vrijdag 2 november 2012

Slechts twee kerkelijke ambten en waarom? (Titus 1)

2 Koningen 15, Titus 1, Hosea 8, Psalmen 123-125
In sommige denominaties wordt vastgehouden aan de idee dat de Bijbel drie ambten in de kerk voorschrijft: bisschoppen, die verantwoordelijk zijn over verschillende gemeenten; oudsten/pastors die dienen op het niveau van de plaatselijke gemeente, in het bijzonder in de dienst van het woord en in gebed (sommigen zouden ‘sacrament’ toevoegen’), en diakenen, die helpen in het beheer van de fondsen, in het bijzonder in de zorg voor de fysieke noden van de kudde (zie de overdenking van 25 oktober).

Er wordt echter breed erkend dat het Nieuwe Testament eigenlijk maar twee ambten onderscheidt: de bisschop/oudste/pastor en de diaken. Een van de meest overtuigende behandelingen van deze kwestie werd in de afgelopen eeuw geschreven door J. B. Lightfoot, zelf een anglicaan.

De indeling in drie categorieën, betoogt hij, kwam er pas nadat de documenten van het Nieuwe Testament geschreven waren. Dit betekent natuurlijk dat een van de twee ambten drie etiketten krijgt, gedeeltelijk omdat het werk ook vele facetten kent.

Het woord ‘pastor’ heeft een Latijnse stam en komt van ‘herder’ (1 Petr. 5:2). Herders voeden, beschermen, leiden en tuchtigen de kudde. De terminologie voor oudsten komt zowel uit het bestuur van oude steden als uit de synagogen: de leider moeten ervaren en gerespecteerd zijn. Omdat ‘bisschoppen’ vandaag zoveel kerkelijke ondertonen heeft, opteren heel wat Nederlandstalige vertalingen (net zoals de Engelstalige NIV) ervoor het woord weer te geven als ‘opziener’ (bijv. 1 Tim. 3:1) om de elementen van overzien, godvrezend bestuur, en geestelijke aansprakelijkheid te kunnen weergeven die met de taak verbonden zijn.

Een van de redenen waarom zovelen tot de conclusie kwamen dat bisschop, oudste en voorganger allen woorden zijn die toegepast kunnen worden op één ambt, is dat de lijst met kenmerken voor die taken zo gelijklopend is. Vergelijk zo Titus 1:6-9 met betrekking tot een oudste, met 1 Timotheüs 3:1-7 met betrekking tot een opziener (bisschop).

Een punt waar beide schijnbaar uiteenlopen in de meeste Nederlandstalige vertalingen (en in de Engelstalige NIV) zorgt voor knagende gewetens onder een aantal pastors. 1 Timotheüs 3:4 stipuleert het volgende voor de opziener: ‘een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt’. Titus 1:6 daarentegen stipuleert in verband met de oudste dat hij ‘gelovige kinderen’ moet hebben, ‘die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten’.

Dit klinkt alsof de voorwaarden rondom oudstenschap strenger zijn. Maar in feite is de weergave in onze vertalingen zowel verkeerd als onwerkbaar. Het Grieks wordt correct weergegeven als ‘wiens kinderen trouw zijn’ – in de zin dat ze niet ‘losbandig zijn en van geen tucht willen weten’.

Zolang de kinderen onder hun vaders dak wonen, moet de bisschop/oudste zijn gezin zo besturen dat hij aantoont bekwaam te zijn de gemeente te besturen. Als Titus 1:6 zou verstaan worden in de betekenis van bijvoorbeeld NBG, HSV of NBV, als stipulerend dat zijn kinderen gelovigen moeten zijn, dan zou je terecht kunnen vragen ‘Vanaf welke leeftijd?’.

Kortom: deze verkeerde vertaling is ook onwerkbaar. Wat de tekst eigenlijk wel zegt, brengt hem ook mooi op één lijn met 1 Timotheüs 3.


Eigen vertaling van de overdenking bij 2 november uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten