dinsdag 28 februari 2012

Achter de schermen werkt Gods krachtige hand (Ex. 11-12)


Exodus 11:1—12:20; Lukas 14; Job 29; 1 Korinthiërs 15

De verpletterende plagen verliepen zoals God had bepaald. Herhaaldelijk verhardde Farao zijn hart; maar hoe schuldig deze man ook was, toch werkte God soeverein achter de schermen, eigenlijk tot waarschuwing van Farao en met de impliciete uitnodiging tot bekering. God had bijvoorbeeld doorheen Mozes al tot Farao gezegd: ‘doch hierom laat Ik u bestaan, om u mijn kracht te tonen, opdat men mijn naam verkondige op de gehele aarde. Nog steeds verzet gij u tegen mijn volk, zodat gij het niet laat gaan’ (9:16-17). Maar nu zakt Farao’s geduld als een pudding ineen. Hij waarschuwt Mozes niet meer aan het hof te verschijnen: ‘ten dage, dat gij mijn aangezicht ziet, zult gij sterven’ (10:28).

Zo wordt het toneel bereid voor de laatste van de plagen, de grootste en ergste van allemaal. Na de vorige negen rampen zou je denken dat Mozes’ beschrijving van wat zou gebeuren (Ex.11) Farao tot enige aarzeling zou aanzetten. Maar hij weigert te luisteren (11:9); en dit alles gebeurt, zegt God, ‘opdat mijn wonderen in het land Egypte talrijk worden’ (11:9).

In Exodus 11-12 is er echter nog een bijna toevallige beschrijving van Gods soevereine voorziening. Exodus 11 verhaalt ons, bijna tussen haakjes, dat ‘de HERE bewerkte, dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren’ (11:3). Dit wordt gevolgd in Exodus 12 door de beschrijving van de Egyptenaren die de Israëlieten aanzetten om het land te verlaten (12:33). Je kunt de redenering hierachter verstaan: hoeveel meer plagen als die laatste konden ze nog verdragen? Tegelijk vragen de Israëlieten om kleding en zilver en goud. ‘En de HERE bewerkte, dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren, zodat zij hun verzoek inwilligden. Zo beroofden zij de Egyptenaren’ (12:36).

Psychologisch gezien is het al te makkelijk om na de gebeurtenissen met verklaringen te komen. Bovenop de vrees die de Israëlieten nu opriepen onder de Egyptenaren, speelde misschien ook de schuld een rol: wie weet? ‘We zijn hen iets verschuldigd’. Natuurlijk had je psychologisch gezien ook een heel ander scenario kunnen uitdokteren: in een bui van razernij hadden de Egyptenaren het volk kunnen uitmoorden wiens leider en wiens God dergelijke verwoestende slachtpartij onder hen hadden veroorzaakt.

In werkelijkheid is de uiteindelijke reden waarom de dingen op die manier uitdraaien te vinden in de krachtige hand van God: de Heer zelf zorgde ervoor dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren.

Dit is het element dat vaak over het hoofd gezien wordt door sociologen en anderen die alles binnen de cultuur bezien als een gesloten systeem. Ze vergeten dat God kan ingrijpen en de harten en geesten van mensen kan veranderen. Een indrukwekkende opwekking die de waardesystemen van het Westen transformeert is nu praktisch onvoorstelbaar voor hen die uitgaan van gesloten systemen. Maar als God in genade ingrijpt en het volk ‘gunstig gezind’ maakt tegenover de prediking van het evangelie …


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

maandag 27 februari 2012

Mp3 lezing over Daniël 11:1-12:4



Afgelopen zaterdag 25 februari vond in CC De Steiger in Menen opnieuw een lezing plaats in de reeks 'Profetische vergezichten van het boek Daniël'.
Gerard Kramer sprak er over Daniël 11:1-12:4.

Beluister de geluidsfile online (via de playknop) of kies om hem op te slaan op je computer (met je rechtermuisknip kiezen voor 'opslaan als'):

'De koning van het Zuiden en de koning van het Noorden'


Op de website van de vergadering Brunssum vind je bij de audiofiles van de 'kompasavonden' nog enkele toespraken van Gerard Kramer terug.

Gerard Kramer werkt ook mee aan het bijbelstudieblad Rechtstreeks dat gratis verspreid wordt in pdf-formaat.






Als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen (Lk. 13)


Exodus 10, Lukas 13; Job 28; 1 Korinthiërs 14

Pilatus was een zwak en boosaardig man. Het verslag in Lukas 13:1-5 is dus volkomen geloofwaardig. De details mogen onduidelijk zijn, het algemene beeld is duidelijk genoeg. Sommige Galileeërs hadden offers gebracht: als ze Joden waren, dan moeten ze dit gedaan hebben in de tempel van Jeruzalem. Misschien waren ze betrokken bij een vleugel van de nationalistische Zelotenbeweging of werden ze als dusdanig bezien, en Pilatus beschouwde hen als een bedreiging. Hij liet hen afslachten en hun bloed vermengen met het bloed van de dieren die ze zelf als offer brachten. Als het mengen van het bloed letterlijk moet genomen worden, dan betekent dit dat Pilatus hen liet ombrengen in de tempel – heiligschennis vermengd met een bloedbad.

Wanneer dit voorval aan Jezus voorgelegd wordt om zijn commentaar erover te horen, slaat hij een richting in die zijn gesprekspartners moet verwonderd hebben. Misschien hadden sommigen verwacht dat Hij Pilatus zou afkeuren; misschien wilden anderen dat Hij commentaar zou leveren op de Zelotenbeweging; enkelen hoopten mogelijk dat Hij wat spottende aanklachten zou uiten over deze rebellen en het krijgen van hun verdiende loon. Jezus slaat geen van deze paden in. ‘Meent gij, dat deze Galileeërs groter zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat zij dit lot hebben ondergaan? Neen, zeg Ik u, maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen’ (13:2-3).

Het punt dat Hij maakte kon makkelijk verloren gaan in de politieke gevoeligheden van deze tragedie, dus verwijst Jezus meteen naar een andere ramp, deze keer zonder Galileeërs, Pilatus, de tempel, offerandes of vermengd bloed. 18 mensen stierven toen een toren instortte. Jezus benadrukt dat zij niet schuldiger waren dan anderen in Jeruzalem. Eerder moet dezelfde les geleerd worden: ‘als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen’ (13:5).

Jezus’ verrassende analyse is slechts zinvol als drie dingen waren zijn:
a) Elk van ons verdient het om te komen. Als we gespaard blijven, dan is dit een genadebewijs. Wat ons zou moeten verwonderen is dat zo velen van ons zo lang gespaard blijven.
b) De dood overkomt ons allen. Onze wereld betoogt vaak dat de grootste ramp daaruit bestaat dat iemand jong sterft. Maar dit is het niet. De grootste ramp is dat we allen onder die doodstraf vallen en we allen sterven. De leeftijd waarop we sterven is slechts relatief beter of slechter.
c) De dood heeft het laatste woord over ons allen – tenzij we ons bekeren, wat ons als enige over de dood heen tot het leven leidt van het aangebroken koninkrijk.

Heb je gehoord van de miljoenen die afgeslacht zijn onder Pol Pot? Heb je gehoord van de wreedaardige slachtpartij in zuidelijk Soedan? Heb je de massagraven in Bosnië gezien? Of de beelden van het moeras in Florida waar Valujet Vlucht 592 neerstortte? Ik vertel u de waarheid: als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zondag 26 februari 2012

'Ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit' (Lk. 12)

Exodus 9, Lukas 12, Job 27, 1 Korinthiërs 13

Misschien zag je al de bumpersticker: ‘Wie de meeste speeltjes heeft wint’. Wint wat? De persoon met de meeste speeltjes neemt uit dit leven net hetzelfde mee als ieder ander. Een miljard jaren of zo verder in de eeuwigheid, zal het niet al te belangrijk meer schijnen hoeveel speeltjes we in de zeventig jaren van dit leven verzamelden.

Maar in een materialistische cultuur is het schrikwekkend als je begint te zien hoe diep ingesleten hebzucht is, hoe het binnensluipt in allerlei prioriteiten en relaties. In Lukas 12:13-21 wordt Jezus geconfronteerd met iemand die Hem smeekt: ‘Meester, zeg tot mijn broeder, dat hij de erfenis met mij dele’. We weten niet of die persoon een rechtmatige aanspraak maakte of niet. Vanuit Jezus’ perspectief deed het er ook niet toe, want er stond een meer fundamentele kwestie op het spel. Voor die persoon was een deel van de erfenis belangrijker dan een godvruchtige relatie met zijn broer. Niet alleen beklemtoont Jezus dat Hij niet gekomen is om scheidsrechter te zijn in dergelijke minder belangrijke zaken (12:14), maar Hij waarschuwt ook ‘Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit (12:15). Misschien dat de persoon met de meeste speeltjes uiteindelijk dan toch niet wint.

Dit leidt ons meteen naar de gelijkenis van de rijke boer wiens groeiende graanopbrengsten hem aanzetten om steeds grotere schuren te bouwen (12:16-20). In onze cultuur kunnen we makkelijk boer vervangen door bouwondernemer of softwareproducent of immomakelaar. In een cultuur die zich fixeert op tegenwoordige bezittingen, is het voor gelovigen bedroevend makkelijk om in dezelfde draaikolk van hebzucht te worden meegesleurd. Wat begint als een volkomen gepaste toewijding om je best te doen voor de zaak van Christus kan ontaarden in een egoïstische concurrentiestrijd en een bodemloze drang naar bezittingen.
Je bent druk met het plannen van je pensioen; want uiteindelijk, zo bedenk je bij jezelf, heb je ‘vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren’ (12:19). Omdat iedereen je vertelt hoe goed je er wel voor staat, hoor je de stem van God niet: ‘Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn?’ (12:20).

Het probleem is niet de rijkdom zelf. De Bijbel getuigt van sommige rijke mensen die hun rijkdom voor God gebruikten, mensen die niet zo aan hun rijkdom vasthielden dat het een surrogaat-God werd. Maar je zou aarzelen om dit feit te vermelden, omdat de meesten onder ons er zo goed in zijn onszelf te misleiden dat we onvermijdelijk denken dat deze toegeving ons buiten schot zet. Anderen zijn hebzuchtig of gierig; ikzelf werk hard en ben zuinig. Anderen zijn materialistisch en gericht op genot; ik ben realistisch en geloof dat een vrolijk hart de genezing bevordert. Dus denk na over Lukas 12:21.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zaterdag 25 februari 2012

Een halve bekering belooft niets goeds (Lk. 11)



Exodus 8; Lukas 11; Job 25-26; 1 Korinthiërs 12

Een van de meest treffende beelden van wat je een ‘gedeeltelijke bekering’ zou kunnen noemen, vinden we in Lukas 11:24-26. Jezus leert dat wanneer een boze geest van iemand is uitgevaren, die ‘door dorre plaatsen’ gaat ‘om rust te zoeken’ die hij niet vindt – schijnbaar zoekend naar een nieuwe persoon om verblijf in te houden. Dan overweegt de geest een terugkeer naar zijn vorige verblijfplaats. Bij verkenning blijkt de vroegere verblijfplaats nog verrassend beschikbaar. De geest verzamelt zeven makers die zelfs nog boosaardiger zijn dan hij ‘en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met dien mens in het einde erger dan in het begin’.

Het lijkt erop dat de man bij wie de boze geest uitgeworpen werd, deze geest nooit door iets anders verving. De Heilige Geest kon in zijn leven nooit een vaste woonplaats innemen; de man bleef als het ware beschikbaar.

We kunnen drie lessen leren.

Ten eerste zijn ‘gedeeltelijke bekeringen’ al te veel voorkomend. Er vindt een gedeeltelijke opkuis plaats bij iemand. Hij of zij komt net dicht genoeg bij het evangelie en bij het volk van God, opdat er een bepaald soort verlaten van goddeloosheid plaatsvindt, een beginnende fascinatie voor heiligheid, een aantrekking tot gerechtigheid. Maar zoals de persoon die wordt voorgesteld door de rotsachtige bodem in de gelijkenis van de zaaier en de bodems (8:14-15), kan deze persoon aanvankelijk wel tot het kruim lijken te behoren, maar toch niet volhouden. Er is nooit sprake geweest van het soort bekering dat de overname van een individu door de levende God met zich brengt, een verandering van richting die verbonden is met oprechte bekering en volhardend geloof.

De tweede les volgt: een klein beetje evangelie is een gevaarlijk ding. Het zorgt ervoor dat mensen goed van zichzelf denken, dat ze een zucht van opluchting slaken dat de vreselijkste kwaden verdwenen zijn, dat ze een fijn gevoel ervaren van ergens bij horen. Maar als een persoon niet werkelijk is gerechtvaardigd, wedergeboren en overgebracht van het koninkrijk van de duisternis in het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde, dan kan de brok religie als weinig meer gezien worden dan inenting tegen het ware.

De derde les is een afgeleid punt. Dit gedeelte is thematisch verbonden met een andere grote lijn in de Schrift. Het kwaad kan nooit eenvoudigweg weerstaan worden – dit wil zeggen: het is nooit genoeg om het boze simpelweg te bevechten, om een demon uit te werpen. Het boze moet vervangen worden door het goede, de boze geest door de Heilige Geest. We moeten ‘het kwade door het goede’ overwinnen (Rom. 12:21). Het is bijvoorbeeld moeilijk om bitterheid tegenover iemand te overwinnen door het eenvoudige voornemen op te houden bitter te zijn; je moet de bitterheid vervangen door oprechte vergeving en liefde voor die persoon. Het is moeilijk om begeerte te overwinnen door het eenvoudige voornemen niet meer zo materialistisch te zijn; je moet je affecties richten op een betere schat (zie Lukas 12:13-21) en leren om op een wonderlijke en zelfopofferende manier vrijgevig te zijn. Overwin het kwade door het goede.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

vrijdag 24 februari 2012

Lezing in Menen: Gerard Kramer over Dan. 11:1-12:4


Zaterdag 25 februari vindt in CC De Steiger in Menen opnieuw een lezingenavond plaats.
Deze keer spreekt Gerard Kramer over het bijbelgedeelte Daniël 11:1 - Daniël 12:4, in de reeks 'Profetische vergezichten van het boek Daniël'.
Titel van de lezing is 'De koning van het Zuiden en de koning van het Noorden'.

Iedereen is van harte welkom, vrije toegang. Aanvangsuur: 19:30.



Verheug je dat je naam in de hemel is opgetekend (Lk. 10)

Exodus 7; Lukas 10; Job 24; 1 Korinthiërs 11
Van Dr. Martyn Lloyd-Jones, een van de meest invloedrijke predikers van de twintigste eeuw, wordt het volgende verhaal verteld. Toen hij stervende was aan kanker vroeg een vriend en vroegere medewerker hem daarrond: ‘Hoe doe je het om dit te kunnen doorstaan? Je was gewoon om diverse keren per week te prediken. Je hebt belangrijke christelijke ondernemingen opgestart; je invloed is nog toegenomen naar christenen in de vijf continenten door geluidsopnames en boeken. En nu ben je terzijde geschoven. Je bent teruggebracht tot stil zitten, soms nog in staat tot een klein beetje tekstbewerking. Ik vraag dus niet zozeer hoe je de ziekte zelf doorkomt. Eerder hoe je omgaat met de stress van uit roulatie te zijn?’

Lloyd-Jones antwoordde met de woorden van Lukas 10: ‘Verheug je er echter niet over dat de geesten zich aan jullie onderwerpen, maar verheug je omdat jullie naam in de hemel opgetekend is’ (10:20 – hoewel Lloyd-Jones natuurlijk de King James Version zou geciteerd hebben).

Het citaat was opmerkelijk toepasselijk. De discipelen waren net teruggekeerd van een trainingsopdracht, en verwonderen zich over wat ze meemaakten: ‘zelfs de demonen onderwerpen zich aan ons bij het horen van uw naam’ (10:17).

Aan de ene kant moedigt Jezus hen aan. Hij verzekert hen dat (in een bepaalde visionaire ervaring?) Hij satan als een lichtflits uit de hemel zag vallen (10:18). Schijnbaar verstaat Jezus deze trainingsopdracht door zijn discipelen als een teken, een tussenstap, van satans omverwerping of val, in principe verwezenlijkt aan het kruis (vgl. Opb. 12:9-12). Hij vertelt zijn discipelen dat ze nog getuige zullen zijn van verbazingwekkender dingen dan deze (Lukas 10:18-19). ‘Echter’, voegt hij er aan toe, en dan komen de woorden geciteerd door Lloyd-Jones: Verheug je er niet over dat de geesten zich aan jullie onderwerpen, maar verheug je omdat jullie naam in de hemel opgetekend is’ (10:20).

Het is zo makkelijk om verheugd te zijn over succes. Onze eigen identiteit kan verweven geraken met de vrucht op ons dienstwerk. Dit is natuurlijk gevaarlijk wanneer het succes taant – maar dit is niet het probleem hier. De dingen konden niet beter gaan voor Jezus’ discipelen. En het gevaar is dan natuurlijk, dat het niet God is die wordt aanbeden. Onze eigen wonderlijke aanvaarding door God zelf is niet langer wat ons raakt, maar ons eigen schijnbare succes.

Dit was de zonde voor meer dan enkele ‘succesvolle’ voorgangers, en het gold ook niet minder voor ‘succesvolle’ leken. Terwijl ze fier waren op hun eigen orthodoxie en ze een waardevol werk toevertrouwd kregen, zijn ze heimelijk iets anders beginnen verafgoden: succes. Weinig valse goden zijn zo bedrieglijk. Wanneer we geconfronteerd worden met zulke verzoeking, is het van het grootste belang ons te verheugen omwille van de beste redenen – en er is geen betere dan dat onze zonden vergeven zijn, en dat door Gods eigen genadige initiatief ons namen opgeschreven werden in de hemel.


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

donderdag 23 februari 2012

‘Want wie onder u allen de minste is, die is groot’ (Lk. 9)


Exodus 6, Lukas 9, Job 23, 1 Korinthiërs 10

Een van de opgelegde taken voor wie de canonieke evangeliën op een gevoelige manier wil lezen, is te zien hoe de verschillende delen met elkaar verbonden zijn. Vluchtige lezers herinneren zich individuele verhalen over Jezus van hun tijd in de zondagschool, maar ze staan niet altijd stil bij de verbanden die deze verhalen tot volledige evangeliën smeden. Bovendien schikten de individuele evangelieschrijvers hun materiaal niet op exact dezelfde manier als de anderen, dus gaat de specifieke geur van elk evangelie vaak verloren, tenzij de onderscheiden verbanden bedachtzaam overwogen worden.

Een leerzaam voorbeeld vinden we in Lukas 9:49-50. De voorafgaande verzen (9:46-48) beschrijven hoe Jezus’ discipelen discussiëren over wie van hen de grootste zou zijn (wellicht in het dan gevestigde koninkrijk). Jezus, die hun gedachten kent, leert hen een gênante les, terwijl Hij van een kind gebruikmaakt om zijn punt te maken. Belangrijke mensen vleien vaak bij nog belangrijker mensen. Zij die Jezus volgen verwelkomen de minst machtigen uit de maatschappij – de kleine kinderen. Wat Jezus vraagt is een blik die fundamenteel verschilt van die van de wereld: ‘Want wie onder u allen de minste is, die is groot’ (9:48).

Het is op dit punt dat 9:49-50 om de hoek komt kijken. Johannes legt uit dat hij en de anderen een man zagen die demonen uitdreef in Jezus’ naam, ‘en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt’. Jezus verbiedt hen op die manier te handelen ‘want wie niet tegen u is, is vóór u’. Op het eerste gezicht is dit een wat ander onderwerp dan de voorgaande verzen. Maar dan ook misschien weer niet: de verbanden roepen ons op om erover na te denken. Johannes’ klachten klinken niet langer als godvrezende bezorgdheid voor orthodoxie, maar meer als machtshongerig gejammer dat zich drukker maakt over de vraag of degene die predikt en geneest wel tot de juiste strekking behoort, dan over de voortgang van de missie zelf.

