dinsdag 31 juli 2012

Geestesgaven zijn nooit een excuus voor persoonlijke zonde (Richteren 14)



Richteren 14, Handelingen 18, Jeremia 27, Markus 13

Sommigen van ons hebben zich afgevraagd waarom God occasioneel duidelijk gebrekkige mensen gebruikt in krachtig dienstwerk. Dit wil niet zeggen dat God alleen volmaakte mensen zou moeten gebruiken, want dit zou betekenen dat hij géén mensen zou gebruiken. Noch refereer ik naar het feit dat wij allen allerhande zwakheden en fouten hebben. George Whitefield bijvoorbeeld, deed het ondanks zijn enorme aanzien als prediker en evangelist, niet al te goed op het huwelijksfront, of in zijn (misleide) overtuiging dat zijn zoon zou genezen van zijn dodelijke ziekte. Vrijwel iedere christen leider, of uit bijbelse tijden of uit de meer recente geschiedenis, kon niet blijven staan onder de drieste aanvallen van dit soort kritiek.

Nee, waar ik aan denk is de afwijking die zo publiek is en vreselijk dat het iemand de volgende twee vragen doet bedenken: (a) Indien deze persoon zo krachtig en godvrezend is, vanwaar dan die lelijke fout? (b) Indien deze persoon zo vervuld is met de Geest, waarom doet diezelfde Geest hem dan zijn daad niet opruimen?

Er zijn geen eenvoudige antwoorden. Soms is het slechts een kwestie van tijd. Judas Iscariot was uiteindelijk betrokken in publieke dienst met de elf andere apostelen – zelfs in een dienst van wonderen – maar met de tijd bleek hij afvallig. Het verloop van de tijd deed hem door de mand vallen. Maar soms zijn de afwijkingen er vanaf het begin tot het eind.

Dit blijkt waar, zo lijkt het, in het leven van Simson. De Geest van God kwam krachtig over hem; de Here gebruikte hem om de Filistijnen te bedwingen. Maar wat doet hij als hij een Filistijnse vrouw huwt, wanneer de Wet strikt verbood om iemand te huwen van buiten de verbondsgemeenschap (Richteren 14:2)? Wanneer zijn ouders hem waarschuwen voor de gevolgen, gaat hij er gewoon tegenin, en zij berusten erin (14:3). Het is waar, zij wisten niet ‘dat dit zo door de HERE beschikt was’ (14:4), op dezelfde manier als het verkopen van Jozef als slaaf van de Heer was; maar dit praatte die menselijke daden daarom nog niet goed.

Simsons gewaagde raadsel (14:12-13) is meer verwaand en hebzuchtig dan het wijs en eerbaar is. Natuurlijk zijn de Filistijnen echt wreed in deze zaak (14:15-18, 20), maar wanneer Simson dertig mannen vermoordt om aan de bepalingen van de weddenschap te voldoen wordt hij minder gemotiveerd door een verlangen om het land te reinigen en het verbondsvolk in zijn kracht te herstellen, dan door persoonlijke wraak.

Gelijkaardige opmerkingen kunnen gemaakt worden over zijn taktieken in het volgende hoofdstuk, en over zijn stomende leven in het hoofdstuk daarna.
Het lijkt er daarom wel op dat kracht van de Geest in een dimensie van het leven, op zichzelf geen garantie is voor Geestgedreven discipline en maturiteit in elke dimensie van het leven.

Daaruit volgt dat het aanwezig zijn van Geestesgaven nooit een excuus is voor persoonlijke zonde.


Eigen vertaling van de overdenking bij 31 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 30 juli 2012

Paulus in Athene (Hd. 17)



Richteren 13, Handelingen 17, Jeremia 26, Markus 12

Meestal begon Paulus zijn evangelisatiewerk onder de heidenen met de synagoge. Zijn normale werkwijze bij aankomst in een nieuwe stad was om de synagoge te bezoeken en (aangezien het niet ongewoon was om bezoekers te vragen om te spreken) de gelegenheid te gebruiken om het evangelie te prediken. Dit betekent dat zijn publiek bestond uit een mix van Joden, proselieten (d.w.z. heidenen die zich bekeerden tot het Judaïsme), en Godvrezenden (d.w.z. heidenen die sympathie koesterden voor Joden en het Joodse monotheïsme maar die zich nog niet formeel bekeerd hadden).

Het boek Handelingen toont bij diverse gelegenheden (bijv. 13:13-48; 17:1-9) dat de synagogeleiders snel genoeg hadden van Paulus en hem uit de synagoge banden. Op dit punt gingen veel van de proselieten en Godvrezenden met hem mee. Dit betekende dat, hoewel hij nu predikte voor een grotendeels heidens publiek, de kern van dat publiek al toch al in enige mate kennis had genomen van de Oudtestamentische Schriften. Met andere woorden: in dergelijke gevallen kon Paulus prediken tot mensen die in grote lijnen het vocabulaire, de feiten en de bewegingen kenden van de Oudtestamentische verhaallijn.

Maar wat zou Paulus doen als hij zou preken tot bijbels ongeletterden – dat is tot mensen die nog nooit gehoord hadden van Mozes, nog nooit het Oude Testament gelezen hadden, nooit een enkel feit uit de Oudtestamentische plotlijn leerden? Dergelijke mensen zouden niet alleen moeten geïnformeerd worden, maar zouden ook heel wat ideeën moeten afleren die ze oppikten uit een of ander cultureel of religieus erfgoed. We krijgen een glimp van een dergelijke ontmoeting in 14:8-20, wanneer de inwoners van Lystra opgewonden concluderen dat Paulus en Barnabas incarnaties zijn van Griekse goden (zie de overdenking van 27 juli). Het korte verslag van de toespraak van Paulus biedt een glimp van het apostolisch antwoord.

Maar het is het verslag van Paulus’ bezoek aan Athene (17:16-31) dat ons het meest onthult. Ook hier begon Paulus in de synagoge (17:17), maar hij ging ook evangeliseren op de marktplaats voor wie er ook maar bleek te zijn (17:17), en dit gaat vooraf aan de uitnodiging om te spreken op de bijeenkomst van de Aeropagus.

En daar merk je duidelijk hoe de apostel Paulus deze zaak doordacht heeft. In een wereld van eindige goden (vaak ondersteund door een pantheïstische godheid), van cyclische visies op de geschiedenis, subbijbels verstaan van zonde, veelvuldige afgoderij, dualisme dat verklaart dat het stoffelijke slecht is en al het geestelijke goed, stammengodheden en niet weinig bijgeloof, schildert Paulus een wereldbeeld van de ware God, een lineaire visie op de geschiedenis, de aard van zonde en afgoderij, te verwachten oordeel, de eenheid van het menselijke ras en de eenheid van God – allemaal als het noodzakelijke raamwerk zonder hetwelk zijn verkondiging van Jezus geen zin heeft.

Wat betekent dit voor evangelisatie vandaag?


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 29 juli 2012

Kom over en help ons (Hd. 16)



Richteren 12, Handelingen 16, Jeremia 25, Markus 11

Drie opmerkingen over deze stappen in de dienst van Paulus en Silas (Handelingen 16):

(1) Om de ‘Macedonische roeping’ van Paulus te begrijpen (16:6-10), moet je zijn bewegingen op een kaart kunnen volgen. Na het centrale deel van wat nu Turkije is, doorreisd te hebben, verhindert de Geest Paulus en Silas om Asia in te trekken (16:6), d.w.z. Klein-Azië, het westelijke deel van het huidige Turkije. Dus reizen ze naar het noorden. Nu proberen ze Bitynië in te trekken (16:7). Waren ze daartoe in staat geweest, dan bevonden ze zich op de belangrijkste oost-westverbinding die het Romeinse Rijk verbond met Indië – richting het oosten. Maar de ‘Geest van Jezus’ verhindert dat ze die stap nemen (16:7), en dus trekken ze in de enige richting die nog voor hen open ligt langs de wegen van die tijd: ze trekken richting de havenstad Troas. Van daaruit ligt er maar een bestemming voor de hand: over het water naar Europa. Tijdens de nacht krijgt Paulus een visioen van een man in Macedonië, de meest nabijgelegen landstrook van Europa, die hem smeekt: ‘Steek over naar Macedonië en help ons’ (16:9). Dit bevestigt Paulus en Silas in hun bewegingen; het zet hen niet in een andere richting. Het resultaat is dienstwerk op het Europese continent en uiteindelijk een pad naar Rome.

(2) De eerste bekeerling in Europa was een vrouw, een intercontinentale zakenreiziger uit Tyatira. Merk de beschrijving van haar bekering op en daarna de beschrijving van die van de gevangenbewaarder in Filippi: ‘de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd’ (16:14); ‘hij (was) met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen’ (16:34). Laten we beide uitdrukkingen vandaag gebruiken.

(3) De moeite waard om over na te denken zijn de gelegenheden waarin Paulus staat op zijn Romeins staatsburgerschap, en wanneer hij dit niet doet. Soms wordt hij geslagen zonder een woord van protest. In Filippi worden aan Paulus en Silas ‘vele slagen gegeven’ (16:23-24), schijnbaar zonder dat ze protesteren. Romeinse staatsburgers waren uitgesloten van zweepslagen zolang ze niet schuldig waren bevonden aan de misdaad die hen ten laste werd gelegd. Maar wanneer de gevangenbewaarder wordt opgedragen de gevangenen los te laten, protesteert Paulus dat hij en Silas, beiden staatsburgers, gegeseld werden zonder voorafgaand proces en hij staat erop dat de hoofdlieden van de stad naar hen toekomen en uit de gevangenis leiden als een soort publieke verontschuldiging (16:37-39).
Waarom niet eenvoudig in stilte lijden, niet in het minst omdat dit is wat ze soms doen? Het valt moeilijk te bewijzen, maar velen hebben geloofwaardig geargumenteerd dat Paulus op zijn rechten staat wanneer hij door zo te handelen denkt dat hij wettelijke precedenten kan scheppen die andere christenen kunnen helpen. Elke zaak in de boeken waarin van christenen blijkt dat ze onschuldig zijn of onschuldig aan publieke oproer of geen bedreiging vormen voor het Romeinse Rijk, kan maar een nuttig wettelijk precedent zijn. Als dit juist is, is het een teken van strategische visie – in het belang van anderen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 28 juli 2012

Geen al te zware lasten voor de heidenen die zich tot God bekeren (Hd. 15)



Richteren 11, Handelingen 15, Jeremia 24, Markus 10
Hier zal ik twee verschillende overdenkingen in de beschikbare ruimte persen, een over elk van de twee eerste Bijbelgedeeltes die hierboven vermeld staan.

In Handelingen 15 is het van het hoogste belang om te verstaan waarover het dispuut ging dat aan de oorzaak lag van wat sindsdien bekendstaat als de ‘vergadering te Jeruzalem’ (of ‘de apostelvergadering’). Een aantal (Joodse) mannen reisde van Judea naar Antiochië en begon de gelovigen daar te leren dat, zelfs al geloofden ze in Jezus, ze toch niet gered konden worden, tenzij ze besneden werden in overeenstemming met de wet van Mozes (15:1). De latere geschiedenis heeft de naam ‘Judaïsten’ gegeven aan deze mensen.

Vanuit het perspectief van deze Judaïsten was Jezus de Joodse Messias en men kon deze Joodse Messias niet echt volgen zonder een Jood te worden. Ongetwijfeld voelden sommige Joden zich bedreigd door deze toevloed van onbesneden heidenen in de kerk: de Joodse identiteit was in groot gevaar en kon verwateren of zelfs verloren gaan. Indien deze heidenen echter allen Joden werden, zoals aangegeven door de besnijdenis, zou dit gevaar verdwijnen.

Toch gaat de kwestie verder dan de vraag naar de Joodse eigen identiteit. Uiteindelijk mondt het uit in de vraag van hoe je hele Bijbel in elkaar steekt. De Judaïsten verhieven de wet van Mozes boven Jezus. Jezus kon slechts aangenomen worden als de Messias, indien dit resulteerde in een groep mensen die zelfs nog ernstiger toegewijd was aan het gehoorzamen van het Mozaïsch verbond – voedselwetten, besnijdenis, tempelcultus en dies meer.

De leiders echter wijzen in een andere richting. De wet werd nooit goed gehoorzaamd door de Joden (15:10); waarom die dan opleggen aan de heidenen? Nog belangrijker: de openbaring die wordt weerspiegeld in het oude verbond verwijst naar Jezus. Hij is het doel ervan, niet haar dienstknecht. Petrus herinnert de verzamelde groep dat God in de episode met Cornelius zijn Geest over de heidenen heeft uitgestort zonder dat ze besneden waren (15:7-8). Uiteindelijk staat de vrijheid van Gods genade op het spel (15:11).

De verslagen van Paulus en Barnabas blijken nuttig. Jakobus, de halfbroer van de Heer Jezus – tegen die tijd blijkbaar de vooraanstaande oudste van de gemeente in Jeruzalem – biedt zowel een krachtige uiteenzetting van een Oudtestamentische tekst als zijn eigen pastorale oordeel (15:13-21). De combinatie geeft de doorslag – hoewel de discussie herhaaldelijk heropflakkert gedurende de daaropvolgende decennia. Krijg een goed begrip van deze kwesties en je Bijbel valt in de juiste plooi.

Richteren 11:30-31, 34-40 is een typisch voorbeeld van een belofte die niet had mogen gedaan worden en een belofte die nooit had mogen gehouden worden. Ondanks sterke bijbelse nadruk dat men zijn eden moet houden, zou een belofte om iets zondigs te doen nooit mogen ingelost worden. Maar die moet beleden worden, opdat men geen twee zonden begaat in plaats van één. Bovendien vind je hier verder bewijs van de neerwaartse spiraal van theologische en morele dwaasheid in Israël ten tijde van de richteren.


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 27 juli 2012

Wij moeten door veel verdrukkingen in het Koninkrijk van God ingaan (Hd. 14)

Richteren 10, Handelingen 14, Jeremia 23, Markus 9
Paulus evangeliseerde al 15 jaar of meer, wellicht grotendeels in het gebied rond Tarsus, voor melding gemaakt wordt van zijn eerste ‘evangelisatietrip’. Ongetwijfeld bouwde hij buitengewone ervaring op toen hij zowel evangeliseerde onder Joden als onder heidenen, zodat hij tegen de tijd dat hij op het toneel verschijnt als een gemeentestichtend apostel al geen jonge man meer is die nog zijn weg zoekt, maar een volwassen en door de wol geverfde werker.

(1) Er is al vaak gezegd dat overal waar Paulus kwam, hij ofwel een opwekking startte ofwel oproer veroorzaakte, en soms allebei. Maar dat is natuurlijk niet helemaal waar. Bovendien is oproer niet noodzakelijk een kenmerk van authenticiteit: het hangt evenveel af van de omstandigheden en de toehoorders als van de prediker en zijn boodschap en stijl. Maar er is minstens enige waarheid vervat in de opmerking, en die is verbonden met de grote vrijmoedigheid van de apostel.

(2) In de vroege jaren van kerk, was de vervolging waar de christenen onder leden bijna volledig afkomstig van de Joden. Later werd natuurlijk veel ergere vervolging ingesteld door het Romeinse Rijk, tot Keizer Constantijn aan het begin van de vierde eeuw van kamp verwisselde. Maar in het begin was het niet zo. Het is moeilijk om dit in onze historische context op te nemen, aangezien wij leven aan deze zijde van de Holocaust. Maar feiten kun je niet wegmoffelen.
Je kunt wel verstaan waarom het er zo aan toe ging. In het begin waren alle christenen immers Joden; gedurende behoorlijk lange tijd bestond de meerderheid uit Joden. In beide gevallen was er tucht vanuit de synagoge mogelijk binnen tamelijk gesloten gemeenschappen. Bovendien waren in minstens een aantal steden invloedrijke Joden goed geplaatst om invloed uit te oefenen op de heidense autoriteiten om druk te leggen op mensen waarvan de Joden vonden dat ze het Joodse erfgoed en de Joodse cultuur onderuit haalden.

(3) In Lystra (Hd. 14:8-20) zie je een spectaculair voorbeeld van de onvoorspelbaarheid van oproer. In eerste instantie willen de heidenen Paulus en Barnabas eren, respectievelijk als Hermes (de God van de communicatie) en Zeus (hoofd van het Griekse pantheon), omwille van de genezing die ze in Jezus’ naam hadden verricht. Alleen met grote inspanningen kunnen Paulus en Barnabas de menigte hiervan weerhouden - die zich dan plots tegen hen keert wanneer ze opgehitst wordt door de Joodse tegenstanders die hen ondertussen op de hielen zitten.
Het antwoord van de apostelen was in beide gevallen opmerkelijk: ze doen er alles aan om de lof af te wijzen (14:14, 18), en ze aanvaarden de vervolging als iets wat logischerwijs te verwachten valt voor hen die het koninkrijk binnengaan (14:22).

(4) Wanneer Paulus en Barnabas terugkeren naar huis, niet meer dan een paar maanden later, trekken ze doorheen de steden waar ze al gemeenten gesticht hadden en waarin ze telkens oudsten aanstelden (14:23). Het is duidelijk dat de maturiteit van de oudsten die bedoeld wordt volledig afhankelijk is van de leeftijd en maturiteit van de gemeente.

Denk na over de relevantie van deze punten in je eigen context.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org


donderdag 26 juli 2012

Er waren in de gemeente van Antiochië profeten en leraren (Hd. 13)


Richteren 9, Handelingen 13, Jeremia 22, Markus 8

Vandaag wil ik de aandacht vestigen op een aantal lessen die we kunnen trekken uit de tegenover elkaar liggende eindjes van Handelingen 13.

(1) Het leiderschap in de kerk van Antiochië moet buitengewoon divers geweest zijn (13:1). De echte naam van Barnabas was Jozef. Hij was een Leviet uit Cyprus (4:36-37).In een tijd waarin de kerk in Jeruzalem zo snel groeide moet het voor de apostelen onmogelijk geweest zijn om zich elke naam te herinneren, maar deze Jozef was opgevallen door zijn opmerkelijke gave van vertroosting; als gevolg daarvan was hij beloond met een bijnaam die zijn karakter weerspiegelde: Barnabas – zoon der vertroosting.

Dan was er ook Simeon, ‘genaamd Niger’ – een uitdrukking die bijna zeker betekent ‘Simeon de zwarte’. In de oude wereld, in tegenstelling tot de Britse en Amerikaanse ervaring (en de Europese, JL), was slavernij verbonden met het economische systeem (mensen die failliet gingen konden zichzelf als slaaf verkopen – zie de overdenking van 11 maart) en met militaire macht; het bleef niet beperkt tot een bepaald ras. (Dus konden er Afrikaanse slaven zijn, Engelse slaven, Joodse slaven enz.) Dus was er niets abnormaals aan een ‘Simeon de zwarte’ als een van de leiders.

Over Lucius van Cyrene weten we bijna niets. Blijkbaar was hij, zoals Barnabas, afkomstig van een eiland in de Middellandse zee, en de vorm van zijn naam toont aan dat hij tot de Hellenistische wereld behoorde.

Manaën had genoeg connecties met de lagere adel dat hij was opgevoed met Herodes de viervorst.

Dan was er Saulus zelf, tegen die tijd een veteraan als evangelist, kerkstichter en Bijbelleraar met vijftien jaar ervaring, met genoeg littekens om het te bewijzen. Als gevolg van die roeping begaf hij zich steeds meer in heidense middens en gebruikte zijn naam, verbonden met zijn Romeins staatsburgerschap, Paulus (13:9). (Romeinse burgers hadden drie namen. In het geval van ‘meneer Paulus’ kennen we de twee andere niet – want Paulus was zeker de familienaam. Saulus was een bijkomende naam die moest dienen voor zijn Joodse herkomst.) Ook hij kwam uit de stad – van Tarsus. Wat een heerlijke en kosmopolitische diversiteit is er in deze kerk van Antiochië.

(2) Na het gedetailleerde verslag van Paulus’ toespraak in het Pisidische Antiochië, wordt ons verteld dat veel heidenen het woord des Heren verheerlijkten ‘ en allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof’ (13:48). Het is een uitstekende oefening om alle manieren te ontdekken waarop Handelingen of zelfs het volledige Nieuwe Testament, spreekt over bekering of bekeerlingen – en dan al deze manieren van uitdrukken in ons spreken te gebruiken. Want onze manieren waarop we over deze zaken spreken, reflecteert en vormt ook de manier waarop we over deze zaken denken. Er is geen bijbelse passage die spreekt over ‘Jezus aanvaarden als je persoonlijke Redder’ (hoewel het begrip op zichzelf niet volledig verkeerd is). Dus waarom gebruiken velen deze uitdrukking en spreken ze nooit in de bewoordingen van vers 48?


