieme voorbeeld van dit patroon wordt gevonden in Jezus Christus, verworpen door zijn eigen schepselen, maar uitverkoren door God, de ultieme bouwsteen, en kostbaar (Matt. 21:42; Rom. 9:32-33; Ef. 2:20; 1 Petr. 2:6-8) – een ‘steen’ die in zijn echte waarde vertoond wordt door zijn opstanding uit de dood (Hand. 4:10-11). Of het nu in Davids dagen is of in de uiteindelijke vervulling, deze schitterende triomf van God wekt onze lofprijzing op: dit is de dag die de HERE gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen (Ps. 118:24).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 20 juni 2012

'Met pijn ziet de HEER de dood van zijn getrouwen' (Ps. 116)


Deuteronomium 25, Psalm 116, Jesaja 52, Openbaring 22


Soms dwingen vertaalproblemen de Bijbelvertalers om voetnoten toe te voegen die alternatieve mogelijkheden bieden. Soms wordt geen alternatief meegegeven en gaat iets belangrijks verloren. Een voorbeeld van elk vind je in Psalm 116, en ze verdienen allebei dat we ze goed overdenken.

(1) De HSV vermeldt: 'Ik heb geloofd, daarom spreek ik. Ik ben zeer verdrukt geweest. Ik zei, in mijn haast: Alle mensen zijn leugenaars’ (116:10-11, cursief toegevoegd). De NBG-vertaling geeft de eerste zin als volgt weer: ‘Ik heb geloofd, zelfs toen ik sprak: Ik ben zeer verdrukt …’. De tweede is perfect mogelijk vanuit het Hebreeuws en de meeste moderne vertalingen hebben die ook gevolgd. Paulus citeert uit de oude Griekse vertaling van het Hebreeuws, meestal de Septuaginta genoemd (of LXX), die de betekenis vasthoudt die je vindt in de HSV voor Psalm 116:10-11 (Zie 2Kor. 4:13).

Maar in dit geval staat er verrassend weinig op het spel. Misschien dat de weergave van de HSV net ietsjes sterker is: de reden dat de psalmist zegt dat hij zeer verdrukt was, was dat hij geloofde (‘ik heb geloofd, daarom spreek ik’). Met andere woorden: het was niets anders dan zijn geloof in God – en de volledige relatie met God die zulk geloof veronderstelt – die hem in staat stelde te zien dat wanneer hij met vreselijk lijden te maken kreeg, dit niets anders was dan de verdrukking die hem van Godswege was toegemeten. Maar wat belangrijker is, zowel de NBG als de HSV leren ons een les die vaak wordt geïllustreerd in de Psalmen, en meer in het bijzonder nog in Job: wanneer iemand zich ‘zeer verdrukt’ voelt (116:10) of volledig gedesillusioneerd is (116:11), en dit ook zegt, dan volgt daaruit niet dat hij of zij het geloof vaarwel heeft gezegd. Eerder zijn de onbewaakte uitingen van pijn, die tot God worden opgezonden, een bewijs van zowel leven als geloof.

(2) Het ‘Kostbaar is in de ogen des HEREN de dood van zijn gunstgenoten’ (116:15) uit de NBG wordt vaak aangehaald op begrafenissen, en ongetwijfeld drukt het een belangrijke waarheid uit. Maar er zijn goede redenen om te denken dat het woord dat als ‘kostbaar’ wordt weergegeven, zou moeten worden weergegeven als ‘met pijn’ of iets van die strekking: zie ook de NBV-vertaling ‘Met pijn ziet de HEER de dood van zijn getrouwen’. De redding van de psalmist van de banden van de dood (116:3-8) maken die weergave meer waarschijnlijk. Zeker Jezus erkent hoe pijnlijk de dood van een mens is (Matt. 10:29-31).

Als dit het geval is, is het van vitaal belang om te zien dat hoewel God in zijn soevereiniteit regeert over alles, zelfs elke dood, dat deze regering van Hem niet een soort koud stukje rekenwerk is. Hij weet beter dan wij hoe verschrikkelijk lelijk en abnormaal de dood is, hoe hij onweerlegbaar verbonden is met onze rebellie en de vloek die we over ons haalden.

Het is een ontzettende troost te weten dat de dood van de getrouwen Yahweh diep raakt. En zelfs nog wonderbaarlijker is de prijs die Hij wilde betalen om de dood te vervangen door de opstanding.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 19 juni 2012

Voor de vreemdeling, de wees en de weduwe (Deut. 24)


Deuteronomium 24, Psalmen 114-115, Jesaja 51, Openbaring 21

Het is treffend hoe de Mozaïsche wet voorziet voor de armen. Kijk naar Deuteronomium 24. Hier verbiedt God dat je de handmolen of zelfs ‘de bovenste molensteen’ (d.w.z. de meer verplaatsbare), als pand zou nemen, als waarborg voor een schuld (24:6). Het is alsof je het gereedschap van een mecanicien tot pand zou nemen, of de computer van een softwareontwikkelaar. Het zou de middelen wegnemen om in je levensonderhoud te voorzien, en daarom zou het niet alleen de armoede nog vergroten, maar het zou terugbetaling praktisch onmogelijk maken.

In 24:10-12 worden twee verdere bepalingen uiteengezet met betrekking tot onderpanden. (1) Als je van je naaste schuld vordert, ga dan zijn huis niet binnen om het pand te bekomen. Blijf buiten; laat het door hem naar buiten brengen. Dergelijk ingehouden gedrag stelt de naaste in staat om een beetje waardigheid te bewaren, en beperkt de neiging van sommige rijke mensen om hun gewicht in de schaal te werpen en de armen te behandelen alsof ze vuilnis zijn. (2) Hou niet als pand wat de arme man nodig heeft voor zijn basiswarmte en –bescherming. In 24:14-15 wordt werkgevers opgedragen hun werknemers dagelijks te betalen. In een arme en agrarische maatschappij waar tot 70 à 80 procent van het inkomen naar voedsel ging, stond dit gelijk met ervoor zorgen dat de dagloner en zijn gezin elke dag genoeg te eten hadden.

Lonen inhouden was niet alleen leed veroorzaken, het was ook onrechtvaardig. Nog uitvoeriger beschouwingen rond rechtvaardigheid worden vermeld in 24:17-18: wezen en vreemdelingen,t.t.z. degenen zonder beschermer of die niet echt weten hoe het er in een bepaalde cultuur aan toe gaat, moeten rechtvaardig behandeld worden en nooit misbruikt of benadeeld.

In 24:19-22 ten slotte worden landbouwers gewaarschuwd niet elk klein stukje uit de oogst van hun veld te verzamelen om nog hogere opbrengsten te verkrijgen. Het is veel beter iets te laten liggen ‘voor de vreemdeling, de wees en de weduwe’ (zie ook de overdenking voor 9 augustus).

Twee opmerkingen.

Ten eerste zullen dergelijke voorzieningen voor de armen het best werken in een niet-technische maatschappij waar werk en land met elkaar verbonden zijn, en hulp wordt gegeven door de plaatselijke bevolking aan de plaatselijke bevolking. Er is geen enorme bureaucratische regeling. Aan de andere kant kun je je moeilijk voorstellen, hoe zonder een bepaalde gestructureerde organisatie, gelijkaardige hulp aan de armen kan voorzien worden in pakweg het zuiden van Chicago, waar er weinig landbouwers zijn die kleine beetjes van de oogst kunnen laten liggen.

Ten tweede is de stimulans in elk van de gevallen dat je recht handelt voor het aangezicht van God, in het bijzonder met de jaren in gedachten dat het volk zelf in Egypte verbleef (24:13-22).
Deze verzen vereisen dat je ze nauwgezet leest. Waar mensen leven in vrees, liefde en kennis van God, brengt dit maatschappelijk erbarmen en praktische vrijgevigheid met zich mee. Waar God vervaagt in de mist van sentimentalisme, verschrompelt ook de ware ontferming – en dit roept de bijtende aanklacht van profeten als Amos op.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 18 juni 2012

Smullen van andermans druiven (Deut. 23)


Deuteronomium 23, Psalmen 112-113, Jesaja 50, Openbaring 20

Om de zoveel hoofdstukken vind je in de Pentateuch een hoofdstuk met diverse wetten en inzettingen. Een voorbeeld daarvan is Deuteronomium 23. Het past niet bij deze korte overdenkingen om stil te staan bij elk onderwerp waarvoor een inzetting wordt gegeven, of zelfs nog maar stil te staan bij de manier van ordenen voor sommige van deze lijsten.

Het is duidelijk dat een gedeelte van de wetgeving gebaseerd is op de historische ervaring van de Israëlieten (bijv. 23:3-8). Sommige delen behandelen symbolisch geladen reinheid (bijv. 23:9-14). Weer andere focussen op de aandrang dat het verbondsvolk afgescheiden zou blijven van de vreselijke praktijken van het oude Kanaänietische heidendom (23:17-18), op vooruitstrevende stappen naar sociale gerechtigheid (23:15-16), op fiscale principes om zowel de identiteit als het welzijn van het verbondsvolk te bevorderen (23:19-20), en op het houden van je woord, in het bijzonder als het gaat om een gelofte die gedaan wordt tegenover de levende God (23:21-23).

Maar vandaag wil ik nadenken over 23:24-25: ‘Wanneer gij in de wijngaard van uw naaste komt, dan moogt gij om u te verzadigen druiven eten, zoveel gij wilt, maar gij moogt ze niet ergens in meenemen. Wanneer gij in het staande koren van uw naaste komt, moogt gij aren plukken met uw hand, maar de sikkel moogt gij in het staande koren van uw naaste niet slaan’.

Er ligt diepe wijsheid in deze eenvoudige inzettingen. Het standpunt van een zuivere gemeenschapsregering zou ofwel het volk laten meenemen wat ze willen, wanneer ze willen en zoveel ze willen; of in het andere geval zou ze zeggen dat, aangezien de volledige opbrengst toebehoort aan de gemeenschap (of de overheid), het niemand is toegestaan om ook maar iets ervan te nemen zonder expliciete toelating vanwege de leiders van de gemeenschap.
Een zuiver kapitalistisch standpunt (of, meer precies, een standpunt dat alle nadruk legt op private eigendom) zou elke gelegenheid waarbij je een druif neemt van het veld van je buur, beschouwen als een zaak van diefstal, elke gelegenheid waarop je enkele granen kauwt terwijl je het voetpad neemt door het veld van je buur betitelen als een misdaad die bestraft kan worden.

Maar door mensen toe te staan om te eten wat ze willen terwijl ze eigenlijk in het veld van een buur zijn, bevordert deze inzetting een soort onderlinge afhankelijkheid binnen de hele gemeenschap, een visie op een gedeelde erfenis. De muren en omheiningen die opgericht worden door gedreven privaat bezit worden afgezwakt. Bovendien konden de werkelijk armen ten minste iets vinden om te eten. Dit zou voor geen van de landeigenaren een heel zware last worden als elk van hen de inzetting zou gehoorzamen.

Aan de andere kant dient de stipulering dat niemand toegestaan wordt om iets van de oogst weg te nemen, indien werkelijk gevolgd, niet alleen om diefstal en luiheid te bestrijden, maar houdt ze privébezit in stand en handhaaft ze de voordelen die werklust en discipline met zich meebrengen.
Indien goed verstaan, weerspiegelen vele, vele inzettingen uit de Mozaïsche Wet een goddelijk evenwicht van complementaire belangen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 17 juni 2012

‘Priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek’ (Ps. 110)



Deuteronomium 22, Psalmen 110-111, Jesaja 49, Openbaring 19

Het hoofdstuk uit het Oude Testament dat het meest geciteerd wordt in het Nieuwe Testament is Psalm 110. Het is een orakelpsalm; d.i. deze psalm verhaalt niet zozeer de ervaring van zijn schrijver maar brengt wel de woorden over die de schrijver door rechtstreekse en directe openbaring ontving – als een ‘orakel’ van God. Misschien zijn er zelfs gedeeltes die de psalmist zelf niet al te goed kon vaten (net zoals Daniël de betekenis niet begreep van al wat hij in visioenen te zien kreeg en de opdracht kreeg alles op te tekenen ten bate van een latere generatie (Dan. 12:4, 8-10)).

In de psalm spreekt de Heer, Yahweh, tot iemand die door David zelf aangesproken wordt als ‘mijn Heer’. Dit element, net als elk ander, heeft ontelbare uitleggers ervan overtuigd, zowel Joods als christelijk, dat dit een uitgesproken messiaanse psalm is, en dat de persoon die door David wordt aangesproken, de verwachte Messias is. Ik zal focussen op vers 4: ‘De HERE heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek’. Ervan uitgaand dat Yahweh hier de Messias aanspreekt, wat betekenen deze woorden dan? Twee elementen trekken de aandacht. Ten eerste Melchisedek zelf – dit is slechts de tweede keer dat hij in de Bijbel vermeld wordt. De eerste is Genesis 14:18-20: na de overwinning op de koningen ontmoet Abraham deze vreemde priester-koning en hij betaalt hem een tiende van de buit. Diverse zaken kunnen worden afgeleid uit het korte verslag (zie de overdenking van 13 januari), maar dan verdwijnt Melchisedek weer uit het zicht tot in deze psalm, die bijna een millennium later wordt geschreven.

Ten tweede is er ondertussen heel veel gebeurd in de geschiedenis van Israël. Het volk heeft de slavernij gekend in Egypte, werd gered in de Exodus, kreeg de Wet van God bij Sinaï, trok het Beloofde Land binnen en had de periode van de Richteren doorgemaakt om dan nu dit punt te bereiken aan het begin van het Davidische koningschap. Bovenal had Sinaï een tabernakel voorgeschreven met de daaraan verbonden gebruiken, die allen moesten uitgevoerd worden door de Levieten en door hogepriesters die uit die stam genomen werden. De Mozaïsche Wet maakte het overvloedig duidelijk dat alleen Levieten deze priesterlijke taken konden vervullen.

Maar hier krijg je dan een orakel van God dat benadrukt dat God zelf een andere priester-koning zal doen opstaan met heel andere verbindingen. Yahwel zal de machtige scepter van deze koning van Sion uitstrekken; d.w.z. zijn Koninklijke macht is verbonden met Sion, met Jeruzalem, en dus met de ontluikende Davidische dynastie. En als priester zal hij in de lijn volgen, niet naar de ordening van Levi, maar naar de ordening van Melchisedek. Het hoeft niet te verwonderen dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën dit verstaat als een aankondiging van de veroudering van het Mozaïsche verbond (Heb. 7:11-12). We hadden een beter priesterdom nodig: en we hebben er een.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 16 juni 2012

57 + 60 = 108 ? (Ps. 108)



Deuteronomium 21, Psalmen 108-109, Jesaja 48, Openbaring 18

Psalm 108 is nogal uniek in het boek van de Psalmen. Los van kleine veranderingen bestaat deze psalm immers uit delen van twee andere psalmen. Psalm 108:1-5 volgt 57:7-11 en Psalm 108:6-13 volgt dan weer 60:5-12. Niettemin ‘voelt’ het resultaat verrassend anders aan.

Zowel Psalm 57 als 60 schetst David onder enorme druk. In de eerste leert het opschrift dat David op de vlucht is voor koning Saul, terwijl hij zich schuilhoudt in een grot. In de tweede zijn David en zijn troepen verslagen. In beide gevallen echter eindigt de psalm met lofprijzing en in vertrouwen – en de respectievelijke gedeeltes over lof en vertrouwen uit die twee psalmen worden nu samengevoegd om Psalm 108 te maken.

Hoewel Psalm 108 nog altijd zinspeelt op een stressvolle situatie die een bepaalde tuchtiging door God bevat (108:12), sluipt de toon van het geheel toch weg van de donkere stemming uit de begingedeeltes van de twee andere psalmen, en in vergelijking vloeit ze over van bewondering en vertrouwen.
Dit eenvoudige feit dwingt ons iets heel belangrijks te onderkennen. De twee eerdere psalmen (57 en 60) zullen ongetwijfeld bijzonder tot ons spreken wanneer we met gevaar te maken krijgen – individueel of gemeenschappelijk – of een bepaalde vernederende nederlaag lijden.

De psalm die we nu onder onze aandacht hebben zal eerder in onze oren klinken wanneer we stilstaan bij en terugkijken naar de veelvoudige goedheid van God, terwijl die ons herinnert aan de grootte van zijn soevereiniteit en zijn bijzondere waardigheid om onze lof te ontvangen. Hij kan bijzonder nuttig blijken wanneer we een of ander nieuw initiatief willen starten dat van ons geloof nieuwe stevigheid vergt. Dit perspectief van veranderde toepassing duikt op omdat dezelfde woorden nu in een nieuwe context geplaatst worden. En dit is net het punt.

Want hoewel de volledige Schrift waar en belangrijk is, en telkens weer onze studie, overdenking en zorgvuldig toegepaste overweging verdient, gaf de Here God ons in zijn wijsheid geen Bijbel van abstracte principes, maar zeer diverse teksten verweven met hoogst diverse situaties.

Ondanks de diversiteit is er natuurlijk slechts één overheersende verhaallijn, en ook maar één ultiem Intellect dat er achter schuilgaat. Maar het rijke patroon van gevarieerde menselijke ervaring dat weerspiegeld wordt in de verschillende boeken en passages van de Bijbel – in belangrijke mate in de verschillende psalmen – zorgt ervoor dat de Bijbel met bijzondere kracht en macht tot ons spreekt wanneer de ‘klik’ tussen de ervaring van de menselijke auteur en onze ervaring bijzonder innig is.

Voor die verbazingwekkende rijkdom verdient God onze eerbiedige lof. Welk intellect dan dat van Hem, welk allesomvattend verstand dan dat van Hem, welk voorzienig overzicht over de totstandkoming van de Schrift dan dat van Hem, kon een werk voortbrengen als dit, dat zo harmonieus is en toch zo ontzettend divers? Ook hier is er reden om onze ‘Amen’ aan te sluiten bij de woorden van 108:6: ‘Verhef U boven de hemelen, o God, uw heerlijkheid zij over de ganse aarde’.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 15 juni 2012

'Dat zij de HERE loven om zijn goedertierenheid en om zijn wonderen aan de mensenkinderen' (Ps. 107)


Deuteronomium 20, Psalm 107, Jesaja 47, Openbaring 17

Historisch gezien verwees opwekking naar een tijd van door God gezonden zegen die het gewone overstijgt. Bedienaars van het Woord gingen aan de slag en baden, predikten, onderwezen en counselden, of het nu was in tijden van vervolging of in tijden van relatieve rust en gestage groei. Maar als de Here zijn volk bezocht met een opwekking, bleek het meteen duidelijk uit de buitengewone ervaring van de tegenwoordigheid van God, uit diepgaand berouw en een hernieuwde passie voor heiligheid, en uiteindelijk uit de vaste en onmiskenbare bekering van veel mensen. Het kon relatief afgelijnd verlopen of het kon vermengd zijn met namaak.