Dus is dit op een wat meelijwekkende manier verbonden met het debat over wie nu de grootste zou zijn. Een hoge eigendunk zal onvermijdelijk een onstabiele basis blijken om met wijsheid de dienst van anderen te kunnen inschatten.

In de daaropvolgende verzen (9:51-56) bevindt Jezus zich in Samaria. Wanneer de Samaritanen ongastvrij blijken, zijn Jezus’ discipelen nogal bereidwillig om vuur over hen te laten neerdalen. Jezus wijst hen terecht. Aangezien deze verzen volgen op de al besproken thema’s, is het gedrag verklaard dat de discipelen hier vertonen. Hun passie voor oordeel over de Samaritanen komt minder voort uit een oprecht verstaan van en toewijding aan Christus Jezus, dan door een machtshongerige zelfgerichtheid.

De slotverzen van het hoofdstuk zetten hetzelfde contrast nog extra in de verf (9:57-62). De drie die het luidst protesteren over hoe gretig ze Jezus zullen volgen, worden met beslistheid op hun plaats gezet: ze hebben de kost van het discipelschap niet berekend, en zo krijgen hun vrome tegenwerpingen een lelijke nuance van eigenliefde.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

woensdag 22 februari 2012

Een nieuwe familie op basis van gehoorzaamheid aan het woord (Lk. 8)


Exodus 5; Lukas 8; Job 22; 1 Korinthiërs 9

In Lukas 8:19-21 lees je: ‘Zijn moeder en broeders kwamen tot Hem en zij konden Hem niet bereiken vanwege de schare. Men boodschapte Hem: Uw moeder en uw broeders staan buiten en willen U zien.’ Wellicht leefde de veronderstelling dat Jezus zich zelf een weg ging banen naar hen toe, of zijn autoriteit zou gebruiken om te zorgen dat ze vrije doorgang kregen. Uiteindelijk was dit toch een cultuur die veel minder individualistisch was ingesteld dan de onze, veel meer op gezin en de grotere familie georiënteerd.

Het maakt Jezus’ antwoord nog verbazingwekkender: ‘Mijn moeder en mijn broeders zijn dezen, die het woord Gods horen en doen’ (8:21). Vier dingen moeten hier gezegd worden.

Ten eerste staat dit gedeelte ook niet apart. Eens Jezus zijn publieke dienst start, dan verraadt hij bij geen enkele gelegenheid, tot aan het kruis, nog maar de minste voorkeursbehandeling voor zijn eigen familieleden, inclusief zijn moeder. Bij elke gelegenheid houdt Hij ofwel rustig afstand van hen (zoals hier en in 11:27-28), of wijst Hij hen vriendelijk terecht (bijv. in Joh. 2:1-11). Er is geen uitzondering. Zij die beweren dat Maria een voetje voor heeft in de genegenheden en zegeningen die alleen Jezus kan schenken, kunnen dit niet op redelijke wijze staven vanuit deze teksten.

Ten tweede is het niet moeilijk om de redenen voor Jezus’ handelswijze te vinden. Ook buiten deze tekst blijven de evangeliën onze aandacht vestigen op de uniciteit van Jezus. In de context van Lukas wordt de familieband overschaduwd door de maagdelijke conceptie van Jezus, die verbonden is met Jezus’ opdracht en met wie Hij is. Te oordelen naar het boek Handelingen moet zelfs Jezus zijn natuurlijke familie zich na de opstanding verzoenen met wie deze zoon en broer van hen werkelijk was, en ze werden deel van de christelijke gemeenschap die Hem aanbad.

Ten derde suggereert dit op geen enkel ogenblik dat Jezus hard was voor de gevoelens van zijn familie. Een van de meest treffende momenten in het evangelie van Johannes schildert Jezus aan het kruis, terwijl Hij bijna met zijn laatste ademtocht voorziet in de zorg en stabiliteit die nodig is voor zijn radeloze moeder (Joh. 19:26-27).

Ten vierde mag de kracht van de passage die we voor ons hebben niet gemist worden: Jezus benadrukt dat degenen die Hem het meest na staan, degenen die Hij ‘bezit’, die de zijnen zijn, degenen die vlot toegang tot Hem hebben, degenen die deel uitmaken van zijn echte familie, dit voortaan niet zijn natuurlijke verwanten zijn, maar ‘dezen, die het woord Gods horen en doen’ (8:21). Anders dan veel heersers, toont Jezus geen interesse in een natuurlijke dynastie. Ook lag zijn ultieme focus niet op zijn stam, geslacht of gezin. Hij kwam om het gezin van God tot blijvend leven te roepen – en zij worden gekenmerkt door het gehoorzaam luisteren naar Gods woord.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

dinsdag 21 februari 2012

‘Ik zal het hart van Farao verharden’ (Ex. 4)


Exodus 4, Lukas 7, Job 21, 1 Korinthiërs 8

In Exodus 4 vormen twee elementen de inleiding op complexe ontwikkelingen die vooruitgrijpen naar de rest van de Bijbel.
De eerste is de reden die God geeft over waarom Farao niet onder de indruk zal zijn van de wonderen die Mozes bewerkt. God verklaart: ‘Ik zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan’ (4:21). In de loop van de daaropvolgende hoofdstukken varieert de vorm van de uitdrukking: niet alleen ‘Ik zal het hart van Farao verstokken’ (7:3), maar ook ‘het hart van Farao verhardde’ of ‘was hard’ (7:13, 22; 8:19 enz.) en ‘liet hij zijn hart niet vermurwen’ (8:15, 32 enz.).

Er is geen eenvoudig patroon in deze verzen te onderscheiden. Aan de ene kant kunnen we niet zeggen dat het patroon evolueerde van ‘Farao verhardde zijn hart’ tot ‘Farao’s hart werd verhard’ tot ‘God verhardde Farao’s hart’ (alsof Gods verharden niet meer was dan de goddelijke oordelende bevestiging van een patroon dat de man zelf gekozen had). Aan de andere kant kunnen we niet zeggen dat het patroon eenvoudig in dalende lijn werkte van ‘God verhardde Farao’s hart’ tot ‘Farao’s hart werd verhard’ tot ‘Farao verhardde zijn hart’ (alsof Farao’s zelfopgelegde verharding niets meer was dan het onvermijdelijke gevolg van de Goddelijke verordening).

Drie waarnemingen kunnen wat licht werpen op deze teksten. a) Gezien de Bijbelse verhaallijn tot nu toe, gaat men ervan uit dat Farao al een zeer slecht persoon is. Meer bepaald heeft hij Gods verbondsvolk tot slaven gemaakt. God heeft geen moreel neutraal persoon verhard; Hij heeft oordeel uitgesproken over een slecht mens. De hel is een plaats waar bekering niet langer mogelijk is. Gods verharden heeft het effect dat het die straf een beetje vroeger oplegt dan gewoonlijk. b) In alle menselijke acties is God nooit compleet passief: dit is een theïstisch universum, zodat ‘God verhardde Farao’s hart’ en ‘Farao verhardde zijn eigen hart’ onderling complementair zijn, verre van helemaal verschillend. c) Dit is niet de enige passage waar dit soort dingen gezegd wordt. Kijk bijvoorbeeld naar 1 Koningen 22, Ezechiël 14:9 en bovenal naar 2 Tessalonicenzen 2:11-12: ‘En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid’.

Het tweede vooruitgrijpende element is de ‘zoon’-terminologie: ‘Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; zoudt gij echter weigeren hem te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden’ (Ex. 4:22-23). Die eerste verwijzing naar Israël als de zoon van God ontwikkelt in een pulserende typologie die de Davidische koning omarmt als de zoon bij uitstek, de zoon ‘par excellence’, en uiteindelijk uitmondt bij Jezus, de ultieme Zoon van God, het ware Israël en de messiaanse Koning.


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

maandag 20 februari 2012

De HEER: van niets of niemand afhankelijk (Ex. 3)


Exodus 3, Lukas 6, Job 20, 1 Korinthiërs 7

Twee elementen in Exodus 3 vragen onze aandacht.

Het eerste is de dramatische introductie van ‘de engel des Heren’ (3:2). Op zijn minst bij aanvang ziet Mozes geen ‘engel’. De tekst zegt letterlijk: ‘Daar verscheen hem de Engel des HEREN als een vuurvlam midden uit een braamstruik’ – maar dit kan niet betekenen dat een engelachtig wezen verscheen tussen de vlammen, te onderscheiden van de vlammen, want hetgeen de aandacht van Mozes trekt is de braamstruik zelf die, hoewel ze blijkbaar brandt, nooit verteerde.
De verschijning van ‘de engel des Heren’ was dus klaarblijkelijk in de wonderbaarlijke vlammen zelf. Het valt op dat wanneer de stem tot Mozes spreekt vanuit de brandende braamstruik, het niet de stem van de engel is, maar de stem van God: ‘riep God hem uit de braamstruik toe: Mozes, Mozes!’ (3:4). Het daaropvolgende gesprek is tussen God en Mozes, er is geen verdere vermelding van ‘de engel des Heren’.

Op het eerste gezicht is deze ‘engel des Heren’ een bepaalde manifestatie van God zelf. We zullen nog gelegenheid hebben om dieper in te gaan op oudtestamentische passages waar de engel des Heren verschijnt – soms in menselijke gedaante, soms zelfs niet expliciet een ‘engel’ genoemd (herinner je de ‘man’ die worstelt met Jakob in Gen. 32), altijd angstaanjagend ‘ander’, en telkens te identificeren met God zelf.

We mogen ons wel afvragen of, wanneer de tekst die we voor de aandacht hebben het zo weergeeft dat ‘God zei’, dit dan niet meer betekent dan dat God sprak doorheen een engelenboodschapper. Uiteindelijk, als de boodschapper de woorden van God spreekt, dan is het in zekere zin God zelf die spreekt. Maar de Bijbelse verschijningen van ‘de engel des Heren’ zijn niet zo makkelijk in een netjes afgebakende en simplistische verklaring te passen. Het is bijna alsof de Bijbelse auteurs willen aanduiden dat God zelf verscheen, terwijl die transcendente God toch onderscheiden wordt van gelijk welke loutere verschijning.
De engel des Heren blijft een enigmatische figuur die geïdentificeerd kan worden met God, maar van Hem dient onderscheiden te worden – een vroege aankondiging als het ware, van het eeuwige Woord dat vlees werd, en tegelijk zowel Gods metgezel als God zelf (Joh. 1:1, 14).

Het tweede element is zelfs nog belangrijker, hoewel ik er slechts de kortste commentaar kan aan wijden. De naam van God (3:13-14) kan weergegeven worden als ‘IK BEN WIE IK BEN’, zoals ook de NBG doet, of ‘Ik zal zijn die Ik zal zijn’. In het Hebreeuws is de verkorte vorm ‘Ik ben’ op een bepaalde manier verbonden met YHWH, vaak uitgesproken als Yahweh (en meestal weergegeven als ‘HERE’, in hoofdletters; dezelfde letters staan voor Jehovah in het Nederlands). Deze naam suggereert minstens dat God algenoegzaam is, eeuwig, volledig zelfstandig en volkomen soeverein: God is wat Hij is, van niets en niemand afhankelijk.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zondag 19 februari 2012

Geen andere held dan God (Ex. 2)


Exodus 2, Lukas 5, Job 19, 1 Korinthiërs 6

In de meest cruciale gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis gaat God tot het uiterste om te verzekeren dat niemand eenvoudig zou concluderen dat die gebeurtenissen zich voordeden door menselijke volharding of wijsheid. Ze kwamen tot stand door God zelf – op zijn tijd, volgens zijn plan, met zijn middelen, tot zijn heerlijkheid – maar in interactie met zijn volk. Het is allemaal terug te vinden in Exodus 2:11-25.

Het verslag is kort. Het vertelt ons niet hoe de moeder van Mozes erin slaagde om in hem een diep gevoel van eenheid met zijn eigen volk te bewerken voor hij opgevoed werd aan het koninklijk hof. Mogelijk genoot hij verder contact met zijn natuurlijke moeder; mogelijk verdiepte hij zich als jongeman in zijn verleden en onderzocht hij nauwgezet de toestand en onderwerping van zijn eigen volk. We maken kennis met Mozes wanneer hij al zo betrokken is met de Israëlieten in slavernij dat hij bereid is een brute Egyptische opzichter te vermoorden. Wanneer hij ontdekt dat de moord die hij beging algemeen bekend wordt, moet hij vluchten voor zijn leven.

Toch kun je niet anders dan nadenken over de plaats van deze episode in de verhaallijn die leidt tot Mozes’ leiderschap in de uittocht een paar tientallen jaren later. Door Gods eigen oordeelsdaden zouden veel Egyptenaren dan omkomen. Dus waarom gebruikt God Mozes niet nu hij nog een jongeman is, vol vuur en verlangen om te dienen en zijn volk te bevrijden?

Het is gewoon Gods manier van doen niet, zijn weg niet. God wil Mozes zachtmoedigheid en nederigheid leren, hem leren vertrouwen op Gods krachtige en wonderlijke ingrijpen, op Gods timing leren wachten. Hij handelt op dusdanige manier dat niemand zal kunnen zeggen dat Mozes de ware held is, de grote visionair. Wanneer hij tachtig is, wil Mozes de Heer niet meer op die manier dienen. Hij is niet langer een idealistische, vurige visionair. Hij is een oude man die door God bijna moet overgehaald worden (Ex. 3) en zelfs bedreigd (Ex. 4:14) vooraleer hij gehoorzaamt. Er is daarom geen andere held dan God, en geen eer behalve voor God.

Het hoofdstuk eindigt met vermelding van het volgende: ' de Israëlieten zuchtten nog steeds onder de slavernij en schreeuwden het uit, zodat hun hulpgeroep over de slavernij omhoog steeg tot God. En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham’ (2:23-24). Dit betekent niet dat God zijn verbond vergeten was. We zagen reeds dat God Jakob expliciet opdroeg naar Egypte te gaan en voorzegde dat God op een dag zijn verbondsplannen zou uitvoeren. Dezelfde God die soeverein deze zaken regelt en plechtig voorzegt wat Hij zal doen, kiest ervoor om de vervulling van deze beloften tot stand te brengen door de persoonlijke interactie met zijn verbondsvolk in hun nood, terwijl Hij hun roep beantwoordt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zaterdag 18 februari 2012

Wat het verleden ons (niet) leert (Ex.1)

Exodus 1; Lukas 4; Job 18; 1 Korinthiërs 5

‘Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had’ (Ex. 1:8). Zij die niets leren uit de geschiedenis zijn voorbestemd om al zijn vergissingen te herhalen, wordt ons verteld. Of ook nog: het enige dat de geschiedenis ons leert is dat we geen lessen trekken uit de geschiedenis. Vergeten we de treffende aforismen even, dan hoef je toch niet al te lang in de Schrift te lezen vooraleer je ziet welke droevige 'vergeten' daarin speelt.

Voorbeelden te over. Je zou na de zondvloed verwachten dat een dergelijk allesvernietigend oordeel de mensen die daarna leefden zo bang zou maken dat ze het oordeel van God te allen prijze willen vermijden, maar dit is niet wat gebeurt. God leidt Israël uit hun gevangenschap en gebruikt spectaculaire plagen en de doortocht door de Rode Zee, maar na slechts enkele weken zijn de Israëlieten bereid om hun redding aan een god toe te schrijven die voorgesteld wordt door een gouden kalf. Het boek Richteren beschrijft het droevige patroon van zonde, oordeel, redding, gerechtigheid, gevolgd door zonde oordeel, redding, gerechtigheid – de zorgelijke cyclus gaat langzaam neerwaarts.

Je zou denken dat koningen in de koninklijke lijn onder het Davidisch koningshuis lessen zouden trekken uit wat hun vaders leerden, en dat ze nauwgezet de zegen van God zouden zoeken door trouwe gehoorzaamheid; maar dit was nauwelijks wat er gebeurde. Na de catastrofale ondergang van het noordelijke koninkrijk en het in ballingschap voeren van zijn leiders en werklieden, vraag je je af waarom het zuidelijke koninkrijk het niet opmerkte en verbondstrouw aan de dag legde. In feite ben je nauwelijks anderhalve eeuw verder en de Babyloniërs laten hen hetzelfde lot ondergaan.

Het is niet moeilijk om ook vreselijke vergeetachtigheid te vinden in sommige nieuwtestamentische kerken. Dus is de vergeetachtigheid van de heersers van Egypte, geholpen door een wissel in dynastie, nauwelijks verrassend. Een paar honderden jaren is een lange tijd. Hoeveel christenen in het westen hebben werkelijk de lessen van het evangelisch ontwaken in zich opgenomen, laat staan die van de Reformatie?

Niet ver van waar ik deze lijnen neerschrijf is een kerk gevestigd die op een zondagmorgen 5 à 6.000 mensen trekt. Zijn leiders zijn vergeten dat het nauwelijks twintig jaar geleden begon als een kerkplant. Nu willen ze zich terugtrekken uit de denominatie die hen oprichtte, niet omdat ze het theologisch niet eens zijn met de denominatie, niet vanwege moreel kwaad erin, maar gewoonweg omdat ze zo onder de indruk is van haar eigen grootheid en belang dat men te hoogmoedig is om dankbaar te zijn. Je kunt denken aan scholen die hun leerstellige grondslage verlaten hebben binnen één generatie. Of je kunt denken aan individuele mensen, waaronder bijbelgeleerden van naam, die zo onder de indruk zijn van nieuwigheden dat slimme originaliteit door hen hoger geacht wordt dan goddelijke trouw. Landen, kerken en mensen veranderen, bij elke stap denkend dat ze meer ‘vooruit’ zijn dan allen die hen voorgingen.

Tot onze schaamte vergeten we alle dingen die we zouden moeten herinneren.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

vrijdag 17 februari 2012

'Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht' (Gn.50)


Genesis 50, Lukas 3, Job 16—17, 1 Korinthiërs 4

Het laatste hoofdstuk van Genesis bevat een gedeelte dat zowel aandoenlijk als glorieus is (Gen. 50:15-21).

Alles wat droevig en gebrekkig is in deze familie duikt terug op wanneer Jakob sterft. Jozefs broers vrezen dat hun vermaard gezinslid misschien zijn haatdragende rancune slechts tijdelijk onderdrukt heeft tot de dood van de oude man. Waarom dachten ze dit? Was het omdat ze nog steeds geplaagd werden door schuldgevoelens? Projecteerden ze slechts op Jozef wat ze zelf zouden doen in zijn plaats? Hun aanpak laadt nieuwe zonden op hen: ze liegen over wat hun vader zei, in de hoop dat een oproep van Jakob op zijn minst een gevoelige snaar zou raken bij Jozef. In dit licht klinkt hun nederige onderwerping (‘Zie, wij zijn u tot slaven’, 50:18) minder als loyale hulde dan als wanhopige manipulatie.

Jozef daarentegen weent (50:17). Hij kan niet anders dan zien dat deze kruiperige leugens verraden hoe weinig geliefd hij is of hoe weinig ze hem vertrouwen, zelfs na zeventien jaren (47:28) van uiterlijk herstel. Zijn verbale respons toont niet slechts pastorale zachtmoedigheid ‘Zo troostte hij hen en sprak tot hun hart’, met de belofte voor hen en hun gezinnen te zullen zorgen (50:21) – het weerspiegelt ook een man die diep nagedacht heeft over de mysteries van voorzienigheid, over Gods soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid. ‘Vrees niet’, zegt hij. ‘Ben ik in Gods plaats?’ Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden’ (50:19-20).

De diepte van deze redenering komt scherper in beeld wanneer we nadenken over wat Jozef niet zegt. Hij zegt niet dat Jozefs broers hem in slavernij verkochten gedurende een tijdelijke onachtzaamheid van Godswege, maar dat God, die een uitstekende schaakspeler is, het spel heeft omgedraaid en te zijner tijd Jozef tot Eerste Minister van Egypte heeft gemaakt.