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 25 juli 2012

Van kwaad naar erger met Gideon (Richt. 8)



Richteren 8, Handelingen 12, Jeremia 21, Markus 7

Gideon was in velerlei opzichten een groot man. Toen de Here hem eerst riep, nam hij voorzichtig de eerste stappen in gehoorzaamheid ’s nachts (Richt. 6). Dan, vol van de Heilige Geest (6:34), en overtuigd door twee buitengewone tekenen dat God met hem was (6:36-40), leidde hij zijn van Godswege gereduceerde groep van driehonderd mannen naar een buitengewone overwinning over de Midianieten (Richt. 7).

Maar ondanks al die grootheid vertegenwoordigt Gideon iets van wat misgaat met het land. Diepgaande gebreken in zijn karakter en onstandvastigheid worden groter en gaan etteren, zodat tegen het einde van het boek het hele land zich in heel slechte staat bevindt.

Bij het eerste voorval in Richteren 8 komt Gideon er goed vanaf, de Efraïmieten behoorlijk slecht. Niemand was bereid om de Midianieten te bevechten voor God Gideon deed opstaan. Nu de overwinning onder Gideon al zo verbazend was, beschuldigen de Efraïmieten hem dat hij hen niet eerder in de strijd betrokken heeft. Hij antwoordt diplomatisch, en prijst hun inspanningen in het latere deel van de operatie, waardoor ze bedaren (8:1-3).

Bij de steden Sukkot en Pniël komen noch de steden zelf noch Gideon echt in een goed daglicht te staan (8:4-9, 13-17). De bewoners van de steden zijn laf, hebben geen principes en blijven maar al te graag aan de zijlijn zitten zolang ze niet weten vanuit welke richting de wind komt.

Maar ondanks alle rechtvaardigheid in Gideons antwoord, lijkt hij meer dan een klein beetje wraakzuchtig. Wanneer het tot de executie komt van de Midianietische koningen Zebach en Salmunna (8:18-21), is zijn besluit minder gebaseerd op de principes van publiek recht of op de geboden van de Heer met betrekking tot het reinigen van het land, dan op persoonlijke wraak: zijn eigen broers waren in de oorlog gedood.

Aan de ene kant lijkt Gideon niet machtshongerig. Hij wijst het populaire applaus af dat hem koning wilde maken, op basis van het feit dat alleen de Here moet regeren over zijn verbondsvolk (8:22-23). Maar dan struikelt hij lelijk. Hij maakt zijn verzoek voor gouden oorringen, en eindigt met een zodanig grote schat dat hij er een royaal priestergewaad van laat maken, een opperkleed versierd met ongeveer twintig kilo goud.

De religieuze toestand in Israël is zo benard dat die efod al snel een godsdienstig voorwerp van afgoderij wordt, niet alleen voor het volk maar ook voor Gideons familie (8:27). De loyaliteit aan het verbond die hij in stand houdt is niet totaal.

Er is ergere ellende op komst. Hij neemt zich niet twee of drie vrouwen, maar vele, en heeft zeventig zonen. Na zijn dood keert het volk terug naar openlijke afgoderij en vertoont het lelijke ondankbaarheid tegenover Gideons familie (8:33-35). En een van zijn zonen, Abimelech, blijkt een wrede en machtshongerige beul (Richteren 9).

Eigen vertaling van de overdenking bij 25 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 24 juli 2012

'Dan geeft God dus ook de heidenen de kans om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen' (Hd. 11)


Richteren 7, Handelingen 11, Jeremia 20, Markus 6

Wat opvalt aan Handelingen 11:1-18 is de grote aandacht die nog besteed wordt aan het opnieuw vertellen van het verhaal dat al gedeeltelijk in detail naar voren komt in Handelingen 10, vaak in precies dezelfde bewoordingen. Is dit niet een eerder buitensporig gebruik van ruimte op een boekrol?

Maar Lukas ziet dit als een keerpunt. Petrus wordt op het matje geroepen door de kerken in Judea omdat hij een huis van een onbesneden persoon is binnengegaan en met hen gegeten heeft (11:3). Petrus vertelt zijn ervaring opnieuw. Het visioen van het laken met de onreine dieren, het feit dat het drie keer herhaald wordt, de instructie van de Geest om mee te gaan met de heidense boodschappers, het feit dat zes van de (Joodse) broeders hem vergezelden en daarom zijn verhaal konden bevestigen, het neerdalen van de Geest op een manier die verwant is aan dezelfde gebeurtenis op Pinksteren, het linken van deze dingen met de woorden van de Heer Jezus – alles leidt tot Petrus zijn zorgvuldige conclusie: ‘Als God hun wegens hun geloof in de Heer Jezus Christus hetzelfde geschenk wilde geven als ons, hoe had ik hem daar dan van kunnen weerhouden?’ (11:17).

Nu enkele opmerkingen:

(1) Hoewel Petrus’ betoog overtuigend blijkt (11:18) betekent dit niet dat alle theologische implicaties al meteen klaar en duidelijk zijn. Dit kan wel goed zo zijn voor de heidenen, en kan reden voor vreugde zijn. Maar veel vragen blijven nog onbeantwoord: ‘Zullen de heidenen moeten besneden worden? Zullen ze gebonden zijn aan de wetten in verband met koosjer voedsel nadat ze tot geloof kwamen in Jezus? Indien niet, is het Joden dan toegestaan om dergelijke wetten los te laten, of was Petrus een eenmalige uitzondering? Zouden er twee heel andere kerken moeten komen, een Joodse en een heidense? Wat moeten de heidenen dan gehoorzamen? Wat is de relatie tussen dit nieuwe verbond en het oude? Veel van deze vragen komen op tafel in de komende hoofdstukken.

(2) De eerste betekenis van deze doop in de Heilige Geest is een beetje verschillend van in Handelingen 2. Hier dienen de sterke uitdrukkingen om deze groep nieuwe bekeerlingen te bevestigen voor de moederkerk in Jeruzalem – wat met Pinksteren niet hoefde te gebeuren.

(3) Vervolgens horen we van brede ongeplande verkondiging van het evangelie onder zowel Joden als heidenen (11:19 e.v.), wat de crisis verder opdrijft. Nu moeten de leiders in Jeruzalem niet alleen een individueel geval of een heidens huis beoordelen, maar een volledige kerk die overwegend heidens is.
Ze tonen grote wijsheid. De gezant die ze sturen geeft geen blijk van grote theologische scherpslijperij. Maar hij kan zien dat dit het werk is van de Geest en moedigt meteen de nieuwe bekeerlingen aan om God trouw te volgen – en laat snel de beste bijbelleraar sturen die hij kent voor een dergelijke kerk van gemengde afkomst (11:25-26). Dit is hoe Saulus van Tarsus geassocieerd raakt met deze grote kerk.


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 23 juli 2012

God maakt duidelijk: geen enkel mens verwerpelijk of onrein (Hd. 10)



Richteren 6, Handelingen 10, Jeremia 19, Markus 5

Het verslag van de bekering van Cornelius neemt veel ruimte in in het boek Handelingen. Nu het evangelie zich buiten zijn Joodse grenzen begeeft, wordt elke stap zorgvuldig in kaart gebracht. Eerst waren er de Samaritanen, een gemengd ras met een apart zicht op de Schrift. (Ze aanvaardden alleen de Torah, wat wij de Pentateuch noemen). Daarna kreeg je de Ethopische kamerling, die geen volwaardige proseliet kon zijn – maar (zou je kunnen argumenteren) misschien dat hij er een geweest was, ware hij niet verminkt geweest. Dan volgt de bekering van de man die de apostel van de volken zal zijn (zie 9:15).

Hier in Handelingen 10 is er dan de bekering van een godvruchtig persoon, een heiden die gehecht is aan de Schrift en aan de Joodse synagoge, die gekozen had om niet besneden te worden en dus een niet-gekwalificeerde proseliet – een bekeerling – van het judaïsme.

De apostel die God voorbereidt om naar Caesarea te gaan en het evangelie te prediken tot Cornelius en zijn huis is Petrus. Petrus’ herhaalde visioen ging over ritueel onrein voedsel. Drie keer wordt hem opgedragen onreine dieren te slachten en te eten; drie keer weigert hij, want hij beschouwt zichzelf gebonden aan de voedselvoorschriften van de Wet.

Velen hebben zich afgevraagd hoe Petrus zo hardleers kon zijn, gezien het feit dat, volgens Markus 7:19, Jezus al eerder een uitspraak had gedaan die alle voedsel rein verklaarde. Maar het is verre van duidelijk dat zijn discipelen de implicaties van Jezus’ uitspraak in die tijd verstonden. Markus schrijft later, rond 60 n.C., lang na de episode met Cornelius; en terwijl hij nadenkt over wat Jezus zei, ziet Markus de gevolgen van Jezus’ woorden in, die op het ogenblik zelf niet begrepen werden.

Zelfs de opdracht om het Evangelie overal te brengen, of Jezus’ aandrang dat mensen van overal ter wereld zouden komen en zich bij de aartsvaders zouden voegen in het koninkrijk der hemelen (Matt. 8:11), had de stukjes niet samengebracht voor de apostelen. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat Petrus in deze fase nog een en ander aan het uitzoeken is.

Dus wordt hij wakker en vraagt zich af wat het visioen betekent. Voorzienige timing maakt het punt duidelijk. Koosjere Joden waren altijd zenuwachtig in een huis van iemand uit de volken – maar hier zendt God Petrus niet alleen om tijd door te brengen in een niet –koosjer heidens huis, maar om er het evangelie te prediken.

Aanvankelijk is er niemand die meer verrast is dan Petrus (10:28-29, 34), maar het duurt niet lang voor hij naar een alomvattende presentatie slingert van het evangelie voor deze heidenen. Zelfs terwijl Petrus nog aan het spreken is, wordt de Heilige Geest uitgestort over dit heidens gezin zoals Hij ook was uitgestort op de Joden op de Pinksterdag. Niemand is meer verbaasd dan Petrus en de Joden die met hem meereisden (10:45-47).

De initiële aandrang om met het evangelie van Jezus Christus de grenzen van ras en erfenis te overschrijden, kwam niet vanuit een comité dat wereldevangelisatie plant, maar van God zelf.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 22 juli 2012

'Ik ben Jezus, die gij vervolgt' (Hd. 9)


Richteren 5, Handelingen 9, Jeremia 18, Markus 4

Wat was Paulus’ visie voor hij tot bekering kwam (Handelingen 9)? Elders (Hd. 22:2; 23:6; Fp. 3:4-6) vertelt hij ons dat hij een strikte Farizeeër was, (blijkbaar) opgegroeid in Jeruzalem, geleerd door een van de meest gerenommeerde rabbi’s van die tijd.

Voor hem was de notie van een gekruisigde Messias een contradictio in terminis. Messiassen regeren, ze triomferen, ze winnen. De Wet benadrukt dat zij die aan een kruis hangen vervloekt zijn door God. Daarom is de nadruk dat Jezus de Messias is niet alleen dwaas, maar grenst het aan godslastering. Het kan leiden tot politieke oproer: de opkomende kerk kende groei, ze kon een gevaarlijke verhindering worden. Ze moest gestopt worden; ja, wat er nodig was was een moedig man zoals Saulus, een man als Pinehas die de toorn van God afwendde door een beslissende actie tegen degenen die de waarheid en zuiverheid aantasten (Num. 25; zie de overdenking voor 16 mei), iemand die de gevolgen van deze ellendige waanideeën goed kon inschatten en inzag waartoe ze konden leiden.

Maar nu op de weg naar Damascus heeft Saulus een ontmoeting met de opgestane, verheerlijkte Jezus. Of hij Hem voorheen al gezien had kunnen we niet met zekerheid weten; dat hij Hem nu ziet, daarover bestaat bij Saulus geen twijfel. En een groot deel van zijn theologie, uitgewerkt en tentoongespreid in zijn brieven, komt voort uit dit brute feit.

Als Jezus nog leefde en verheerlijkt was, dan was zijn kruisdood op de een of andere manier geen bewijs dat Hij vervloekt was. Verre van: de bewering van gelovigen dat God Hem had opgewekt uit de dood, en dat ze Hem hadden gezien, moet waar zijn – en dat kon alleen betekenen dat God Jezus had gerechtvaardigd.

Maar wat kon zijn dood dan toch betekenen? Vanuit dit gezichtspunt zag alles er ander uit. Was Jezus onder de vloek van God toen Hij stierf, maar was Hij nu gerechtvaardigd door God, dan moet Hij voor anderen gestorven zijn. Op de een of andere manier absorbeerde zijn dood de terechte vloek van God voor anderen en neutraliseerde Hij die.

In dit licht leek de hele geschiedenis van de Hebreeuwse Schriften anders. Stond er niet geschreven dat een Lijdende Dienstknecht (zie de overdenking van gisteren) om onze overtredingen doorboord zou worden, om onze ongerechtigheden verbrijzeld? Neemt de dood van talloze lammeren en stieren werkelijk menselijke zonde weg? Of hebben we als het ware een menselijk ‘lam van God’ nodig, een menselijk ‘Paaslam’?

Als de tabernakel- en tempelrituelen gelezen worden als heenwijzend naar de finale oplossing, wat zegt dit dan over de huidige staat van het verbond dat wordt uitgevaardigd bij Sinaï? Wat met de Schriftplaatsen die een nieuw verbond beloven, een grote uitstorting van de Geest in de laatste dagen (Hd. 2:17-21; zie Joël 2:28-32 en de overdenking van 15 juli)?

Welke plaats neemt de belofte van Abraham dan in, in het schema van de dingen, dat in Abrahams nageslacht alle naties op aarde zouden gezegend worden (Gen. 12:3; zie de overdenking voor 11 januari)?

Erken dat Jezus leeft en gerechtvaardigd is, en alles verandert.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 21 juli 2012

'Uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus' (Hd. 8)



Richteren 4, Handelingen 8, Jeremia 17, Markus 3

De bekering van de Ethiopische kamerling of eunuch (Handelingen 8:26-40) markeert een belangrijke uitbreiding van het evangelie over diverse grenzen heen.

We moeten verstaan wie hij was. Hij was ‘een rijksgrote van Kandake, de koningin der Ethiopiërs, haar opperschatbewaarder’ (8:27). Kandake was een familienaam die een titel geworden was, een beetje zoals Caesar in Rome. In bepaalde matriarchale regeringen was het niet ongewoon voor de hoogste gezagsdragers, die vrije doorgang hebben naar Kandake, om eunuchs te zijn (of ze nu zo geboren waren of gekastreerd), voor de voor de hand liggende bescherming van de koningin.

Deze man kun je vergelijken met de huidige minister van financiën of iets van die strekking. Maar hoewel hij een geëerd en machtig politiek figuur was in zijn thuisland, zou hij tegen beperkingen aangelopen zijn in Jeruzalem. Aangezien hij was opgetrokken naar Jeruzalem om er te aanbidden (8:27), moeten we veronderstellen dat hij met het Judaïsme had kennisgemaakt, er door was aangetrokken, en nu naar Jeruzalem was gereisd voor een van de feesten.

Maar hij kon geen echte proseliet worden, aangezien hij vanuit Joods oogpunt verminkt was. Het Woord van God had hem gegrepen en hij had een aantal weken gereisd om Jeruzalem en zijn tempel te zien.

In de ware voorzienigheid van God, was het tekstgedeelte dat de eunuch las, blijkbaar luidop, (8:30 – geen ongebruikelijke praktijk in die tijd) Jesaja 53. Hij stelt de voor de hand liggende vraag (8:34): wie is de Lijdende Dienstknecht over wie Jesaja spreekt? ‘En Filippus opende zijn mond, en uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus’ (8:35).

Dit is een wonderlijk vers. Niet alleen zou het moeilijk voor hem zijn om een betere plaats te vinden om mee te starten, maar Filippus legde zowel dit gedeelte als andere oudtestamentische teksten uit: hij begon bij dat schriftwoord (‘uitgaande van dat schriftwoord’; of in de NBV: ‘waarbij hij deze schrifttekst als uitgangspunt nam’). Zo gingen de kilometers voorbij en Filippus legde tekst na tekst uit, terwijl hij een begrijpelijk beeld van het evangelie schetst, het goede nieuws over Jezus (8:35).

Zo strekt het evangelie zich uit in het boek Handelingen. Alle eerste bekeerlingen waren Joden, of ze nu waren opgegroeid in het Beloofde Land of bijeengekomen waren vanuit de verstrooiïng. Maar het begin van Handelingen 8 getuigt van de bekering van Samaritanen – een vreemd volk van gemengde origine, slechts gedeeltelijk Joods, toegevoegd aan de moederkerk in Jeruzalem door toedoen van de apostelen Petrus en Johannes.

De volgende bekering is die van de eunuch – een Afrikaan, helemaal geen Jood – voldoende toegewijd aan het Judaïsme om de pelgrimsreis naar Jeruzalem te ondernemen, hoewel hij nooit een volwaardige proseliet kon zijn; een man die doordrongen was van de Joodse Schriften, zelfs al kon hij ze niet verstaan.
Het hoeft dan niet te verwonderen dat de volgende grote gebeurtenis in dit boek bestaat uit de bekering van de man die de apostel voor de volken zou worden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org


vrijdag 20 juli 2012

'Gij verzet u altijd tegen de heilige Geest' (Hd. 7)


Richteren 3, Handelingen 7, Jeremia 16, Markus 2

De oudtestamentische historische psalmen bieden ons talrijke voorbeelden waarin de schrijvers de gezamenlijke geschiedenis van de Israëlieten beoordelen met een welbepaald theologisch of ethisch doel. Iets gelijkaardigs gebeurt wanneer 1 en 2 Kronieken de boeken 1 en 2 Samuel en 1 en 2 Koningen hervertellen, om te kunnen focussen op het zuidelijke koninkrijk en op bepaalde theologische visies.

Deze vorm van aanspreken gaat verder in bepaalde nieuwtestamentische preken. Paulus begint zijn historische kroniek in het Pisidische Antiochië met de uittocht, de Exodus, en hij legt de prioriteit van zijn verhalen bij het aantonen dat Jezus werkelijk de beloofde Messias is (Hd. 13:16 e.v.; zie ook de overdenking voor 26 juli).

Hier in Handelingen 7 begint Stefanus, de eerste christelijke martelaar, bij Abraham. Wat zijn de voordelen van een dergelijke aanpak? En wat wil Stefanus in het bijzonder aantonen? Een van de voordelen is dat de historische kroniek de aandacht van het publiek trekt – en in dit geval waren de toehoorders openlijk vijandig en moesten ze tot bedaren gebracht worden.

Hun persoonlijke identiteit was verbonden met hun nationale geschiedenis; aanvankelijk moest deze kroniek minstens kalmerend werken, een gezamenlijke basis bieden, aantonen dat Stefanus binnen de grenzen van het toelaatbare blijft.

Een tweede voordeel ligt in het feit dat de verschuiving die Stefanus poogde te bewerken in de geest van zijn Joodse publiek groot genoeg was om te maken dat die alleen kon aangenomen worden binnen het raamwerk van een veranderde wereldbeschouwing. Met andere woorden: niet alleen Jezus’ identiteit, maar zelfs meer nog, zijn dood en opstanding, konden niet voorgoed aangenomen worden door weldenkende Joden, tenzij ze inzagen dat dit ook is was de Schrift leert – en dit punt kan niet makkelijk aangenomen worden, tenzij het verankerd wordt in de wezenlijke structuur van de Oudtestamentische verhaallijn. Dus moest het verhaal verteld en herverteld worden om de meest belangrijke punten te benadrukken.

Een van de punten die Stefanus maakt wanneer hij het verhaal hervertelt, komt eerst traag naar voren, dan sneller en sneller en dan explosief. Het is de les van de terugkerende zonde van het volk. Wanneer Stefanus het verhaal begint is er eerst geen melding van Israëls zonde. Dan wordt de boosheid van Jozefs broers kort vermeld (7:9). Gezamenlijke zonde duikt opnieuw op ten tijde van Mozes (7:25-27, 35). Nu verhoogt het tempo. Het volk weigerde Mozes te gehoorzamen en ze ‘wendden zich in hun hart naar Egypte’ (7:39).

De episode met het gouden kalf wordt aangesneden, en vergeleken met de afgoderij uit de tijd van Amos (7:42-43). We maken een sprong vooruit naar David en Salomo, en de nadruk dat God niet woont in een gebouw. Uiteindelijk is er de explosieve veroordeling, niet alleen van voorgaande generaties Israëlieten die God en zijn openbaring verwierpen, maar ook van al hun huidige afstammelingen die zich verzetten tegen de Heilige Geest (7:51-53).

Welk effect heeft dit punt op de lessen die wij zouden moeten trekken uit de bijbelse geschiedenis?


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 19 juli 2012

'Gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan?' (Richt. 2)


Richteren 2, Handelingen 6, Jeremia 15, Markus 1
Uit de lezing van Richteren 1-2 lijkt het dat na de aanvankelijke Israëlitische overwinningen het tempo van de veroveringen ernstig schommelt. In veel gevallen waren stammen verantwoordelijk voor het onder controle krijgen van hun eigen gebieden. Na verloop van tijd lijkt het echter de ongeschreven politiek geworden, toen de Israëlieten sterker werden, om de Kanaänieten niet te verjagen uit het land of ze te verdelgen, maar om ze te onderwerpen en zelfs tot slaven te maken, om hen te maken tot waterdragers en houthakkers, om hen tot herendienst te verplichten (1:28).

Het onvermijdelijke gevolg is dat er heel wat heidendom in het land overbleef. Met de menselijke natuur zoals die is, worden die valse goden onvermijdelijk een ‘valstrik’ voor de verbondsgemeenschap (Richt. 2:3). Boos omwille van de weigering van het volk om de heidense altaren af te breken, verklaart de Engel des Heren dat als het niet doet wat het opgedragen wordt, Hij hen niet langer de beslissende hulp zal schenken die hen in staat ging stellen om de taak af te werken (waren ze gewillig geweest!). Het volk weent over de verloren mogelijkheid, maar het is te laat (2:1-4). Het is zeker niet dat ze nooit verwittigd waren.

Dit is de achtergrond voor de rest van het boek van de Richters. Enkele van zijn belangrijkste thema’s worden dan toegelicht in de rest van hoofdstuk 2. Veel van de rest van het boek is dan illustratie voor het denken dat hier wordt uiteengezet.
De belangrijkste lijn, doorspekt met tragedie, is het cyclische falen van de verbondsgemeenschap, en hoe God telkens weer tussenkomt om hen te redden.

Aanvankelijk bleef het volk getrouw gedurende Jozua’s leven en dat van de oudsten die Jozua overleefden (2:7). Maar tegen de tijd dat een volledig nieuwe generatie was opgegroeid – een die de wonderen niet had gezien die de Here bewerkt had, of het nu bij de uittocht was of gedurende de woestijnjaren of bij het binnentrekken van het Beloofde Land – was de trouw aan de Here teruggelopen.

Syncretisme en heidendom waren overvloedig aanwezig; het volk verliet de God van hun vaderen en diende de Baäls, d.w.z. de verschillende ‘heren’ van de Kanaänieten (2:10-12). De Here antwoordde in toorn; het volk kreeg te lijden onder invallen, tegenslagen, en militaire nederlagen door de hand van omliggende plunderaars.
Wanneer het volk riep tot de Here om hulp, deed Hij een richter opstaan – een regionaal of vaak nationaal leider – die het volk bevrijdde uit de tirannie en hen leidde naar verbondstrouw. En dan startte de cyclus weer opnieuw. En opnieuw. En opnieuw.

Hier ligt een ontnuchterende les. Zelfs na tijden van spectaculaire opwekking, hervorming of verbondsvernieuwing is het volk nooit meer dan een of twee generaties verwijderd van ontrouw, ongeloof, massale afgoderij, ongehoorzaamheid en toorn. God helpe ons.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 18 juli 2012

Bedrog in de eerste gemeente (Hd. 5)

Richteren 1, Handelingen 5, Jeremia 14, Mattheüs 28

Het verslag van Ananias en Saffira, wiens namen opgeschreven staan in de vroegste christelijke verslagen omwille van hun bedrog (Hd. 5:1-11), is om verschillende redenen verontrustend. De eerste kerk dacht er in elk geval zo over (Hd. 5:5, 11).

Vier opmerkingen kunnen de problemen scherpstellen:

Ten eerste garandeert een opwekking niet de afwezigheid van zonde in een gemeenschap. Wanneer veel mensen bekeerd zijn en werkelijk veranderd, wanneer velen hernieuwd worden en werkelijk de zonde leren haten, vinden anderen het aantrekkelijker om als heilig beschouwd te worden dan heilig te zijn. Een opwekking biedt veel verleidingen tot hypocrisie die minder krachtig zouden zijn wanneer de stemming van de tijd seculier of heidens is.

Ten tweede is het probleem niet zozeer de gift van het geld dat Ananias en Saffira bekwamen toen ze een stuk van hun eigendom verkochten, maar wel de leugen die ze vertelden. Blijkbaar waren er een aantal leden die eigendommen verkochten en alle opbrengsten aan de kerk schonken om te helpen in zijn verschillende bedieningen, vooral voor het lenigen van de nood van broers en zusters in Christus. En ja, de man die Barnabas genoemd werd was in dit opzicht een voorbeeld (4:36-37), en hij dient als een tegenhanger voor Ananias en Saffira.

Maar die twee verkochten hun eigendom, hielden wat van de opbrengst voor zichzelf, en deden alsof ze alles gaven. Het was die aanspraak op heiligheid en zelfverloochening, die schijn van vrijgevigheid en godsvrucht, die zo aanstootgevend was.

Bleef dit kwaad onontdekt, dan kon het wel vermeerderen. Het zou zeker mensen in bepaalde eervolle posities brengen wiens wandel het niet verdiende. Maar erger nog: het was een regelrechte leugen tegen de Heilige Geest – alsof de Geest van God de waarheid niet kon kennen, of er niet zou om geven. In die zin was het een uiterst neerbuigende daad, dat ze zich zo bedrieglijk opstellen tegenover de Godgerichtheid van oprecht geloof, dat het afgodisch was.

Ten derde was een ander element van het probleem de samenzwering. Het was niet genoeg dat Ananias die boosaardige daad zelf beging. Hij handelde ‘met medeweten van zijn vrouw’ (5:2); ja, haar leugen was niet alleen passief maar actief (5:8), waarbij ze een gedeelde toewijding met voeten traden en gelovigen bedrogen en God tartten.

Ten vierde kan het oordeel in tijden van zuivere opwekking directer zijn dan in tijden van verval. Wanneer God zich terugtrekt uit de kerk en de toenemende zonde zijn beloop laat krijgen, dan is dit het ergst mogelijke oordeel; het zal onvermijdelijk eindigen in onherstelbare rampspoed. Maar wanneer God met onmiddellijke strengheid op de zonde reageert, worden lessen geleerd en wordt de kerk bewaard voor ergere afwijkingen. In dit geval kwam er niet alleen grote vrees over de kerk maar ook over al wie van deze gebeurtenissen hoorde (5:5, 11). Er staat geschreven: ‘Wie in oprechtheid wandelt, vreest de HERE; maar hij wiens wegen verkeerd zijn, veracht Hem’ (Spr. 14:2).


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 17 juli 2012

Zij doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou (Hd. 4)



Jozua 24, Handelingen 4, Jeremia 13, Mattheüs 27

Toen Petrus en Johannes vrijgelaten waren na hun eerste vleug van vervolging, ‘gingen zij naar de hunnen’ (Hd. 4:23). De kerk kwam bijeen voor gebed, terwijl ze de woorden uit Psalm 2 gebruikten (Hd. 4:25-26). Ze begrepen die Oudtestamentische tekst als Gods woorden (‘Gij, Here, zijt het … die gezegd hebt …’) door de Heilige Geest, bij monde van David (4:25).

Aan de ene kant is Psalm 2 een kroningspsalm. Eens te meer echter is de David-typologie sterk. De koningen van de aarde en de oversten hebben zich verzameld tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde (de Messias) – en dit heeft zijn climax bereikt: ‘Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël’ (4:27).

Onze vroegste broers en zusters in Christus vragen drie dingen (4:29-30): (a) dat de Heer zou letten op de dreigingen van hun vijanden; (b) dat ze zelf in staat zouden zijn om Gods woorden met vrijmoedigheid te spreken; en (c) dat God tekenen en wonderen zou laten geschieden door de naam van Jezus (wat kan betekenen, in hun verwachting, ‘door de apostelen’; vgl. 2:4; 3:6 e.v.; 5:12).

Maar voor ze hun verzoeken verwoorden en nadat ze de boze samenzwering van Herodus, Pilatus en de rest vermeld hebben, spreken deze gebedsstrijders God rustig aan in een belijdenis van zeer groot belang: ‘om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou’ (4:28).

Merk het volgende op:

Ten eerste vermindert Gods soevereiniteit over de dood van Christus de schuld van de menselijke samenzweerders niet. Aan de andere kant heeft de geslepenheid van hun samenzwering God niet verrast, alsof Hij het kruis niet zou voorzien hebben, meer nog, alsof Hij het niet zou gepland hebben. De tekst benadrukt duidelijk dat Gods soevereiniteit niet afneemt door menselijke acties, en menselijke schuld wordt niet verminderd door een beroep te doen op de goddelijke soevereiniteit. Deze dualiteit wordt soms compatibilisme genoemd: Gods volkomen soevereiniteit en de menselijke morele verantwoordelijkheid zijn compatibel. Hier zijn complexe thema’s mee verbonden, maar er kan geen ernstige twijfel zijn dat dit standpunt ofwel geleerd of verondersteld wordt door de Bijbelse schrijvers (zie overdenking 17 februari).

Ten tweede, in dit geval is het dubbel nodig te zien hoe de twee punten samenhangen. Als Jezus alleen stierf als resultaat van een menselijke samenzwering en niet door het plan en doel van God, is het moeilijk te zien hoe zijn dood het langgeplande goddelijke antwoord kan zijn op onze diepe nood.

Als Gods soevereiniteit over Jezus’ dood betekent dat de menselijke daders daardoor vrijgepleit worden, zou dit dan niet ook altijd het geval zijn wanneer God soeverein is? En waar is dan de zonde waarvoor betaald moet worden door Jezus’ dood? De integriteit van het evangelie is verbonden met dit element van het christelijk theïsme dat we compatibilisme noemen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 16 juli 2012

'Hem die de weg naar het leven wijst hebt u gedood' (Hd. 3)




Jozua 23, Handelingen 3, Jeremia 12, Mattheüs 26

Handelingen 3 bevat een kort verslag van een toespraak die onvoorbereid gepredikt wordt. (Hoewel zoals zoveel onvoorbereide preken, ook deze ongetwijfeld bestond uit delen die Petrus al eerder had gebruikt!) Er zijn veel punten van zeer groot belang.

(1) Petrus verbindt de komst van Jezus de Messias herhaaldelijk met de God van Abraham, Isaak en Jakob (3:13), met Mozes en de belofte dat God op een dag een profeet als hij zou geven (3:22, vgl. Deut. 18:15-18; zie ook de overdenking van 13 juni), met het profetisch getuigenis van het Oude Testament (3:24) en zelfs met Gods belofte dat door zijn nageslacht alle volkeren op aarde zouden gezegend worden (3:25; zie de overdenkingen voor 14 en 15 januari). Op dit punt heeft Petrus niet het brede inzicht in deze onderwerpen dat hij later zou hebben, als we ons mogen baseren op de hoofdstukken 10 en 11. Maar dat zijn inzicht al zo ver reikt, weerspiegelt zijn opleidingsperiode bij de Heer Jezus.

(2) Er is geen enkel ogenblik waarop Petrus de menigte toeschouwers vrijuit laat gaan (3:13-15). Veel van zijn toehoorders waren medeplichtig in de eis om Jezus te kruisigen: maar net als een Oudtestamentische profeet, zag Petrus het volk als een geheel verbonden in de beslissing van hun leiders. Het volk kan dan misschien uit ‘onkunde’ of onwetendheid gehandeld hebben (3:17) – d.w.z. ze hebben feitelijk niet gezegd ‘Hier is de Messias, laten we hem doden’ – maar ze hebben Hem wel gedood, en Petrus herinnert hen aan hun schuld, niet alleen maar als een feit uit de geschiedenis dat niet meer kan uitgewist worden, maar ook omdat het schuld is waar Jezus de oplossing voor bracht (3:19-20). Bovendien verstaat Petrus, hoewel het volk schuldig is, dat het precies door de zondige executie van Jezus was dat God ‘in vervulling’ kon ‘doen gaan wat Hij bij monde van alle profeten tevoren geboodschapt had, dat zijn Christus moest lijden’ (3:18). Dat is de opperste ironie van de hele geschiedenis.

(3) Er is een lijn van karakteristieken die deze toespraak verbinden met de toespraak in Handelingen 2 en enkele andere uit het boek Handelingen. Deze kenmerken omvatten: de God van onze vaderen heeft zijn dienstknecht Jezus gezonden; jullie doodden Hem –jullie verwierpen de Heilige en Rechtvaardige, de Leidsman ten leven – maar God wekte Hem op uit de dood; wij zijn getuigen van deze dingen; door de dood en opstanding van Jezus vervulde God de beloften die Hij door de profeten maakte; daarom, bekeer je en keer je tot God. Er zijn varianten op deze thema’s, natuurlijk, maar deze komen altijd weer terug.

(4) Hoewel ‘vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen’ (2:43), twijfelden de apostelen er niet aan dat ze noch de kracht bezaten, noch de godsvrucht om een verlamde bedelaar terug te laten lopen (3:12). Het feit dat ze zichzelf in de schaduw stellen is een blijvende les. ‘En op het geloof in zijn naam (Jezus’ naam, JL) heeft zijn naam deze, die gij ziet en kent, sterk gemaakt; en het geloof door Hem heeft hem dit volkomen herstel gegeven’ (3:16).


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 15 juli 2012

'Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees' (Hd. 2)



Jozua 22, Handelingen 2, Jeremia 11, Mattheüs 25


Handelingen 2 wordt soms de geboortedag van de kerk genoemd. Dit kan misleidend zijn. In zekere zin kan de gemeenschap van het oude verbond ook terecht als kerk bestempeld worden (7:38 – NBV: ‘vergadering’; HSV: ‘samenkomst’). Toch is er een nieuwe start die begint op die dag, een start verbonden met de universele gave van de Heilige Geest, in vervulling van de Schrift (2:17-18) en ten gevolge van Jezus’ verhoging tot de rechterhand van God (2:33-34). De kritieke gebeurtenis die deze onschatbare zegen voortbracht is de dood, opstanding en verhoging van Jezus Christus; deze gebeurtenis was zelf voorzien door de vroegere Schrift.

Een van de dingen die treffend zijn aan Petrus’ toespraak, nog los van zijn volledigheid, moed, directheid en gepassioneerde vuur, is de manier waarop de apostel, zelfs in deze vroege fase van het openbare dienstwerk in post-opstandingstijdperk, omgaat met wat wij de Oudtestamentische Schrift noemen. Zijn gebruik van de Schrift in deze Pinkstertoespraak is te rijk en veelkleurig om in detail te ontleden. Maar merk het volgende op:

(1) Eens te meer is er een David-typologie (2:25-28, citaat van Ps. 16:8-11). Maar hier is er ook een klein staaltje van apostolisch redeneren in dit verband. Hoewel het mogelijk is om 2:27 (‘omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw heilige ontbinding doen zien’) te lezen als Davids overtuiging dat God hem op dit punt niet zal laten omkomen, maar de taal is zo buitensporig en Davids typologische rol zo gewoon, dat Petrus benadrukt dat deze woorden naar iets meer moeten verwijzen: een grotere dan David zal behoorlijk letterlijk niet aan het dodenrijk overgelaten worden en zal geen ontbinding ondervinden. David was uiteindelijk een profeet. Of hij dan in dit geval zoals Kajafas (Joh. 11:50-52) beter sprak dan hij zelf besefte, hij wist wel minstens dat God ‘hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten’ (2:30).

(2) De profetie van Joël (Hd. 2:17-21; zie Joël 2:28-32) is meer uitgesproken, in die zin dat het een geval is van woordelijke voorzegging en niet teruggrijpt naar typologie. De voor de hand liggende betekenis is dat Petrus in de gebeurtenissen van Pinksteren de vervulling ziet van deze woorden: de ‘laatste dagen’ (2:17) zijn gekomen. (Of de zon die verandert in duisternis en de maan in bloed, beiden gebeurtenissen zijn die verbonden zijn met de donkere uren waarin Jezus aan het kruis hing, of een voorbeeld van Hebreeuwse natuursymboliek mag ons hier niet afleiden). Deze Oudtestamentische passage is een van een handvol teksten die de komst van de Geest voorzeggen, of het schrijven van Gods wet op onze harten, maar in elk geval verbondsbrede persoonlijke transformatie in de laatste dagen (bijv. Jer. 31:31 e.v.; Ez. 36:25-27).


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 14 juli 2012

Mijn geld is mijn herder



Psalm 23 - Mijn geld is mijn herder

Mijn geld is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets
Het laat mij werken in drukke bedrijven en voert mij vaak weg van thuis,
het berooft mijn kracht en leidt mij langs paden van onheil, tot eer van mijn naam.

Al gaat mijn weg door een diepe financiële crisis, ik vrees geen gevaar,
want mijn geld is bij mij, materie en spullen, zij geven mij moed.

Mijn geld nodigt mij uit aan dure tafels, voor het oog van Jan Modaal,
het bedekt mijn hoofd met boter, mijn rijkdom vloeit over.

Koopkracht en maakbaarheid volgen mij alle dagen van mijn leven,
ik keer terug naar mijn werk, tot in lengte van dagen.

Bron: CVKoers.nl

Een vervanger voor Judas (Hd. 1)


Jozua 20-21, Handelingen 1, Jeremia 10, Mattheüs 24


Tussen Jezus’ hemelvaart en Pinksteren kwam de ontluikende kerk, ongeveer 120 leden sterk, samen en bad ze. Op een dergelijke bijeenkomst stond Petrus op en gaf de aanzet voor de actie die Matthias aanwees om Judas Iskariot te vervangen (Hd. 1:15-26).

(1) Petrus’ gebruik van de Schrift (1:16, 20) is schijnbaar wat hem tot de conclusie brengt dat het noodzakelijk is (‘Er moet dan’; 1:21) dat er iemand gekozen wordt uit de andere mannen die vanaf het begin van Jezus openbare dienst bij Hem waren, als een vervanger voor de verrader Judas. Bekeken vanuit Handelingen is de redenering helder. Psalm 69:26 zegt: ‘Hun kamp worde tot woestenij, in hun tenten zij geen bewoner’; Petrus past dit toe op Judas. Psalm 109:8 benadrukt: ‘moge een ander zijn ambt nemen’; Petrus beschouwt dit als een goddelijk bevel om een vervanging te voorzien. In de context van Psalmen 69 en 109 zoekt David rechtvaardiging tegenover zijn vijanden – ooit goede vrienden – die hem verraden hadden. Petrus’ gebruik van deze verzen behoort tot een van twee basispatronen.

Ofwel (a) geeft Petrus toe aan onverdedigbare bewijsteksten. De verzen verwezen nooit naar Judas en kunnen dit alleen wel gaan doen door slordige exegese.
Of (b) Petrus vooronderstelt al een tamelijk ingewikkelde David-typologie. Indien dergelijk verraad en pleidooi om rechtvaardigheid te bekomen een zo belangrijke rol spelen in de ervaring van de grote Koning David, hoeveel te meer in de grotere Zoon van de grote David?
Waarom zouden we teruggrijpen naar een dergelijke redenering? Gedurende de veertig voorafgaande dagen had Jezus vaak gesproken met zijn discipelen (1:3), waarbij Hij tot in detail uitlegde ‘wat in al de Schriften op Hem betrekking had’ (Lk. 24:27). De David-typologie horen we in de evangeliën van de lippen van Jezus. Waarom zouden we dan niet aannemen dat Hij dit ook leerde aan zijn discipelen?

(2) Volgens de criteria die hier gehanteerd worden moest de vervangende apostel niet alleen iemand zijn die getuige geweest was van de opgestane Jezus. Hij moest ook iemand zijn die met de discipelen was, ‘al de tijd, dat de Here Jezus bij ons in- en uitgegaan is’ (1:21-22) – Paulus had dus niet aan deze voorwaarden kunnen voldoen. Het apostelschap van Paulus was ongebruikelijk, zoals hijzelf ook erkent (1 Cor. 15:8-9). We moeten niet de onzin over Petrus en de kerk geloven dat ze hier de vergissing begingen omdat ze niet wachtten op de aanstelling van Paulus.

(3) Het kiezen van een van de twee door het lot (1:23-26) is niet een voorschrift voor de plaatselijke gemeente voor haar bestuursprocedures. Er is geen aanwijzing van gelijkaardige procedures van dat ogenblik af in het gemeenteleven zoals het wordt weergegeven in het Nieuwe Testament. Dit klinkt meer als de climax van een Oudtestamentische procedure, met God zelf die aanwijst en het gezag schenkt aan de twaalf mannen van de apostelengroep.

Eigen vertaling van de overdenking bij 14 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org


vrijdag 13 juli 2012

Overwinningen, maar (nog) niet ‘the real deal’ (Joz. 18 e.v.)


Jozua 18-19, Psalmen 149-150, Jeremia 9, Mattheüs 23

Dit (Joz. 18-19) is een goed moment om na te denken over de vele hoofdstukken van Jozua die gewijd zijn aan het verdelen van het land.

(1) Terwijl ze de klemtoon leggen op de verdeling van het land, focussen deze hoofdstukken ook impliciet op het land zelf. Uiteindelijk was het land een onmiskenbaar onderdeel van de belofte aan Abraham, van het verbond van de Sinaï, van de bevrijding van de Israëlieten uit de slavernij in Egypte. Het wordt nu verdeeld via Gods voorzienige supervisie van ‘het lot’.

(2) De onvermijdelijke conclusie is dat God trouw is aan zijn beloften. Deze les wordt expliciet voor ons uitgewerkt in de twee volgende hoofdstukken: ‘Zo heeft de HERE aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen. En de HERE gaf hun aan alle zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen gezworen had; niet één van al hun vijanden heeft voor hen kunnen standhouden; al hun vijanden gaf de HERE in hun macht. Niet één van alle goede beloften, die de HERE aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen’ (21:43-45).

(3) Deze hoofdstukken leggen ook uit hoe het binnentrekken in het Beloofde Land niet gebeurde in een golf van onafgebroken triomf. Eerder had God al gewaarschuwd dat Hij de Israëlieten niet alles in één keer ging geven. Nu wordt ons regelmatig verteld dat de ene of de andere stam bepaalde Kanaänieten niet kon verdrijven, en dat ze daar blijven ‘tot op de huidige dag’. Bijvoorbeeld in ‘De Judeeërs echter konden de Jebusieten, die in Jeruzalem woonden, niet verdrijven, zodat de Jebusieten bij de Judeeërs in Jeruzalem zijn blijven wonen tot op de huidige dag’ (15:63, vgl. Richteren 1:21). In feite werd Jeruzalem ingenomen (Rig. 1:8), maar niet alle Jebusieten werden verdreven. Dergelijke details helpen ons verstaan hoe het komt dat het conflict tussen trouw en vermenging zoveel van Israëls geschiedenis kleurt.

(4) Sommige van de elementen in deze hoofdstukken brengen bepaalde eerdere verhaallijnen naar hun einde. Zo duikt Kaleb bijvoorbeeld weer op. Hij was Jozua’s collega in de initiële groep van twaalf spionnen; ze waren de enige twee die bij Kades Bernea, bij de eerste benadering van het Beloofde Land, het volk aanspoorden om het moedig binnen te trekken en op God te vertrouwen. Als gevolg daarvan zijn ze de enige twee van hun generatie die nog in leven zijn om zelf getuige te zijn van het Beloofde Land. En nu is Kaleb in Jozua 15 nog altijd aan het uitkijken naar nieuwe werelden om te verslaan en ontvangt hij zijn erfdeel. Op vergelijkbare manier tonen de hoofdstukken 20-21 de details van de aanduiding van de vrijsteden en van de steden die voor de Levieten zijn apartgezet – stappen die door de Mozaïsche wet zijn bevolen.

(5) Er liggen nog problemen in het verschiet. De ambiguïteit van de situatie en de herinneringen aan de finale waarschuwingen van Mozes, geven de lezer het signaal dat deze relatieve overwinningen, hoe goed ze ook zijn, onmogelijk Gods finale of ultieme voorziening kunnen zijn.


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 12 juli 2012

'Dat zij de naam des HEREN loven, want zijn naam alleen is verheven' (Ps. 148)


Jozua 16-17, Psalm 148, Jeremia 8, Mattheüs 22

Elk van de vijf slotpsalmen begint met het afzonderlijke Hebreeuwse woord Halleluja – ‘Prijs de Heer’.

Deze psalm (Ps. 148) is opmerkelijk door zijn nadruk op de breedte en volledigheid van wezens en dingen in het heelal die de hele schepping verenigen in lofprijzing. De eerste zes verzen beginnen met engelen, om dan neer te dalen tot bij onbewuste deelnemers in de hemelen; de volgende zes verzen – spiegelbeelden van de eerste zes – beginnen met de onbewuste deelnemers op de aarde, en klimmen dan op tot de mens (148:7-12). De laatste twee verzen (148:13-14) trekken de mensen in het verbond met Hem.

Enkele opmerkingen:

(1) Er waren altijd al mensen die hun genegenheid en aanbidding geven aan engelen (bijv. Kol. 2:18), zelfs al zijn engelen dan onze mededienstknechten (Opb. 22:8-9). Anderen denken gek genoeg dat hun lot bepaald wordt door de sterren, zelfs al zijn sterren niets meer dan Gods schepping. Zowel engelen als sterren – de ene in volle bewustzijn en de andere niet – getuigen ze van Gods grootheid; in die zin dat ze aansluiten in lofprijzing (148:2-3).

(2) De zin ‘hoogste hemelen’ is letterlijk ‘hemel der hemelen’ (uitdrukking die de NBG-vertaling ook nog gebruikt), een manier om de overtreffende trap uit te drukken, het superlatief (zoals ‘heilige der heiligen’). De uitdrukking ‘wateren boven de hemel’ is een Hebreeuwse poëtische manier om te verwijzen naar regen (148:4). Of je de ‘hemelen’ nu ziet als de sfeer waarin de regen condenseert uit de atmosfeer of als de woonplaats van de almachtige God, er is niets dat niet werd geschapen: ‘Hij gebood en zij waren geschapen’ (148:5). Dus is er niets dat niet getuigt van de Schepper-God.

(3) De bewoners van de oceanen op aarde, de regen die de grond bevochtigt, het razen van de losgelaten stormen, de majesteit en schoonheid van bergen en heuvelen, de wonderbaarlijke diversiteit en kleuren en schoonheid van de flora en fauna van de aarde, de bijna onvoorstelbare variëteit aan vogels op aarde – alle getuigen, stil maar krachtig, van de goedheid en grootheid van God. Als onderdeel van de schepping sluiten mensen in al hun verscheidenheid aan bij dit universele loflied (148:11-12), niet gewoon omdat Hij groter is dan wij zijn, maar omdat hoe verheven we zijn glorieuze pracht ook beschouwen, het is nog verhevener, verhevener dan wat ook en alles in de hele schepping (148:13).

(4) Deze onvoorstelbaar grote God heeft niet slechts zijn eigen volk geroepen, maar heeft voor hen ook een ‘hoorn’ opgericht (een symbool voor een koning), een lofzang voor al zijn heiligen (148:14). Wij die leven aan deze kant van Jezus’ vleeswording, dood en opstanding, weten wie de ultieme Koning in de Davidische lijn werkelijk is. En zo sluit onze lofzang zich aan bij de rest van het heelal, met bijzondere intensiteit en dankbaarheid.


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 11 juli 2012

Ik zal mijn God psalmzingen, zolang ik nog ben (Ps. 146)



Jozua 14-15, Psalmen 146-147, Jeremia 7, Mattheüs 21

Psalm 146 gaf inspiratie voor liederen in vele talen. Isaac Watts (1674-1748) schreef een lied dat grotendeels door deze Psalm geïnspireerd was. Dit lied is wijdverbreid in het Verenigd Koninkrijk; jammer genoeg is het bijna onbekend in Noord-Amerika. Dus is het de moeite waard om het hier vandaag als overdenking op te nemen:

Oorspronkelijke tekst in het Engels:

I’ll praise my Maker while I’ve breath;
And when my voice is lost in death,
-- Praise shall employ my nobler powers.
My days of praise shall ne’er be past,
While life, and thought, and being last,
-- Or immortality endures.

Happy the man whose hopes rely
On Israel’s God! He made the sky,
-- And earth, and sea, with all their train.
His truth forever stands secure;
He saves the oppressed, he feeds the poor,
-- And none shall find his promise vain.

The Lord gives eyesight to the blind;
The Lord supports the fainting mind;
-- He sends the labouring conscience peace;
He helps the stranger in distress,
The widow and the fatherless,
-- And grants the prisoner sweet release.

I’ll praise him while he lends me breath;
And when my voice is lost in death,
-- Praise shall employ my nobler powers;
My days of praise shall ne’er be past,
While life, and thought, and being last,
-- Or immortality endures.


Vrije vertaling in het Nederlands:

Ik prijs mijn Schepper zolang ik adem heb
En wanneer mijn stem verloren gaat in de dood,
-- Zal ik mijn krachten nobeler gebruiken voor lofprijzing
Mijn dagen van lofzang zullen nooit meer ophouden,
Terwijl het leven en het denken en het wezen blijven,
-- Blijft onsterfelijkheid voortduren.

Gezegend de man wiens hoop is gevestigd
Op Israëls God! Hij maakte de hemel,
-- De aarde en de zee, met al hun heir.
Zijn waarheid houdt voor eeuwig veilig stand;
Hij redt de verdrukte, voedt de arme,
-- En niemand zal vruchteloos vertrouwen op zijn belofte.

De Here geeft de blinden zicht;
De Here ondersteunt het hart dat verzucht;
-- Hij schenkt zijn vrede aan het bezwaarde geweten
Hij helpt de vreemdeling in nood,
De weduwe en de wees
-- En laat de gevangene in zoete vrijheid gaan.

Ik prijs mijn Schepper zolang ik adem heb
En wanneer mijn stem verloren gaat in de dood,
-- Zal ik mijn krachten nobeler gebruiken voor lofprijzing
Mijn dagen van lofzang zullen nooit meer ophouden,
Terwijl het leven en het denken en het wezen blijven,
-- Blijft onsterfelijkheid voortduren.

Bekijk je bovenstaande filmpje op Youtube, dan vind je er bij de commentaar ook de gitaarakkoorden terug.

Eigen vertaling van de overdenking bij 11 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 10 juli 2012

‘De HERE is voor allen goed, en zijn barmhartigheid is over al zijn werken' (Ps. 145)


Jozua 12-13, Psalm 145, Jeremia 6, Mattheüs 20


Toen we nadachten over delen van Psalm 119 (zie de overdenking van 22, 25 en 27 juni), merkten we op dat de psalm een acrostisch gedicht is. In het eerste deel beginnen alle verzen met de eerste letter van het Hebreeuws alfabet; in het tweede deel beginnen alle verzen met de tweede letter uit het Hebreeuws alfabet; en zo verder voor de tweeëntwintig delen, overeenstemmend met de tweeëntwintig letters van het Hebreeuws alfabet.

Maar er zijn nog zeven acrostische psalmen in het psalmenboek. In die psalmen echter is slechts één vers gewijd aan elke letter (Ps. 9-10, 25, 34, 37, 111, 112, 145). Vijf van de acht, waaronder ook deze laatste (Ps. 145) worden toegeschreven aan David.

In de meeste Hebreeuwse manuscripten van deze psalmen is er geen vers voor de Hebreeuwse letter die met onze letter N overeenstemt. Maar de meeste van de oude vertalingen voorzien in het ontbrekende vers, en nu dook er ook een Hebreeuws manuscript op met een N-vers, dus voegen de meeste moderne versies de extra zinnen erbij (vers 13b in bepaalde vertalingen, zo bijv. in de Engelse NIV).

Dus wat we in deze psalm hebben is de laatste van Davids composities die in het Psalmenboek voorkomen, een waar alfabet van lofprijzing.

Er zijn verschillende thema’s die speciale nadruk verdienen in deze psalm.

(1) Hoewel veel van Davids psalmen focussen op zijn eigen ervaringen, of soms op de vreugden en het verdriet van het Israëlische volk, breidt hier de horizon uit naar Gods universele koninkrijk (145:13a), zijn universele zorg voor alle levende schepselen in zijn heelal – in belangrijke mate ook door te voorzien in het voedsel dat ze nodig hebben (145:15-16).

Dit wil in geen geval ontkennen dat dit nog steeds een gevallen wereld is, natuurlijk. Schepselen sterven soms; ze worden oud en overlijden. Maar toch zien we vruchtbaar leven, en dit leven bestaat en kent voorspoed door Gods genadige voorziening.

(2) Je vindt hier een wonderlijke mengeling van Gods heerlijkheid met Gods barmhartigheid. ‘De HERE is voor allen goed, en zijn barmhartigheid is over al zijn werken’ (145:8-9). Dit is waarom al Gods werken Hem prijzen (145:10). Tegelijkertijd is Gods volk de eerste om te spreken over ‘zijn machtige daden’ en over de heerlijkheid van zijn mogendheid, ‘de luisterrijke heerlijkheid van zijn koningschap’ (145:11-12).

(3) Niet alleen gaat Gods grootheid menselijk bevattingsvermogen te boven (145:3), het verslag van Gods grootheid en goedheid wordt van de ene generatie op de andere doorgegeven (145:4), terwijl anderen de roem van Gods ‘grote goedheid’ verkondigen en jubelen over zijn gerechtigheid (145:7). Ja, wanneer wij zijn woorden lezen en onze eigen ‘Amen!’ daarbij laten aansluiten, ontvangt onze generatie die glorierijke overdracht van drieduizend jaar geleden, en zijn we samen met hen gewijd aan het verkondigen van Gods machtige daden en het overdenken van zijn wonderlijke werken (145:4-5).


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 9 juli 2012

'Welzalig het volk, welks God de HERE is' (Ps. 144)


Jozua 11, Psalm 144, Jeremia 5, Mattheüs 19

De verzen 12-14 van Psalm 144 schilderen een idyllische situatie in het land: zonen en dochters worden talrijker en zijn gezond, schuren zijn gevuld met de oogst, het vee vult de velden, de handel floreert, de militaire defensie biedt veiligheid, er is vrijheid van regionale supermachten, er is sprake van basisvoorspoed en tevredenheid in de straten. Wat zal voor deze omstandigheden zorgen?

Het antwoord wordt samengevat in het laatste vers: ‘Welzalig het volk, waarmee het zo gaat! welzalig het volk, welks God de HERE is!’ (144:15). Die laatste zin betekent meer dan dat deze mensen toevallig een bepaald religieus merk verkozen hebben. Het betekent eerder dat als deze God – de enige ware God – een volk bezit – een volk dat terwijl het Hem belijdt als haar God Hem ook vertrouwt en gehoorzaamt – dat dit volk dan werkelijk gezegend is. En omdat dit laatste vers een samenvattend vers is, vind je de uitleg van deze opmerking in de rest van de psalm.

De psalm opent met lof aan ‘de HERE, mijn rots’ – een symbool dat absolute stabiliteit en veiligheid uitdrukt. Deze God oefent de handen van de koning ten strijde: dit wil zeggen dat zijn voorzienige regering werkt doorheen de middelen van het voorzien en sterken van hen wiens verantwoordelijkheid het is om te zorgen voor de nationale veiligheid, terwijl ze wat hun deel betreft op Hem vertrouwen en niet beweren dat hun militaire bekwaamheid op een of ander manier een teken is van aangeboren superioriteit (144:1-2).

Verre van: mensen zijn vergankelijk, niets dan voorbijglijdende schaduwen (144:3-4). Wat we nodig hebben is de tegenwoordigheid van de Heerser van het heelal, zijn krachtige tussenkomst: ‘HERE, neig uw hemel en daal neder, raak de bergen aan, dat zij roken’ (144:5). Wanneer de Heer iets in handen neemt, zijn David en het volk gered uit gevaar, verdrukking en bedrog (144:7-8). Wat dit oproept is nieuwe lofprijzing tot Hem ‘die de koningen de overwinning geeft, en David, uw knecht, bevrijdt van het boze zwaard’ (144:10). Wanneer God het in handen neemt, is het resultaat veiligheid en vruchtbaarheid zoals beschreven in de verzen 10-15.

Hier vind je een evenwicht dat zelden begrepen wordt – en nog minder vaak bereikt. Het is voor elk onderdeel van toepassing voor pakweg opwekking in de kerk, net als het ook van toepassing is voor de veiligheid en voorspoed van het volk in het oude Israël.

Aan de ene kant is er een diepe erkenning dat hetgeen nodig is, dat dit is dat de Heer de hemelen scheurt en afdaalt. Maar aan de andere kant, veroorzaakt dit geen passiviteit of fatalisme, want David is vertrouwend dat de kracht van de Here hem in staat stelt om met succes te vechten. Wat we kunnen missen is een arrogante ‘ik kan het wel’-mentaliteit die God pas op het einde even aanraakt, of een clichématige spiritualiteit die passie verwart met passiviteit. Wat we nodig hebben is de kracht van deze soevereine God die levens verandert.


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 8 juli 2012

'Wanneer mijn geest in mij versmacht, kent Gij mijn pad' (Ps. 142)


Jozua 10, Psalmen 142-143, Jeremia 4, Mattheüs 18

Psalm 142 zou in combinatie met Psalm 57 moeten gelezen worden; beide waren het resultaat van Davids ervaring van het verbergen in een grot terwijl hij op de vlucht is voor koning Saul. In bepaalde opzichten zijn de twee psalmen echter nogal verschillend. Hoewel David in beide gevallen tot op het randje geduwd wordt, klinkt hij in Psalm 57 redelijk levendig, misschien gedurfd – zeker vertrouwend in de goede afloop. Hier in Psalm 142 echter, is de stemming somber, wordt ze gekarakteriseerd door het ‘zeer verzwakt’ zijn (142:7), met slechts drie stralen van hoop.

Het moet ons niet bevreemden dat die ene crisis voor meer dan een emotionele reactie zorgt. Zowel de Schrift als de ervaring getuigen dat extreem gevaar en onzekerheid ons in de richting van strijdige reacties kunnen bewegen. Hoe we ook denken over dergelijke zaken, Psalm 142 weerspiegelt rauwe wanhoop – en daarmee overeenkomstig spreekt het duidelijk tot gelovigen van wie de omstandigheden hen doorheen donkere wateren leiden die al even diep zijn.

De openingszinnen tonen ons de psalmist die dringend en open om hulp smeekt: ‘met luider stem roep ik’, ‘ik stort mijn klacht uit’, ‘ik maak mijn benauwdheid bekend’ – dit zijn de woorden van een bevreesde en wanhopige man.

Het woord dat weergegeven wordt als ‘mijn klacht’ klinkt minder pruilerig en ‘klaaglijk’ dan het Nederlands: misschien dat ‘wat verkeerd is’ of ‘mijn bezorgde gedachten’ beter zouden zijn.

De eerste straal hoop komt in vers 4a: ‘Wanneer mijn geest in mij versmacht, kent (sic.) Gij mijn pad’. Wanneer hij zo diep gezonken is dat hij klaar staat om op te geven, vindt de psalmist geruststelling in het feit dat God nooit verrast wordt: ‘Gij kent mijn pad’.

De ergste pijn zijn natuurlijk de gevallen van persoonlijk verraad. Wanneer er in de omgeving niemand kan vertrouwd worden, wanneer ervaring na ervaring toont dat die conclusie dramatisch gefundeerd is en geen symptoom van paranoia, wanneer de zuivere eenzaamheid van het gevecht een dikke laag van depressie toevoegt (‘Ik kijk terzijde en zie niemand die om mij geeft, nergens een toevlucht voor mij, niemand die hecht aan mijn leven’, 142:5), waar kan de psalmist dan heen?

Hier is de tweede lichtstraal: ‘Tot U roep ik, HERE; ik zeg: Gij zijt mijn schuilplaats, mijn deel in het land der levenden’ (142:6). Het veranderen van ‘mijn schuilplaats’ naar ‘mijn deel’ toont aan dat David niet over God denkt als louter de oplossing voor een probleem. Er is vooruitgang van angst naar dankbaarheid.

Niets van dit alles doet af van de ernstige realiteit van Davids ‘zeer verzwakt’ zijn (Eng.: desperate need, d.w.z. wanhopige nood) uit 142:6. Zijn nood is niet louter emotioneel: zijn emotionele crisis is gegrond in de realiteit dat hij achterna gezeten wordt door soldaten en hun bittere koning.

De finale straal hoop dient als contrast: Gods goedheid en trouw verzekeren David dat hij gered zal worden. David durft vooruitzien naar de dag dat de rechtvaardigen in het land hem niet slechts zullen omringen maar ook zijn regering zullen toejuichen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org