Hoewel ‘opwekking’ in sommige kringen nog steeds deze betekenis heeft, kan het in andere verwijzen naar een bijeenkomst of een serie bijeenkomsten waar predikers spreken over persoonlijke heiligheid of evangeliserende boodschappen brengen. Er wordt aangenomen dat als de prediker begaafd is, er zichtbare vrucht zal zijn. In sommige kringen in het zuidelijk deel van de Verenigde Staten hoor je uitdrukkingen als ‘een opwekking organiseren’ (holding a revival) of een ‘opwekking prediken’ (preaching a revival). Het zou bijdragen aan de helderheid van gedachten als men in de plaats daarvan zou spreken over ‘een Bijbelconferentie organiseren’ of ‘een evangelisatiereeks prediken’.

Psalm 107 somt een verscheiden reeks omstandigheden op waarbij mensen zich in groot gevaar bevinden of onder vreselijke onderdrukking lijden, meestal omwille van hun eigen zonde. In elk geval komt God met redding.

Wie dwaalden in de woestijn riepen tot de Heer en werden verlost van hun dorst en honger (107:4-9). Anderen zaten in ketenen, gevangen, ‘Omdat zij de woorden Gods hadden weerstreefd’ (107:11), en de Heer bevrijdde hen (107:13-14). Weer anderen waren zo aangetast door hun dwaasheid dat ze genoeg hadden van het leven. Maar toen ze tot de Here riepen, dan is het gevolg ‘Hij zond zijn woord, Hij genas hen en deed hen aan de groeve ontkomen’ (107:20).
Anderen bevonden zich in doodsgevaar op de zeeën, en ook hier antwoordde de Heer op hun roepen en redde Hij hen (107:23-32).
Ja, deze God vernedert de hoogmoedigen en komt tussenbeide voor de behoeftigen en verdrukten en verandert voor hen woestijnen in vruchtbare velden (107:33-42).
Opdat we de les van de psalmist niet zouden missen, maakt hij ze op twee manieren duidelijk.

Ten eerste is het in de meeste gedeeltes zo, dat wanneer hij degenen beschrijft die gered werden, hij hen gebiedt ‘Dat zij de HERE loven om zijn goedertierenheid en om zijn wonderen aan de mensenkinderen’ (107:8, 15, 21, 31).

Ten tweede herinnert de aanvang van de psalm ons eraan dat God goed is en zijn goedertierenheid tot in eeuwigheid is (107:1), terwijl het slot benadrukt ‘Wie is wijs? Hij lette op deze dingen, laat men acht slaan op de gunstbewijzen des HEREN’ (107:43). Dit, en dit alleen, is de ultieme bron van Gods zegeningen – waarvan opwekking niet de minste is. En het laatste vers vervolgt, en biedt de grond waarop we opwekking mogen beschouwen als zegeningen, als gunstbewijzen van God.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 14 juni 2012

'Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen' (Deut.19)


Deuteronomium 19, Psalm 106, Jesaja 46, Openbaring 16

De gerechtigheid die ons wordt voorgesteld in Deuteronomium 19 lijkt behoorlijk ver af te staan van de visies die vandaag in westerse landen overheersen.
Voor een gedeelte dat in deze tekst veel nadruk krijgt zullen de meesten onder ons behoorlijk wat sympathie hebben: de rechtbank mag niemand veroordelen op basis van magere bewijsgrond. In dagen waarin krachtige forensische middelen nog niet bestonden, betekende dit bijna altijd dat meerdere getuigen vereist waren (19:15).
Vandaag is het soort bewijs dat als afdoend beschouwd wordt uitgebreider: vingerafdrukken, bloedonderzoek, enzovoort. De meesten onder ons erkennen dat dit een goede zaak is. Maar er circuleerden al genoeg verslagen van bewijs waarmee geknoeid werd dat de zorg die onze tekst uitdrukt nauwelijks verouderd is. Er moeten procedures en beleid opgezet worden die verhinderen dat de rechtbank gecorrumpeerd wordt of een onschuldige zou veroordelen.

Maar de rest van het hoofdstuk (19:16-21) lijkt op het eerste gezicht een beetje vreemd voor ons, omwille van drie redenen.

(1) Als zorgvuldige rechters oordelen dat een bepaald getuige een valse aanklacht heeft ingediend, dan moeten de rechters hem een zelfde straf opleggen als zou opgelegd worden aan de persoon die valselijk werd aangeklaagd: je moet ‘hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen’ (19:19).

(2) Het doel is ‘het kwaad uit uw midden wegdoen’ (19:19).

(3) Nogmaals wordt de 'lex talionis' herhaald (de ‘oog om oog’-wet) (19:21; vgl. Ex. 21:24 en de overdenking voor 11 maart).

Elk van deze drie punten wordt zeer verschillend bekeken in westerse rechtbanken.

(1) De straf voor valse aanklachten is meestal verwaarloosbaar. Maar dit betekent wel dat er maar weinig officiële inspanning wordt geleverd om het vuur van maatschappelijk verlangen naar publiek recht aan te wakkeren. Je liegt als je er mee kunt wegkomen; de enige schande is ontmaskerd worden.

(2) Onze wetstheoretici denken dat opsluiting dient om de maatschappij een veiliger plaats te maken, of een weg voorziet naar verandering (therapeutisch of anders), of ervoor zorgt dat een overtreder ‘zijn schuld betaalt aan de gemeenschap’.
Zoveel inspanning gaat naar het analyseren van de sociale condities die ertoe bijdragen dat iemand een crimineel wordt, dat er een wijdverbreide terughoudendheid bestaat om te spreken over het kwaad van een persoon of een daad. Misschien is dit waarom films met wraak als thema eerst werkelijk verbijsterend gruwelijke wreedheid in eendimensionale monsters vertonen, vooraleer de wraak kan gerechtvaardigd worden. Het standpunt van de Bijbel is werkelijk radicaal (d.w.z. het gaat naar de radix, naar de wortel): judicieel moeten de rechtbanken het kwaad uit uw midden wegdoen.

(3) Wij sluiten op; maar we denken zelden aan de gerechtigheid die een straf ‘gepast’ maakt voor de misdaad. Maar dit was een van de functies van de lex talionis.

Wanneer je focust op gerechtigheid en persoonlijke aansprakelijkheid, is het net ons judicieel en strafsysteem dat in toenemende mate misleid en vreemd lijkt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 13 juni 2012

'Een profeet zal Ik hun verwekken uit het midden van hun broederen' (Deut. 18)



Deuteronomium 18, Psalm 105, Jesaja 45, Openbaring 15

De profetie over de komst van een profeet zoals Mozes (Deut. 18:15-18) moet eerst en vooral verstaan worden binnen zijn eigen context. Vier opmerkingen zetten ons op scherp voor deze passage.

Ten eerste veroordelen de voorafgaande verzen (18:9-13) de religieuze praktijken van de volkeren in wiens plaats de Israëlieten zullen komen, in het bijzonder die religieuze praktijken die gebruikt werden voor leiding: wichelarij, tovenarij, uitleggen van tekenen, hekserij, het lot werpen, spiritisme en raadplegen van doden. Deze ‘verfoeilijke praktijken’ (18:12, NBV) vormen een deel van de reden waarom deze volkeren verdreven werden – een les die velen in het Westen nog niet geleerd hebben, tot ons grote gevaar. Dergelijke praktijken ontkennen impliciet Gods soevereiniteit en moedigen mensen aan om voor hun veiligheid en welzijn te vertrouwen op ofwel bijgelovige nonsens of demonische macht.

In het overgangsvers (18:14) houdt Mozes de Israëlieten het contrast voor: ‘maar u heeft de HERE, uw God, dit niet toegelaten’. Verre van: zoals de Heer sprak door Mozes, zo zal God na Mozes’ dood een profeet zoals Mozes verwekken. ‘Naar hem zult gij luisteren’ (18:15). Gods volk moet geleid worden door het woord van God dat getrouw wordt overgebracht door zijn profeten, niet door religieus bijgeloof.

Ten tweede roept dit de vraag op over wie een ware profeet is (18:20-22), een thema dat Mozes al eerder behandelde (Deut. 13, zie de overdenking van 9 juni) maar dat hier kort opnieuw aan bod komt. Want als het volk het Woord van God door Gods profeten wil kennen, is het belangrijk om sommige van de criteria te herhalen waardoor iemand ware van valse profeten kan onderscheiden.

Ten derde herinnert Mozes de Israëlieten aan de essentiële bemiddelende rol van de profeet (18:16-17). Natuurlijk is dit waar op een alledaags niveau: ware profeten openbaren woorden van God die anders onbekend zouden zijn, en bemiddelen dus tussen God en mensen. Maar Mozes verwijst naar iets diepers. Wanneer God zichzelf openbaart bij Sinaï, was het volk zo bang dat ze wisten dat ze deze heilige God niet konden benaderen: ze wisten dat ze zouden sterven (Ex. 20:18-19). Het volk wilde dat Mozes de middelaar zou zijn van de openbaring van God. Mozes prijst hen voor deze beoordeling, deze terechte vrees voor God (Deut. 18:17). Op dezelfde manier zal God een andere profeet verwekken die dezelfde middelaarsfunctie zal vervulllen.

Ten vierde is deze belofte in zekere zin vervuld in elke ware door God gezonden profeet. Maar de taal van deze belofte is zo genereus dat het moeilijk is niet te zien dat uiteindelijk een bepaalde speciale profeet in beeld is: niet alleen zal hij alles doorgeven wat God hem opdraagt, maar als iemand niet luistert naar Gods woorden gesproken in Gods naam, van die zal God zelf rekenschap vragen. Denk niet alleen verder na over Handelingen 3:22-23; maar ook over Johannes 5:16-30.


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 12 juni 2012

De koning die de HERE, uw God, verkiezen zal (Deut. 17)


Deuteronomium 17, Psalm 104, Jesaja 44, Openbaring 14

Mozes voorziet een tijd waarin het volk Israël een koning zal kiezen (Deut. 17:14-20). Hij kon niet weten dat eeuwen later, wanneer de Israëlieten voor het eerst om een koning zouden vragen, ze dit zouden doen met alle verkeerde motieven – in de eerste plaats omdat ze wilden zijn als de heidense volkeren rond hen. Het resultaat was Saul. Maar dat is een ander verhaal.

Als het volk een koning moet hebben, welke soort koning zou dit dan moeten zijn?

(1) Hij moet de eigen keuze zijn van de Here (17:15).

(2) Hij moet een Israëliet zijn, gekozen ‘uit het midden van uw broeders’ (17:15), geen buitenlander.

(3) Hij zal voor zichzelf geen grote aantallen paarden verwerven, d.w.z. grote persoonlijke rijkdom verwerven en militaire macht, en zeker niet als dit een of ander militair bondgenootschap inhoudt met een grootmacht als Egypte (17:16).

(4) Hij mag zich niet vele vrouwen nemen (17:17). Het ging niet simpelweg over polygamie. In het oude Midden-Oosten was het zo dat hoe machtiger de koning, hoe meer vrouwen hij had. Dit verbod is daarom tegelijk een beperking op de macht van de koning en een waarschuwing dat veel vrouwen waarschijnlijk zijn hart zouden doen afwijken (17:17). Dit is niet omdat vrouwen op zich slecht zijn; veeleer is een koning die op veel vrouwen jaagt geneigd om prinsessen en edelvrouwen te huwen uit omliggende landen, en zij brengen hun heidendom mee. Binnen dit kader zal het hart van de koning afwijken. Dit is precies wat er gebeurde met Salomo.

(5) Bij troonsbestijging is het eerste dat een koning moet doen, voor zichzelf in het Hebreeuws een afschrift van ‘deze wet’ laten maken – ofwel van het boek Deuteronomium ofwel van de volledige Pentateuch. Dan moet hij er elke dag in lezen gedurende heel zijn leven (17:18-20). De vele doelstellingen van deze taak zijn duidelijk: dat hij de HERE, zijn God, zou vrezen, al zijn woorden nauwgezet zou volgen en dat hij zich daarom niet beter zou achten dan zijn volksgenoten en niet zou afwijken van de wet. Het resultaat zal een langdurige dynastie zijn.

Het is niet moeilijk om je voor te stellen hoe radicaal anders de volledige geschiedenis van Israël ware geweest indien deze vijf criteria nagevolgd waren door elke koning die op de troon van David terechtkwam. Het zou bijna anderhalf millennium duren eer er in Israël een koning zou opstaan die de uitgekozen dienstknecht van de Here zou zijn, iemand ‘in alle opzichten aan zijn broeders gelijk’ (Hebr. 2:17), een gewone handarbeider zonder rijkdom of macht, een man die niet verleid werd door schoonheid of macht of heidendom (ondanks de meest boosaardige aanvallen van de duivel), een man die doortrokken was van de Schrift van zijn jeugd af en die nauwgezet al de woorden van God volgde. Hoezeer hebben we die koning nodig!


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 11 juni 2012

'Hij straft ons niet naar onze zonden' (Psalm 103)

Deuteronomium 16, Psalm 103, Jesaja 43, Openbaring 13

Het is moeilijk je een liefelijker psalm voor te stellen dan Psalm 103. Toen onze kinderen opgroeiden, was de prijs die ze ‘betaalden’ om hun eerste met leder gebonden Bijbels te krijgen, het uit het hoofd leren van Psalm 103. Doorheen de eeuwen wendden talloze gelovigen zich tot deze zinnen en ontdekten ze dat hun geest werd verkwikt, hun toewijding tot lofprijzing en dankbaarheid werd hernieuwd, dat ze werden aangespoord tot gebed of dat er een op God gericht wereldbeeld werd hersteld.

Deze psalm kan makkelijk onze overdenkingen vullen voor de rest van de maand of voor de rest van het jaar. In plaats daarvan focussen we op drie kenmerken.

(1) De psalm wordt ingesloten door aansporingen tot lofprijzing. Aan het begin spoort David zichzelf aan, en door zijn voorbeeld ook zijn lezers: ‘Loof de HERE, mijn ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam’ (103:1). Impliciet erkent David dat het bedroevend makkelijk is om de uiterlijkheden van lofprijzing te behouden, zonder dat er iets aan het hart van Gods beelddragers ontspringt. Dit zal niet volstaan: ‘al wat in mij is, love zijn heilige naam’. Tegen het einde van de psalm is het kader voor het loven van een dergelijke God te klein, hoe eerlijk en gemeend ook je lof mag zijn, want uiteindelijk regeert Gods koninkrijk over alles (103:19): ‘Looft de HERE, gij zijn engelen, gij krachtige helden die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn woord. Looft de HERE, al zijn heerscharen, gij zijn dienaren, die zijn wil volbrengt’(103:20-22). Nu is de lof van de psalmist één met de lof van de hemel, met de lof van de volledige geschapen orde.

(2) Wanneer David aanvangt om al ‘zijn weldaden’ op te noemen (103:2), begint hij met de vergeving van zonden (103:3). Hier is een man die verstaat wat van het grootste belang is. Als we alles hebben op Gods vergeving na, hebben we niets van waarde; als we Gods vergeving hebben, wordt ons ook al het andere van waarde beloofd (zie Rom. 8:32).

(3) David gaat snel verder van de zegeningen die hij ervaart als individuele gelovige naar de publieke gerechtigheid van de Heer (103:6), naar zijn genadige zelfopenbaring aan Mozes en de Israëlieten (103:7-18). Hier blijft hij het langst stilstaan, telkens in gedachten terugkerend naar de grootste zegeningen die de Here zijn volk schonk. Bovenal focust hij nogmaals op het zuivere voorrecht dat je zonden vergeven zijn, weggedaan en vergeten. Dit alles komt voort, zo merkt David, uit het karakter van God. Barmhartig en genadig is de HERE, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid (103:8). Hij rekent af met onze zonde – maar houdt vol ontferming altijd in gedachten welk zwak maaksel we wel zijn. We mogen dan tijdelijke schepselen zijn, ‘maar de goedertierenheid des HEREN is van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen’ (103:17).


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 10 juni 2012

'Armen zullen nooit in het land ontbreken' (Deut. 15)


Deuteronomium 15, Psalm 102, Jesaja 42, Openbaring 12

Een van de treffende kenmerken van de vele passages in Deuteronomium die beschrijven hoe het leven zou moeten zijn eenmaal het volk het Beloofde Land binnentrekt, is een spanning tussen hetgeen vooropgezet wordt als ideaal en hetgeen in feite de realiteit zal blijken.

Zo wordt aan de ene kant tegen het volk gezegd: ‘Er zal echter geen arme onder u zijn, want de HERE zal u gewis zegenen in het land, dat de HERE, uw God, u als erfdeel in bezit zal geven, indien gij maar aandachtig luistert naar de HERE, uw God, door heel dit gebod, dat ik u heden opleg, naarstig te onderhouden’ (Deut. 15:4-5). Aan de andere kant erkent hetzelfde hoofdstuk heel duidelijk ‘Want armen zullen nooit in het land ontbreken; daarom gebied ik u aldus: Gij zult uw hand wijd openen voor uw broeder, voor de ellendige en de arme in uw land’ (15:11).

Het eerste tekstgedeelte, dat er ‘geen arme onder u zal zijn’, is gebaseerd op twee dingen: de zuivere overvloed van het land (een teken van zegen van het verbond), en het wettelijk systeem dat God wil opgelegd zien om elke vorm van de ellendige armoedeval te vermijden. Dit laatste omvat het om de zeven jaar kwijtschelden van schulden – een schokkend voorstel voor onze oren (15:1-11). Er is zelfs een waarschuwing voor ‘de lage gedachte’, waarbij je onbarmhartig vrekkigheid plant (15:8-10).

De mate waarin deze idealistische wetten ooit werden uitgevoerd wordt betwist. Er is zeer weinig bewijs dat ze tot algemeen nagevolgde publieke wet werden in het Beloofde Land. Zo wordt het tweede tekstgedeelte onvermijdelijk: ‘armen zullen nooit in het land ontbreken’.

Het weerspiegelt de grauwe realiteit dat geen economisch systeem kan garanderen dat armoede wordt uitgeroeid, omdat mensen het in de praktijk moeten brengen, mensen hebzuchtig zijn, mensen blijven proberen om er tussenuit te muizen en ten slotte het systeem te omzeilen voor persoonlijk voordeel.

Niet dat we suggereren dat alle economische systemen even goed of even slecht zijn: dat is duidelijk niet zo. Evenmin suggereren we dat wetgevers niet voortdurend moeten werken aan het verbeteren van systemen en het vermijden van uitwegen die corruptie in de hand werken.

Maar het suggereert wel dat de Bijbel pijnlijk realistisch is over de onmogelijkheid van gelijk welk utopia in deze gevallen wereld, zij het nu economisch of niet. Bovendien zullen de Israëlieten bij gelegenheid zodanig corrupt worden, zowel in de economische arena als daarbuiten, dat God zijn zegen aan het land zal onthouden; zo kon de regen bijvoorbeeld ingehouden worden (zoals in de dagen van Elia). En dan zou het land niet in staat zijn om alle mensen die er leefden te onderhouden. Vandaar dat de nadruk dat er altijd arme mensen zullen zijn (een punt dat Jezus herhaalt, Matt. 26:11) geen verborgen fatalisme is, maar een oproep tot milde vrijgevigheid.


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 9 juni 2012

EO Jongerendag 2012



Vandaag vond de EO Jongerendag plaats. Op de website van de EO Jongerendag lees je er natuurlijk alles over.

Leuk detail bij deze dag: een Belg werd Jeugdleider van het Jaar. Proficiat, Uriel Denivelle!


Wat met de valse profeten? (Deut. 13)


Deuteronomium 13-14, Psalmen 99-101, Jesaja 41, Openbaring 11

Drie vragen:

(1) Hoe kun je een valse profeet herkennen? De Bijbel geeft verschillende complementaire criteria. In Deuteronomium 18:22 wordt ons bijvoorbeeld verteld dat als een ogenschijnlijke profeet iets voorspelt en zijn woord komt niet uit, de profeet vals is. Natuurlijk helpt dit criterium ons niet veel verder in het geval de voorspelling van de profeet nog ver in de toekomst ligt. Bovendien worden we hier in Deuteronomium 13 gewaarschuwd dat het tegenovergestelde niet bewijst dat de profeet daarom te vertrouwen is. Indien uitkomt wat de zelfverklaarde profeet voorspelt, of als hij erin slaagt om een bepaald miraculeus teken of wonder te verrichten, moet nog een ander criterium gebruikt worden. Verleidt de boodschap van deze profeet mensen om een of andere god te aanbidden buiten de Heer die het volk uit Egypte leidde?

Dit criterium vooronderstelt een grondig begrip van de voorafgaande openbaring. Je moet weten wat God over zichzelf geopenbaard heeft vooraleer je kunt bepalen of de profeet je al of niet naar een valse God leidt. Want aan de valse God kunnen nog altijd de bijbelse namen van God gegeven worden (zoals bijvoorbeeld gebeurt in het mormonisme of in de christologie van de zogenaamde getuigen van Jehovah).

De eerste Brief van Johannes biedt hetzelfde criterium: als hetgeen de schijnbare profeet (1 Joh. 4:1-6) leert, niet te rijmen valt met wat de gelovigen gehoord hebben ‘van den beginne’ (1 Joh.2:7; 2 Joh. 9), dan komt het niet van God (zie ook Paulus in Gal. 1:8-9).

(2) Waarom zijn valse profeten gevaarlijk? Buiten de voor de hand liggende reden, namelijk dat ze valse leer prediken die mensen afbrengen van de levende God en daarom uiteindelijk zijn oordeel aantrekken, zijn er nog twee redenenen. Ten eerste maakt de manier waarop ze beschreven worden – ‘valse profeet’ – het kernprobleem al duidelijk. Ze pretenderen het woord van God te spreken, en dit kan misleidend zijn. Indien ze langskwamen en zeiden ‘Laat ons eens vreselijk zondigen’, dan zouden de meesten niet aangetrokken zijn. De verleiding van valse profetie is zijn schijnbare spiritualiteit en waarheidsgehalte. Ten tweede kunnen valse profeten een gemeenschap binnenkomen van buitenaf (bijv. Hand. 20:29 – en als het de ‘juiste’ buitenaf is, maakt dit hen buitengewoon aantrekkelijk), maar kunnen ze ook van binnen de gemeenschap opstaan (bijv. Hand. 20:30), zoals hier bijvoorbeeld een familielid (13:6). Ik weet van meer dan een christelijke instelling die leerstellig verkeerd liep omwille van nepotisme of vriendjespolitiek.

(3) Wat kan eraan gedaan worden? Drie dingen.
Ten eerste moet je erkennen dat deze beproevende gebeurtenissen niet buiten de grenzen van Gods soevereiniteit vallen. Trouw is des te meer geboden (13:3-4).
Ten tweede moet je de waarheid leren en ze goed leren, of je zult altijd onderscheidingsvermogen ontberen.
Ten derde moet je de gemeenschap reinigen van valse profeten (een proces dat een andere vorm aanneemt onder het nieuwe verbond: bijv. 2 Kor. 10-13, 1 Joh.4:1-6) of ze zullen geleidelijk aan geloofwaardigheid winnen en enorme schade aanrichten.


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 8 juni 2012

Aan de vooravond van grote veranderingen (Deut. 12)


Deuteronomium 12, Psalmen 97-98, Jesaja 40, Openbaring 9

Hoewel het boek Deuteronomium voortdurend terugblikt naar de Exodus en de jaren van zwerven door de woestijn, kijkt het wel degelijk ook vooruit: het volk staat op het punt om het Beloofde Land binnen te trekken en bepaalde dingen zullen veranderen. In een overgangsperiode moet je het verschil vatten tussen wat zou moeten veranderen en wat niet.

In het hoofdstuk van gisteren komt het woord ‘heden’ of ‘thans’ of ‘vandaag’ voor (afhankelijk van je vertaling, JL): ‘Immers, gij kent thans – want dit geldt niet voor uw kinderen …’ (Deut. 11:2). Dit woord is belangrijk doorheen dit boek. Een goed verstaan van het verleden bereidt de weg voor de veranderingen van vandaag, nu ze op het punt staan om het Beloofde Land binnen te trekken. In Deuteronomium 12 is de grootste verandering waar ze voor staan, het vestigen van een plaats in het land waar God verkiest ‘om daar zijn naam te vestigen’ en er zijn woning te maken (12:5, 11). Met andere woorden: het hoofdstuk kijkt vooruit naar de tijd waarin geen offers meer zullen gebracht worden naar goeddunken op de plaats waar de offeraar zich net bevindt (12:8), en waarin de mobiele tabernakel van de pelgrimsjaren niet meer aanvaardbaar zal zijn.

God zal veeleer een stabiel centrum vestigen in het land. ‘Maar de plaats, die de HERE, uw God, uit het gebied van al uw stammen verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, om daar te wonen, die zult gij zoeken en daarheen zult gij gaan. Daarheen zult gij brengen uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en uw wijgeschenken, uw gelofteoffers en uw vrijwillige offers, de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee. Daar zult gij eten voor het aangezicht van de HERE, uw God, en u verheugen, gij en uw huisgezinnen, over alles wat gij ondernomen hebt, waarin de HERE, uw God, u gezegend heeft’ (12:5-7).

In de loop der jaren was de tabernakel gevestigd in Siloh, Bethel en uiteindelijk in Jeruzalem, waar ze werd vervangen door de tempel in de dagen van Salomo.
De gewijzigde omstandigheden brengen zowel punten van continuïteit als van discontinuïteit. Mozes benadrukt dat er dan, zoals ook nu, geen tolerantie zal zijn voor de heidense afgodspraktijken van de hen omringende volken en van hen die ze uit het land moeten verdrijven (12:29-31).

Maar de grote afstand waarop de meeste mensen zullen leven ten opzichte van het centrale heiligdom betekent ook dat er van hen niet meer verwacht wordt dat ze alle vlees zullen kunnen slachten in de regio, en dat ze ook niet langer de fijne verschillen zullen kunnen aanhouden tussen wat het deel is voor de priester en wat hun deel is. Nu zal het volkomen gepast zijn om hun dieren ook te slachten en te eten, zoals het groot wild dat gedood wordt in het veld (12:15-22).

Desondanks blijven drie punten in volle kracht staan.
(1) Ze mogen niet vergeten te voorzien voor de Levieten (velen van hen hingen van de tabernakel-/tempeldienst af voor hun onderhoud – 12:19).
(2) Ze mogen het bloed van de dieren die ze slachten niet eten (12:23-25).
(3) Er wordt nog steeds van hen verwacht dat ze de heilige gaven of gelofteoffers op het altaar zullen brengen op de hoogtijdagen, wanneer van elk gezin verwacht wordt dat het zich voor de Heer zal stellen (12:26-28).

Andere overgangen volgen in de geschiedenis van de verlossing en vragen dat we er met aandacht over nadenken (bijv. Ps. 95:7-11; Mark. 7:19; Joh. 16:5-11; Hebr. 3:7-4:11).


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 7 juni 2012

Gij (en niet uw kinderen) kent zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm (Deut. 11)


Deuteronomium 11, Psalmen 95-96, Jesaja 39, Openbaring 9

Mijn ouders waren eerder arm – niet met de armoede zoals je die vindt in de ergste sloppenwijken ter wereld, maar arm naar Amerikaanse maatstaven. Mijn vader was een voorganger (pastor). Nog voor ik werd geboren, aan het einde van de crisis die bekendstaat als ‘the Great Depression’, ging vader rond met een kleine wagen met voedsel. Dit voedsel was rond kerstmis gecollecteerd voor de armen. En toen kwam hij thuis in de flat die mijn ouders huurden en was het enige eten dat we als kerstdiner in huis hadden een blik bonen. Mijn ouders dankten God ervoor – en terwijl ze daar nog mee bezig waren werden ze uitgenodigd voor een maaltijd. Ik herinner me nog vele gelegenheden uit de tijd dat ik opgroeide, dat ons gezin bad dat God zou voorzien in onze noden – bijvoorbeeld bij grote medische rekeningen die we niet konden betalen – en Hij deed het altijd.

Toen ik van huis wegging om naar de universiteit te gaan, bezuinigden en spaarden mijn ouders; dat jaar stuurden ze me tien dollar. Voor hen was dit veel geld; wat mezelf betreft, ik stond er financieel alleen voor en werkte en studeerde. Vele malen kwam ik twee of drie dagen door zonder eten, terwijl ik heel veel water dronk om te vermijden dat mijn maag rammelde, en de Heer vroeg om in mijn noden te voorzien, bang als ik was dat ik mijn studies zou moeten afbreken. God voorzag altijd, soms op eenvoudige manieren, soms met verbazingwekkende tentoonspreidingen.

Vandaag kijk ik naar mijn kinderen en merk ik dat, hoewel ze andere soorten beproevingen en verzoekingen te verduren krijgen, ze nooit met iets vergelijkbaars geconfronteerd werden als ontbering (niet alles krijgen wat ze willen telt niet mee!).

Dan lees ik Deuteronomium 11, waar Mozes een onderscheid maakt tussen generaties: ‘Immers, gij kent thans – want dit geldt niet voor uw kinderen, die de tuchtiging van de HERE, uw God, niet kennen en niet gezien hebben – zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm, de tekenen en de daden, die Hij in Egypte gedaan heeft aan Farao, de koning van Egypte, en aan diens gehele land’ (11:2-3, zie 11:5).
Nee, het waren niet de kinderen, maar ‘uw ogen hebben heel het grote werk gezien, dat de HERE gedaan heeft’ (11:7).

Wat concludeert Mozes dan uit dit verschil tussen de generaties?
(1) De oudere generatie zou snel moeten zijn om te gehoorzamen, omwille van alles waaruit ze konden leren (11:8). Hier sta ik dan, nadenkend over de beperkte ervaring van mijn kinderen, terwijl het eerste dat God zegt is dat ik degene ben die niet te verontschuldigen is.
(2) De oudere generatie moet systematisch aan hun kinderen doorgeven wat ze leerden (11:19-21); opnieuw ligt de eerste verantwoordelijkheid bij mij, niet bij hen.
(3) Algemener gesteld, hangt het van de twee eerste punten af of God het volk de zegeningen van het verbond zal schenken, hier in de vorm van het land en zijn overvloed.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org