Nog minder zegt hij dat het Gods bedoeling was om Jozef naar Egypte te sturen in een welbepaalde strijdwagen, maar dat Jozefs broers ongelukkigerwijs het goddelijke plan in de war stuurden en God dwongen om te antwoorden met slimme tegenzetten om zijn eigen goede bedoelingen teweeg te brengen.

Veeleer waren er in die ene gebeurtenis – Jozef die als slaaf wordt verkocht – twee partijen en twee heel verschillende intenties. Aan de ene kant handelden Jozefs broers, met kwade bedoelingen; aan de andere kant handelde God, en zijn intenties waren goed. Beiden handelden om deze gebeurtenis tot stand te laten komen, maar waar het boze ervan terugvoert naar de broers en niet verder, wijst het goede erin naar God.

Dit is een gebruikelijk standpunt in de Schrift. Het zorgt voor vele complexe filosofische discussies. Maar de basisidee is eenvoudig. God is soeverein en zonder uitzondering goed; wij zijn moreel verantwoordelijk en vaak slecht.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

donderdag 16 februari 2012

'Mijn ogen hebben uw heil gezien' (Lk. 2)

Genesis 49, Lukas 2, Job 15, 1 Korinthiërs 3

Jezus groeide helemaal op als Joodse jongen. Niet alleen was Hij van Joodse afkomst, Hij was ook van Davidische komaf: wettelijk behoorde Hij tot het onderdrukte koningshuis (Lk. 2:4). De keizerlijke politiek werd van Godswege gestuurd om te verzekeren dat Jezus geboren zou worden in de oude stad van David (2:1-4, 11). Op de achtste dag van zijn leven werd Jezus besneden (2:21). Op het daarvoor bepaalde tijdstip brachten Maria en Jozef een offer, naar het voorschrift uit de Wet voor wat vereist was voor elke eerstgeborene (2:22-24). Van Maria en Jozef wordt ons verteld dat ‘zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was’. Tijdens de eerste dagen van Jezus’ leven bad Simeon profetisch tot God, terwijl hij verklaarde dat de komst van Jezus tot ‘heerlijkheid voor uw volk Israël’ was (2:32); bejaarde Hanna ‘loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten’ (2:38).

Elk jaar reisden Jozef en Maria de vele kilometers van Nazareth naar Jeruzalem om deel te nemen aan het feest rond Pascha, ‘zoals dit bij het feest gebruikelijk was’ (2:41-42). Ze voegden zich bij tienduizenden andere pelgrims. Natuurlijk ging Jezus mee en was Hij getuige bij de slachting van duizenden paaslammetjes, hoorde Hij de tempelkoren en reciteerde Hij de oude Schriften. Op zijn twaalfde leidden Jezus’ voortdurende blootstelling aan het erfgoed van zijn volk en aan de inhoud van hun Schriften tot de buitengewone gesprekken die Hij voerde met de leraars uit de tempel (2:41-52).

We beginnen niet eens te beseffen over welke terreinen Jezus allemaal sprak en waarin Hij handelde, en op welke terreinen zijn leven en dienst en zijn dood en opstanding allemaal invloed hebben, tenzij we ze vinden in de oude Hebreeuwse Bijbel.

Maar dit is niet alles wat erover te zeggen valt. Diezelfde Bijbel begint niet bij Abraham en het ontstaan van de Israëlieten. Hij begint met God, de oorsprong van het heelal, de schepping van menselijke wezens die Gods beelddragers zijn, de wrede rebellie van de zondeval, de eerste cycli van oordeel en vergeving, en de eerste beloften van redding die zou volgen.

Jazeker, Paulus verstond dat de lange geschiedenis van de Joden moet gezien worden binnen het nog langere verhaal van het menselijke ras, en dat zelfs de eerste roeping van de man die de voorvader is van alle Joden, verduidelijkt dat door hem alle volken op aarde gezegend zullen worden (Gal. 3, vgl. Gen. 12). Hier, aan het begin van Jezus’ leven, komt hetzelfde raamwerk weer piepen. Simeon prijst de soevereine Heer dat Hij hem toestaat te blijven leven om deze baby te zien: ‘want mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël.’

Eigen vertaling van de overdenking bij 16 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

woensdag 15 februari 2012

De Schrift is eenduidig: ga naar Jezus (Lk. 1)


Genesis 48, Lukas 1:39-80, Job 14:1, 1 Korinthiërs 2

Soms wekt slechte theologie reactionaire slechte theologie op. Omdat het rooms-katholicisme Maria gaandeweg meer titels gaf en mythes toeschreef, hebben protestanten soms gereageerd door stil te blijven over haar verbazingwekkende karakter. De aanpak van geen van beide houdt goed stand wanneer die door dit gedeelte (Lk. 1:39-80) en enkele andere waarover we zullen kunnen nadenken, wordt beproefd.

Katholieken gaven Maria titels als ‘Moeder Gods’ en ‘Koningin van de Hemel’, maar geen daarvan wordt in de Bijbel gevonden. De visie dat Maria onbevlekt werd ontvangen (en daarom zondeloos is), en dat ze net als Henoch lichamelijk in de hemel werd opgenomen en daarmee aan de dood ontsnapte, vinden in de Bijbel al evenmin enige basis. Die laatste visie werd voor de rooms-katholieken niet eerder een dogma dan in 1950. Volgens nieuwsberichten overweegt de huidige Paus of hij een andere titel, die conservatieve katholieken al voor Maria gebruiken, ook niet zou invoeren als een te belijden dogma, nl. de titel van ‘Coredemptrix’ of ‘medeverlosseres.

Maar Lukas’ getuigenis wijst in een andere richting. In Maria’s lofzang (1:46-55), traditioneel de ‘Magnificat’ genoemd (naar het Latijnse woord voor ‘verheerlijken’ of ‘grootmaken’: ‘Mijn ziel maakt groot de Here’), zegt Jezus’ moeder dat haar geest zich verblijdt in ‘God, mijn Heiland’ – wat zeker klinkt alsof ze zichzelf zag als iemand die een Redder nodig had, wat vreemd zou zijn voor iemand die onbevlekt ontvangen was. Meer, als je snel doorheen de evangeliën scant ontdek je dat Maria gedurende Jezus’ dienst geen speciale toegang had tot haar beroemde zoon, soms ook de aard van zijn missie niet begreep (bijv. 2:48-50), en nooit iemand hielp een bepaalde gunst van Jezus te verkrijgen die hij of zij ook anders niet kon krijgen. Ja, het eenduidig getuigenis van de Schrift is dat mensen tot Jezus moeten gaan. Jezus zegt: ‘Kom tot Míj, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ík zal u rust geven’ (Mt. 11:28). Hij zegt niet: ‘Kom tot mijn moeder’. Hij alleen is de ware Middelaar tussen God en mensen.

Niettemin is Maria helemaal prachtig als een voorbeeld van vele deugden (zoals bijvoorbeeld ook Jozef dat is in Genesis 37-50). Ze aanvaardt haar verbazingwekkende rol onderdanig en onverstoorbaar, zeker als je bedenkt wat het aanvankelijk voor haar reputatie heeft betekend (1:34-38). Tweemaal noemt Elisabeth haar ‘gezegend’ (1:42, 45), d.w.z. door God aangenomen; de bovennatuurlijke erkenning van de superioriteit van de Zoon van Maria boven de zoon van Elisabeth (1:41-45) was ongetwijfeld een van de dingen die Maria in haar hart overwoog (2:19). Maar geen van deze dingen stijgen Maria naar het hoofd: zijzelf erkent dat haar ‘gezegend’-zijn niet gebaseerd is op haar intrinsiek superieur zijn, maar op Gods (‘de Machtige’) gedenken van haar ‘lage staat’ en zijn keuze om ‘grote dingen’ voor haar te doen (1:48-49). Zij focust in de ‘Magnificat’, zoals ook wij dat moeten doen, op de trouw van God die nu de zo lang beloofde verlossing brengt (1:50-55).


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

dinsdag 14 februari 2012

Het verslag van de evangeliën berust op ooggetuigen (Lk. 1)


Genesis 47, Lukas 1:1-38, Job 13, 1 Korinthiërs 1
Hoe zijn de evangeliën uit de canon bij ons terechtgekomen?

Aan de ene kant is het voldoende ervan verzekerd te zijn dat God erin voorzag. Maar normaal gezien handelt God doorheen middelen die identificeerbaar zijn. Op geen enkel ogenblik geven de canonieke evangeliën de indruk dat ze vanuit de hemel aangereikt werden op gouden dienbladen, of slechts uitgeschreven door apostelen die een oor hadden voor goddelijk dicteerwerk.

Lukas voorziet ons van de meeste details over hoe hij bij zijn taak tewerk ging (Lk. 1:1-4). Hij vertelt ons dat al ‘velen zich tot taak hebben gesteld om een verslag te schrijven’ over Jezus’ leven en dienstwerk, in lijn met wat was ‘overgeleverd door degenen die vanaf het begin ooggetuigen zijn geweest en dienaren van het Woord zijn geworden’ (1:1-2). Hieruit kunnen we twee dingen afleiden. a) Lukas beweert niet zelf een ooggetuige te zijn van Jezus. Maar hij beweert wel dat hij in contact staat met wat de oorspronkelijke ‘ooggetuigen’ en ‘dienaren van het Woord’ hebben doorgegeven. b) Tegen de tijd dat hij schrijft weet Lucas al dat er dan al veel geschreven verslagen circuleren. Dit moet ons niet verrassen. De Joden waren een geletterd volk. Elke jongen leerde lezen en schrijven. Het is onwaarschijnlijk dat niemand iets op papier zou hebben gezet in de eerste jaren volgend op Jezus dood, opstanding en verheerlijking.

Dan vertelt Lukas ons dat hijzelf ‘alles van de aanvang af nauwkeurig’ naging. De woorden suggereren dat hij de bronnen las, sprak met de hoofdpersonen die hij kon vinden, en de verslagen evalueerde. We kunnen op zijn minst een glimp van zijn methode opvangen wanneer we zijn tweede boek lezen, het boek van de Handelingen. Daar ontdekken we, door zijn bewegingen te volgen, dat hij kan gesitueerd worden in alle belangrijke vroege christelijke centra, waar hij de mogelijkheid had om met alle vroege christen leiders te spreken en om alle vroege verslagen en archieven te lezen. Het is dus geen al te grote sprong om hieruit af te leiden dat als dokter Lukas (zie Kol. 4:14) wat extra informatie vermeldt over de unieke zwangerschap van Maria (Lk. 1:26 e.v.), dit is omdat hij haar opzocht en enkele lange gesprekken met haar had. Na verloop van tijd besloot hij dan om zijn verslag ‘in ordelijke vorm’ te schrijven (1:3).

Twee dingen volgen. Ten eerste, hoeveel de Heilige Geest ook toezag op de totstandkoming van dit evangelie, dit goddelijke toezicht sloot de noodzaak tot minutieus onderzoek en zorgzaam werk niet uit. Ten tweede is deze methode om een canoniek boek te doen ontstaan, volledig in lijn met zijn onderwerp: God Zelf bracht de messiaanse Zoon van David, de Zoon van God, in deze wereld binnen (1:35), de eeuwige die het tijdelijke binnenkomt en er daarbij voor zorgt dat men voor eeuwig over Hem zou kunnen spreken zoals een getuige spreekt over wat wordt waargenomen. De overdracht van de christelijke waarheid berust dus noodzakelijkerwijs voor een deel niet op het mystieke, maar op getuigenis.


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

maandag 13 februari 2012

Met maar één vleugel moet een vliegtuig wel crashen (Gn. 46)

Genesis 46, Markus 16, Job 12, Romeinen 16

Een van de moeilijkste dingen om te begrijpen is dat de God van de Bijbel zowel persoonlijk is – in interactie met andere personen – als transcendent (d.w.z. verheven boven tijd en ruimte – het domein waarin al onze persoonlijke interacties met God plaatsvinden). Als de transcendente Heerser regeert Hij over alle dingen, zonder uitzondering. Als de persoonlijke Schepper communiceert Hij op persoonlijke manieren met degenen die zijn beelddragers zijn, terwijl Hij zich openbaart als niet alleen persoonlijk maar ook nog eens feilloos goed. Hoe we deze elementen kunnen bijeenbrengen gaat uiteindelijk ons petje te boven, ook al wordt er vaak eenvoudigweg vanuit gegaan in de Bijbel.

Wanneer Jakob verneemt dat Jozef nog leeft, brengt hij God, die zich nog maar eens zo genadig aan Jakob openbaart, slachtoffers: ‘Ik ben God, de God van uw vader, vrees niet naar Egypte te trekken, want Ik zal u daar tot een groot volk maken. Ik zal zelf met u naar Egypte trekken en Ik zal u ook zeker weer terugvoeren en Jozef zal u de ogen toedrukken’ (Gen. 46:3-4).

Het boek Genesis maakt duidelijk dat Jakob wist dat Gods verbond met Abraham de belofte inhield dat het land waar ze nu verbleven op een dag aan hem en zijn nakomelingen zou gegeven worden. Dit is waarom Jakob die directe openbaring van God nodig had om hem te bewegen het land te verlaten. Jakob was op drie terreinen herbevestigd: a) God zou zijn nakomelingen gedurende hun verblijf in Egypte tot een ‘groot volk’ maken; b) God zou hen uiteindelijk uit Egypte leiden; c) op het persoonlijke niveau is Jakob vertroost wanneer hij hoort dat zijn lang verloren gewaande zoon Jozef nog zijn vaders dood zal mogen meemaken.

Dit zorgt allemaal voor persoonlijke vertroosting. Het openbaart ook iets van de mysteries van Gods voorzienige soevereiniteit. Lezers van de Pentateuch weten immers dat dit verblijf in Egypte zal uitmonden in slavernij, dat dan van God gezegd zal worden dat Hij de klacht van zijn volk ‘hoort’, en dat Hij na verloop van tijd Mozes zal doen opgroeien, die Gods vertegenwoordiger zal zijn bij de tien plagen, in de doortocht van de Rode Zee, het geven van het verbond van de Sinaï en van de wet, de tocht door de woestijn en bij het (her)betreden van het Beloofde Land. De soevereine God, die Jozef naar Egypte brengt om de weg te bereiden voor deze kleine gemeenschap van zeventig mensen, heeft nog heel wat complexe plannen in voorraad. Die zijn ontworpen om zijn volk naar de volgende fase te brengen in de heilsgeschiedenis, en hen uiteindelijk te leren dat Gods woorden meer zijn dan voedsel (Deut. 8).

Je kunt Gods soevereine transcendentie net zomin losmaken van zijn persoonlijkheid of vice versa, als je een vleugel van een vliegtuig kunt losmaken en verwachten dat het toestel nog vliegt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

zondag 12 februari 2012

‘Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon!’ (Mk. 15)


Genesis 45, Markus 15, Job 11, Romeinen 15
In Markus 15 spreken mensen beter dan ze eigenlijk beseffen.
‘Wat moet ik dan doen met Hem, die gij de Koning der Joden noemt?’, vraagt Pilatus (15:12). Natuurlijk gebruikt hij die uitdrukking ‘de Koning der Joden’ met een zekere snerende minachting. Wanneer de menigte antwoordt met ‘Kruisig Hem!’ (15:13-14), dan denken zij die politieke motieven hebben dat dit het einde is van alweer iemand met messiaanse aanspraken. Zij weten niet dat deze koning moét sterven, dat zijn regering afhangt van zijn dood en dat Hij tegelijk Koning en Lijdende Knecht is.

De soldaten vlechten een doornenkroon in elkaar en duwen die hardhandig op zijn hoofd. Ze slaan en bespuwen Hem en vallen dan op hun knieën in een spottende verering, terwijl ze roepen ‘Wees gegroet, Gij Koning der Joden!’ (15:18). In feite is Hij meer dan de Koning der Joden (hoewel zeker niet minder). Op een dag zal elk van deze soldaten, met ieder ander, ook weer neerknielen voor de opgewekte man die ze bespot en gekruisigd hebben, en zullen ze belijden dat Hij Heer is (Fp. 2:9-11).

De voorbijgangers konden niet aan de drang weerstaan om verwijten te slingeren: ‘Ha, Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, kom af van het kruis!’ (15:29-30). De onverschillige spot verborg de waarheid die ze niet konden zien: eerder had Jezus inderdaad geleerd dat Hijzelf de ware tempel was, het tegenbeeld van het gebouw in Jeruzalem, de ultieme ontmoetingsplaats tussen God en mensen (Joh. 2:19-22). Meer, Jezus had niet enkel benadrukt dat Hijzelf de tempel is, maar dat Hij dit is op grond van het feit dat deze tempel moet worden vernietigd en in drie dagen terug herrijzen. Had Hij ‘afgekomen’ van dat kruis en zichzelf gered, zoals zijn bespotters stelden, dan kon Hij niet de afgebroken en herrezen ‘tempel’ worden die mannen en vrouwen weer met God verzoent.
‘Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden’ (15:31). Weer mis – en ook weer correct. Dit is de man die vrijwillig naar het kruis gaat. (14:36; vgl. Joh. 10:18). Te zeggen dat Hij zichzelf niet ‘kàn’ redden, is dwaas beperkend. Maar Hij kon zichzelf niet redden én tegelijk anderen redden. Hij redt anderen door zichzelf niét te redden.

‘Laat de Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven’ (15:32). Maar in wat voor een Christus zouden ze in dat geval geloofd hebben? Een machtige koning, ongetwijfeld – maar niet de Redder, niet het Offer, niet de Lijdende Dienstknecht. Ze hadden niet lang in Hem kunnen geloven, want de basis voor die verandering in hen was precies gelegen in dat kruiswerk waarvan ze Hem smadend wilden afbrengen.
‘Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon!’ (15:39). Ja, meer dan ze beseften.


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

zaterdag 11 februari 2012

Juda: van egoïst naar plaatsvervanger (Gn. 44)


Genesis 44, Markus 14, Job 10, Romeinen 14

Tot op dit punt in het verhaal (Gen. 44) verscheen Juda in geen al te goed licht. Wanneer Jozefs broers voor het eerst hun bedoeling om hem te doden duidelijk maken (Gen. 37:19-20), zijn er twee van hen die met alternatieven komen. Ruben suggereert dat Jozef gewoon in een put kan worden gegooid waar hij niet uit kan ontsnappen (37:21-22). Dit voorstel had twee voordelen. Ten eerste kon de moord niet op directe wijze aan de broers gekoppeld worden. En ten tweede hoopte Ruben later in het geheim terug te komen om zijn jongste broer te redden. Ruben was compleet van de kaart toen zijn plan niet slaagde (37:29-30). De andere broer met een onafhankelijk voorstel was Juda. Zijn argument was dat er geen voordeel te halen viel uit een zuivere moord. Het zou beter zijn om Jozef als slaaf te verkopen (37:25-27) – zijn visie haalde het.

Juda verschijnt opnieuw in het volgende hoofdstuk, waarin hij slaapt met zijn schoondochter (Gen. 38) en, zeker aanvankelijk, een dubbele standaard aan de dag legt (zie de overdenking van 6 februari).

Maar hier in Genesis 44 werpt Juda zich meer op als een heroïsche figuur. Jozef stuurt de dingen zodanig dat Benjamin en zijn broers gearresteerd worden voor diefstal. Hij dringt er daarbij op aan dat alleen Benjamin in Egypte achterblijft als slaaf. Mogelijk was Jozefs list bedoeld om zijn oudere broers te testen, om te zien of ze nog steeds de jongste weerstonden, of ze nog zo hard waren dat ze een van hen in slavernij konden laten belanden, terwijl ze zich in de handen wreven dat zij zelf toch mooi de dans ontsprongen. Het is Juda die tussenkomt en boven alles pleit op de bijzondere liefde die zijn vader voor Benjamin koestert. Hij verwijst zelfs naar Jakobs geloof dat Jozef omkwam door wilde dieren (44:28), alsof dat duidelijke bedrog en de slechtheid van dit alles de voorbije kwarteeuw in zijn gedachten waren blijven spoken. Juda legt uit hoe hijzelf beloofd had de jongen veilig terug te brengen en hij houdt een emotioneel pleidooi: ‘Nu dan, laat toch uw knecht in de plaats van de jongen als slaaf voor mijn heer achterblijven, en de jongen trekke met zijn broeders mee. Want hoe zal ik naar mijn vader heentrekken, wanneer de jongen niet bij mij is? Ik zou het verdriet niet kunnen aanzien, dat mijn vader zou treffen’ (44:33-34).

Dit is het hoogtepunt in wat we van Juda’s pelgrimstocht weten. Hij biedt zijn leven aan als vervanging voor een ander. Misschien was hij daarbij deels gedreven door een schuldig geweten. Indien dit het geval was, kwam de pure heldendaad voort uit zuivere schaamte. Hij kon niet weten dat minder dan tweeduizend jaren later, zijn meest illustere nakomeling zichzelf zou opofferen als een plaatsvervanger voor hen (Markus 14), daarbij op geen enkele manier gedreven door schaamte maar slechts door gehoorzaamheid aan zijn hemelse Vader en door liefde voor schuldige rebellen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

vrijdag 10 februari 2012

World Press Photo: soms zegt een foto meer dan duizend woorden



De winnende foto van dit jaar. Bij de protesten in Jemen houdt een vrouw een gewond familielid dicht tegen zich aan.



Ook in Jemen: twee kindbruidjes poseren met hun man. Een van de meisjes was 6 toen ze huwde, haar man was 25. De helft van alle vrouwen in Jemen huwden als kind.



Foto uit Buenos Aires. Marco leidt Monica uit haar slaapkamer de woonkamer in. Monica leidt aan de ziekte van Alzheimer.


Je vindt nog meer winnende foto's met een woordje uitleg achter de link naar de World Press Photo Contest 2012.


Documentaire over C.H. Spurgeon

Een documentairefilm (van langer dan een uur) over C.H. Spurgeon, The People's Preacher - ofte: de prediker van het volk.



Met Gods ogen naar onze cultuur kijken (Mk. 13)


Genesis 43, Markus 13, Job 9, Romeinen 13

Christenen waren het vaak oneens over de precieze uitleg van Markus 13. Maar welke meningsverschillen ook opdoken, we kunnen niet naast het verbazingwekkende contrast kijken tussen de manier waarop de discipelen naar het tempelcomplex kijken en de manier waarop Jezus zelf dit doet.

De discipelen zijn onder de indruk van de stenen en gebouwen: ‘zie, welke stenen en welke gebouwen’ (13:1). Het is de architectuur, het product van de menselijke creativiteit en het menselijk vernuft, die hun aandacht trekt. Maar Jezus bekijkt het op een ander vlak. Hij staat stil bij de patronen van slechtheid in deze wereld, de valse religieuze aanspraken, de vervolging van zijn discipelen, het oordeel dat komt. Hij voorziet oordeel voor de stenen en het gebouw: ‘Er zal geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken’ (13:2). Het zal nog een goede veertig jaren duren eer deze voorzegging letterlijk wordt vervuld.

Dit gedeelte roept herinneringen op aan een ander. In Handelingen 17:16 e.v. bevindt Paulus zich in Athene. Zijn reactie op de stad is treffend. Lucas zegt niet dat Paulus onder de indruk was van de spectaculaire architectuur, van de geschiedenis van loutere wetenschap, van de literatuur die zijn inwoners hadden voortgebracht, of van de heerlijkheid van zijn erfgoed. Ver van dat. Paulus keek rond in deze eerbiedwaardige oude stad en zijn geest werd ‘in hem geprikkeld, toen hij zag, dat de stad zo vol afgodsbeelden was’ (17:16).

In geen van beide gevallen – noch in Jezus’ inschatting van Jeruzalem, noch in die van Paulus wat betreft Athene – was de analyse oppervlakkig. Beide keren rekende de evaluatie met zaken zoals ze er vanuit Gods perspectief uitzagen. Wie onder de indruk is van machtige bouwwerken en spectaculaire menselijke verwezenlijkingen doet er goed aan om het verslag van de torenbouw van Babel nog eens te overdenken (Gen. 11). Ongetwijfeld waren er toen ook sommigen onder de indruk van het bouwwerk. Maar God, die keek naar het menselijke hart en de redenen voor het gebouw, zag het als nog maar eens een staaltje van ondraaglijke eigendunk.

Op heel gelijklopende wijze worden wij er ook toe opgeroepen om onze cultuur te verstaan en te beoordelen vanuit Gods perspectief. Omdat mensen geschapen zijn naar het beeld van God, kunnen we veel doen dat waardevol en bewonderenswaardig is. Theologisch gesproken is dit het resultaat van ‘algemene genade’. Maar het is mogelijk om veel te veel onder de indruk te zijn van rijkdom, macht, architectuur, roem, wetenschap, fysieke moed of technologie, met als gevolg dat we niet meer verder nadenken over de morele en geestelijke dimensies van de wereld rondom ons. We kunnen de glorie zien en blind blijven voor de schande; we kunnen menselijke verwezenlijkingen zien en de onderliggende afgoderij verwaarlozen; kortom: we kunnen onder de indruk zijn van al wat indruk maakt op Gods gevallen beelddragers, maar tekortschieten in het beoordelen van deze werkelijkheden in het licht van het kruis en in het licht van de eeuwigheid. We zouden er veel beter aan doen om de voorbeelden van Jezus en Paulus te volgen.



Eigen vertaling van de overdenking bij 10 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding
Bron afbeelding 2

donderdag 9 februari 2012

Actueel voorbeeld van vergeving

Gisteren gelezen in Het Nieuwsblad:

Opmerkelijk: man vergeeft doodrijdster van zijn vrouw


Geef God wat van God is (Mk. 12)

Genesis 42, Markus 12, Job 8, Romeinen 12

Het gesprek tussen Jezus en sommige van zijn tegenstanders in Markus 12:13-17 is hoogst interessant. Markus zegt dat Jezus’ opponenten naar Hem toekwamen ‘om Hem op een woord te vangen’ (12:13). Ongetwijfeld is dit ook de reden dat ze begonnen met nogal minzaam gevlei over hoe principieel Hij wel is als leraar, vastbesloten om zich niet te laten beïnvloeden door de populaire opinie. Het is allemaal een val. ‘Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?’, vragen ze. ‘Zullen wij betalen of niet betalen?’ (12:14:15).

Ze dachten dat ze Hem te pakken hadden. Antwoordde Hij ‘Nee’, dan kreeg Hij last met de Romeinse autoriteiten. Zij zouden een populair religieus prediker in een onstabiel land als dit zeker niet zomaar laten begaan als die zou oproepen om geen belastingen te betalen. Misschien wachtte Jezus wel de doodstraf voor verraad. Maar zou Hij ‘Ja’ antwoorden, dan zou Hij het vertrouwen van het volk verliezen en zou daarmee ook zijn populariteit tanen. Veel Joden koesterden niet alleen de algemeen menselijke wrevel tegenover belastingen, maar hadden ook theologische bezwaren. Hoe kon een Jood die het nauw nam met zijn overtuigingen belastingen betalen als er op de munten een afbeelding stond van de keizer, dan nog niet gesproken over de munten die hem ook goddelijke titels toedichtten? Als Joden bovendien werkelijk oprecht waren, zou God dan niet neerdalen en zijn volk terug verlossen, deze keer van de Romeinse supermacht? Vraagt principiële trouw aan God niet dat je dan geen belastingen betaalt?

Welk antwoord Jezus ook gaf, Hij zou verliezen. Maar Hij weigert zich gewonnen te geven. In plaats daarvan vraagt Hij om een munt, vraagt wiens beeltenis er op voorkomt, en argumenteert dat het gerechtvaardigd is te geven aan Caesar wat van Caesar is en aan God wat van God is. Jezus ontsnapt zo netjes aan hun valstrik en zijn tegenstanders verwonderen zich.

Maar er zijn diverse toepassingslagen hier. Onder een strikte theocratie zouden Jezus’ woorden onsamenhangend zijn: de regering van God wordt uitgevoerd door de koning, zodat hun macht niet zo makkelijk van elkaar te onderscheiden valt. Bovendien was de structuur van het oude verbond op papier heel nauw verbonden met een theocratische regering. Maar hier kondigt Jezus aan dat er onderscheid moet gemaakt worden tussen de aanspraken van Caesar en die van de levende God.

Natuurlijk betekent dit niet dat Caesars macht volledig losstaat van Gods macht, en ook niet dat God niet volledig voorzienig de controle zou behouden. Maar er valt moeilijk aan de conclusie te ontkomen dat Jezus een fundamentele verandering aankondigt in de regering van de verbondsgemeenschap. Het punt voor die gemeenschap is niet langer een theocratisch koninkrijk; het is nu een gemeenschap van kerken van overal ter wereld, die leven onder vele ‘koningen’ en ‘caesars’ of ‘keizers’, terwijl ze geen van hen aanbidden. En dit is waarom overal in de wereld veel christenen, als ze doorheen de geschiedenis geen bepaalde godsdienst willen vestigen, dit herleiden naar deze uitspraak van de Heer Jezus zelf.
(vertaling laatste zin nog onduidelijk. Engels: And that is why many christians around the world trace the history of the non-establishment of a particular religion to this utterance of the Lord Jesus himself.)


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

woensdag 8 februari 2012

Rechtuit maar niet naïef (Mk. 11)

Genesis 41, Markus 11, Job 7, Romeinen 11

Het gesprek tussen Jezus en sommige opponenten, zoals weergegeven in Markus 11:27-33, is een van de vreemdste van de vier evangeliën. Jezus ontwijkt hun belangrijkste vraag door er zelf een te stellen, een die ze om politieke redenen niet kunnen beantwoorden. Waarom antwoordt Jezus niet eenvoudigweg op de vraag? Klinkt dit niet een klein beetje als gegoochel, of slechter nog, een kleingeestig manoeuvre voor de macht of om het laatste woord te hebben?

Aan de ene kant was de vraag van de hogepriesters, de wetgeleerden en leiders volkomen legitiem. Met welk gezag reinigt Jezus de tempelplaats, aanvaardt Hij de lof van ontelbare duizenden als Hij Jeruzalem binnengeleid wordt en predikt Hij met vast vertrouwen? Hij kan niet bogen op de autoriteit van de rabbijnse scholen, ook niet van hen die hoge kerkelijke of politieke posities bekleden. Dus welk soort gezag is dit?

Hoe had Jezus kunnen antwoorden? Had Hij verklaard dat Hij deze dingen eenvoudigweg op eigen kracht deed, dan had Hij aanmatigend en arrogant geklonken. Hij kon geen passende aardse autoriteit noemen. Had Hij blijven benadrukken dat alles wat Hij zei en deed de woorden en daden van God waren, dan hadden ze Hem kunnen pakken op grond van godslastering. Het is niet eenvoudig welk antwoord Hij naar waarheid kon geven dat hen tegelijk tevreden stelde en zijn eigen veiligheid garandeerde.

Dus antwoordt Jezus hen dat Hij hun vraag zal beantwoorden als zij een van zijn vragen willen beantwoorden: ‘De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen? Antwoordt Mij daarop’ (11:30). Zijn gesprekspartners wegen hun mogelijke antwoorden af op basis van politieke gevolgen. Als ze zeggen ‘Uit de hemel’, overwegen ze, dan zal Hij hen veroordelen omdat ze geen discipelen van Johannes werden. Erger nog, ze kunnen er niet naast kijken dat dit ook een val is voor het antwoord op hun eigen vraag. Want uiteindelijk wees Johannes de Doper naar Jezus. Als ze toegeven dat Johannes’ dienst een hemelse verankering heeft, en Johannes wijst op Jezus, dan heeft Jezus wel degelijk hun vraag beantwoord; want ook zijn dienst moet dan de goedkeuring van de hemel wegdragen. Maar als ze zeggen ‘Uit de mensen’, dan lijden ze gezichtsverlies bij het volk bij wie Johannes populair was. Dus zeggen ze niets en verliezen ze hun recht op een antwoord van Jezus (11:31).

Twee pastorale implicaties volgen uit dit gesprek. De eerste is dat sommige mensen niet kunnen doordringen tot Jezus’ ware identiteit en dienst, zelfs wanneer ze indringende vragen lijken te stellen, omdat in werkelijkheid hun mening al gevormd is en ze eigenlijk munitie zoeken om Hem te vernietigen.

De tweede is dat een wijs antwoord soms een indirect antwoord is dat de valstrikken vermijdt en meteen de tweeslachtige perversiteit van de gesprekspartner aan het licht brengt. Hoewel christenen er normaal gezien geen doekjes moeten om winden, moeten we ook nooit naïef zijn.


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

dinsdag 7 februari 2012

Online tijdschrift voor Bijbelse Counseling

Na een afwezigheid van 4 jaar is het 'Journal of Biblical Counseling' terug.
Dit is niet het enige goede nieuws: je kunt dit tijdschrift nu gratis online lezen.
David Powlison leidt alles in goede banen. Het is een initiatief van CCEF, de Christian Counseling & Educational Foundation

Bezoek hier de website van Journal of Biblical Counseling.

Bekijk hier nummer 1 van Journal of Biblical Counseling als pdf.

Waarom een gelovige geen fatalist is (Gn. 40)


Genesis 40, Markus 10, Job 6, Romeinen 10

Vertrouwen op Gods soevereiniteit moet niet verward worden met vervallen in fatalisme. Het is geen gelaten zucht van ’Que sera, sera’ – ‘What will be, will be’ of ‘wat zal zijn, zal zijn’. Jozef begreep dit (Gen. 40).

Het verslag van Farao’s schenker en bakker vertelt ons niet wie van beiden uiteindelijk schuldig was aan iets, zo dit al gold voor een van hen. Het vertelt ons alleen wie van de twee door Farao schuldig werd bevonden. Zelfs dan wordt ons niets onthuld over de aard van de misdaad. De focus ligt eerder op hun dromen en op het feit dat – van alle gevangenen - alleen Jozef in staat was om hun dromen uit te leggen. De uitleggingen zijn zo dramatisch en gaan zodanig precies in vervulling, dat de accuratesse ervan niet betwist kan worden.

Jozef zelf maakt zich geen illusies over de bron van zijn bekwaamheid. ‘Zijn de uitleggingen niet Gods zaak?’, vraagt hij (40:8). Zelfs als hij voor Farao staat, waar je misschien had kunnen verwachten dat hij zijn uitleggingen een beetje zou aanpassen om zijn eigen reputatie aan te dikken, zal Jozef zelfs nog meer benadrukken dat hij zelf niet in staat is om dromen uit te leggen: alleen God kan dit doen (41:16, 25).

Maar ondanks deze onwankelbare trouw aan God, ondanks zijn openhartige belijdenis van zijn eigen limieten, ondanks de zuivere volharding en integriteit van zijn wandel onder onrechtvaardig lijden, verwart Jozef Gods voorzienigheid niet met fatalisme. Het punt wordt op twee manieren aangetoond in dit hoofdstuk.
Ten eerste is Jozef wel bereid om de schenker over zijn eigen netelige situatie te vertellen (de dienaar die na drie dagen zal vrijgelaten worden en zijn positie aan het hof terugkrijgt) in de hoop dat hij zal vrijgelaten worden (40:14-15). Jozefs geloof in God betekent niet dat hij helemaal passief wordt. Hij onderneemt duidelijk actie om verbetering in zijn omstandigheden te kunnen bewerken, mits die actie het zegel van integriteit draagt.

Ten tweede: wanneer hij kort de omstandigheden beschrijft die hem in de gevangenis brachten, doet Jozef geen moeite om te vergulden dat het om een zeer boosaardige daad ging. Hij benadrukt dat hij ‘gestolen’ is ‘uit het land der Hebreeën’ (40:15). Dit was een belangrijk punt, want de meeste slaven waren in die toestand beland door economische omstandigheden. Wanneer mensen bijvoorbeeld bankroet waren, verkochten ze zichzelf als slaven. Maar dit was niet wat er met Jozef gebeurd was, en hij wilde dat Farao dit wist. Hij was een slachtoffer. Bovendien heeft hij zelfs tijdens zijn leven als slaaf in Egypte ‘niets gedaan, waarom zij mij in dit kerkerhol hadden kunnen zetten’ – wat natuurlijk betekent dat hij onterecht in de gevangenis zit. Jozef verwart dus Gods voorzienige regering niet met Gods morele goedkeuring.

Fatalisme en pantheïsme kunnen moeilijk onderscheid maken tussen wat er is en wat er had moeten zijn. Gefundeerd Bijbels theïsme moedigt ons aan om te vertrouwen op de goedheid van de soevereine, voorzienige God, terwijl het aan de kaak stelt en zich verzet tegen wat boos is in deze gevallen wereld.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

maandag 6 februari 2012

Geloof midden de ellende (Gn.39)


Genesis 39, Markus 9, Job 5, Romeinen 9

Het is volkomen terecht Genesis 39 te lezen als een les in morele moed, een gevalsstudie van een Godvrezend man die goed beseft dat een aantrekkelijke verleiding in werkelijkheid een uitnodiging is om tegen God te zondigen (39:9). Daarom geeft hij meer om zijn reinheid dan om zijn vooruitzichten.

Niettemin moeten we Genesis 39 ook lezen in diverse bredere verbanden, telkens met belangrijke lessen ermee verbonden.

Ten eerste begint en eindigt dit hoofdstuk op een manier die zeer gelijklopend is. Die literaire ‘inclusie’ (insluiting) is een signaal dat de thema’s in het aanvangs- en slotgedeelte het hele hoofdstuk bepalen. In het begin wordt Jozef verkocht om voor Potifar te werken. God is zodanig bij hem dat hij na verloop van tijd de hoofdbediende wordt van dit aanzienlijk huishouden. We moeten niet denken dat dit gebeurde in een tijdspanne van twee weken; de chronologie suggereert dat acht of 10 jaren voorbijgingen. Gedurende die tijd moet Jozef de taal geleerd hebben en zich van onderaan de ladder opgewerkt hebben. Maar dit was allemaal verbonden met de zegen van God over Jozefs leven en met de daarmee verbonden integriteit van de Jozef. Op het eind van het hoofdstuk werd Jozef in de gevangenis geworpen nadat hij valselijk werd beschuldigd. Maar zelfs hier is God met hem en Hij schenkt hem goedgunstigheid in de ogen van de gevangenbewaarder. Na een tijd krijgt hij de leiding over de gevangenen. Zo toont het hoofdstuk in zijn geheel dat God soms kiest om ons te zegenen en ons tot integere mensen te maken temidden abominabele omstandigheden, eerder dan onze omstandigheden te veranderen.

Ten tweede dient Genesis 39 als een tegengewicht voor Genesis 38. Juda is een vrij en rijk man, maar wanneer zijn vrouw hem ontnomen wordt zal hij uiteindelijk zelfs met zijn schoondochter slapen. Hij handelt volgens een dubbele standaard en maakt zichzelf en zijn familie te schande. (Het feit dat hij aanvankelijk wil dat Thamar terechtgesteld wordt voor een zonde die hij ook zelf begaan heeft, toont dat het er hem minder om gaat de schuldige om principiële redenen te straffen dan wel om hen te straffen die betrapt worden.) Jozef is een slaaf maar onder de zegen van God bewaart hij zijn seksuele reinheid en integriteit. Wie is gelukkiger in de ogen van de wereld? Wie is gelukkiger in het licht van de eeuwigheid?

Ten derde is Genesis 39 onderdeel van de weg tot Jozefs verhoging tot het leiderschap over Egypte. Door de ellendige middelen beschreven in Genesis 37 en 39-40, wordt Jozef uiteindelijk een soort Eerste Minister van Egypte en redt hij velen van de hongerdood – ook zijn eigen uitgebreide familie, en zodoende ook de lijn van de Messias. Maar Jozef kon niet weten wat het uiteindelijke resultaat ging zijn toen hij door zijn lijden moest. Hij kende hoogstens de verhalen die sinds Abraham telkens werden doorgegeven en zijn eigen jeugddromen (Gen. 37). Maar Jozef wandelt door geloof en niet door aanschouwen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 6 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding