donderdag 26 december 2013

Zwaard, waak op tegen mijn herder (Zach. 13)


2 Kronieken 31; Openbaring 17; Zacharia 13:2-9; Johannes 16
In bepaalde opzichten zet Zacharia 13:2-9 het thema leiderschap voort. Maar het heeft twee delen, elk met zeer uiteenlopende klemtonen:

(1) In 13:2-6 veroordeelt God de valse herders – een courant thema, natuurlijk (bijv. Jer. 23:9 e.v.; Ez. 13; 34:1-10). Bovendien past het bij de verzen die er onmiddellijk aan voorafgaan. Daar, zo zagen we, wordt een bron geopend voor het reinigen van de bewoners van Jeruzalem in het algemeen, en voor het huis van David in het bijzonder.

Maar wanneer burgers en het koningshuis beiden moeten gereinigd worden, dan geldt dit ook voor de godsdienstige leiders. ‘Te dien dage’ (13:2), zo verklaart God, zal Hij niet alleen de afgoden uitroeien, maar ook de valse profeten uit het land.

De situatie zal zodanig worden getransformeerd dat het verbondsideaal van kracht is (Deut. 13:6-11): wanneer iemand zegt ‘Zo spreekt de Heer’ wanneer de Heer niet heeft gesproken, zullen zijn naaste familieleden de eersten zijn om hem te doen zwijgen.

Wie in het verleden valse profeten waren, zullen zich zozeer schamen over zichzelf dat wanneer ze daarnaar worden gevraagd zullen benadrukken dat ze landbouwers zijn (13:4-5). Wanneer ze ‘profetische wonden’ aan hun lichaam hebben (ongetwijfeld eigengemaakte wonden die gelinkt zijn met extatisch heidendom, zoals in 1 Kon. 18:28), dan zullen ze flagrant liegen en beweren dat de wonden het gevolg zijn van een of andere ruzie of iets anders dat zich afspeelde ‘in het huis van mijn vrienden’ (13:6).

Het punt is dat in de uiteindelijke voleinding der dingen, valse leer en valse profetie tot het verleden zullen behoren. Wie oren heeft om te horen zou daarom nu al dergelijke ‘profetie’ moeten verwerpen, als een teken van ontvankelijkheid voor het ware woord van de Heer.

(2) Sommigen hebben zich afgevraagd of de laatste drie verzen (13:7-9) niet op een of andere manier verkeerd werden geplaatst vanuit het slot van hoofdstuk 11, waar Zacharia heel wat aandacht heeft geschonken aan herders.

In feite zouden deze verzen daar niet veel zin hebben gehad, maar ze passen hier wonderwel. Hoofdstuk 11 eindigt met Zacharia die de waardeloze herder vertegenwoordigt die te maken krijgt met goddelijke afkeuring. Maar de herder in 13:7-9 krijgt Gods instemming.

De verbanden met de twee voorgaande gedeeltes zijn makkelijker aan te tonen. In 12:10-13:1 wordt Jahweh zelf verwond, doorboord; en dan worden de valse profeten aangeklaagd (13:2-9). Maar er is nog altijd de nood aan de goede herder. De goede is Gods herder, ‘mijn herder (…) de man die mijn metgezel is’ (13:7).

God beveelt het zwaard om hem te slaan (denk na over Hd. 4:27-28). Elders is God zelf de herder, en zijn dienstknecht David is dit ook (Ez. 34); zo wordt God zelf hier doorboord, en zijn herder wordt dit ook.

Het eerste gevolg is dat de schapen verstrooid worden (13:7; zie Mk. 14:27; Mt. 26:31); het ultieme gevolg is de loutering en de trouw van het volk van God (13:9).


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten