donderdag 5 december 2013

Heer, hier is uw pond, dat ik in een doek weggeborgen en bewaard heb (Lk. 19)

2 Kronieken 5:1-6:11; 1 Johannes 4; Nahum 3; Lukas 19
Op zich kunnen we de gelijkenis van de tien ponden (Lukas 19:11-27) makkelijk begrijpen. Wat een grotere uitdaging vormt is de manier waarop ze wordt omsloten – dit wil zeggen, hoe ze wordt ingeleid en hoe ze eindigt.

(1) Het verhaal zelf beschrijft een edelman die naar een ver land reist om er tot koning te worden gezalfd. Het beeld zal niet vreemd zijn geweest: de Herodessen reisden bij gelegenheid naar Rome om bij Caesar hun status te bekomen of te verzekeren.

Voor zijn vertrek vertrouwt de edelman tien ponden, een aanzienlijke som geld, toe aan zijn dienstknechten, mogelijk een pond voor elk van hen. Bij zijn terugkeer (nu als koning), ontdekt hij dat zijn dienstknechten met wisselend succes zijn omgegaan met zijn geld. De gelijkenis vertelt ons niet voor elke dienstknecht wat de opbrengst is, maar rapporteert over representatieve gevallen.

Een van hen heeft tien ponden verdiend, een groei van 1000 procent; een andere vijf ponden, een groei van 500 procent. Elk wordt overvloedig beloond, maar in verhouding met de groei. Eén dienstknecht geeft slechts het pond terug dat hem was gegeven.

Zijn excuus is dat hij bang is voor zijn meester, want hij kent hem als een streng mens. De rest van het verhaal wikkelt zich dan verder af.

Mogelijk moeten wij er als hedendaagse lezers aan herinnerd worden dat de dienstknechten geen werknemers waren die konden vertrekken wanneer ze wilden of hun diensten konden staken onder vakbondsregelingen. Ze waren slaven die hun meesters hun best mogelijke inspanningen verschuldigd waren. Vandaar de straf voor de onverantwoordelijke slaaf.

(2) Maar het verhaal eindigt met een lang gezegde: ‘Ik zeg u, aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden, en hem, die niet heeft, zal ontnomen worden ook wat hij heeft. Doch die vijanden van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen’ (19:26-27).

De laatste dienstknecht heeft niets qua groei; alles wat hij ‘heeft’ is de gift die hem was toevertrouwd voor het welzijn van een ander. De dienstknechten van de koning zijn verantwoordelijk om te werken voor de winst van hun meester. Doen ze dit niet, dan betonen ze zich opstandige dienstknechten, helemaal geen betrouwbare dienstknechten. Dan zijn ze nauwelijks beter dan de vijanden die het koningschap van hun meester uiteindelijk weerstaan.

(3) Dit moet allemaal vervat worden in het verwachtingspatroon dat wordt gecreëerd door het openingsvers (19:11). Jezus vertelt deze gelijkenis als een antwoord aan degenen die ‘meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond openbaar zou worden’.

Maar dit is niet zo, benadrukt de gelijkenis: de meester gaat weg om een koninkrijk in ontvangst te nemen; sommige mensen haten de idee; zelfs zijn dienstknechten verschillen in hun trouw en vrucht, en sommigen blijken valse dienstknechten.

Zij die werkelijk toegewijde slaven zijn van Koning Jezus zullen werken en proberen de bezittingen van hun meester te verbeteren, terwijl ze verlangend uitzien naar zijn terugkeer.


Eigen vertaling van de overdenking bij 5 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten