zaterdag 7 december 2013

Wee hem die de stad met bloed bouwt, en de veste op onrecht grondvest! (Hab. 2)

2 Kronieken 7; 2 Johannes; Habakuk 2; Lukas 21

Gods antwoord (Hab. 2) op Habakuks tweede klacht (zie de overdenking van gisteren) beantwoordt én vermijdt die gedeeltelijk. Om preciezer te zijn, het antwoord verwerpt impliciet het ene deel van Habakuks vraag door alle gewicht te leggen op het andere deel.

God beschouwt zijn antwoordt duidelijk als dermate belangrijk dat Hij wil dat het verspreid wordt (2:2), dus wat begint als een privécommunicatie zet nu de eerste stap om te worden opgenomen in de canon.

God beschrijft de ‘typische’ Babyloniër (2:4-5): opgeblazen, vol zondige begeerten, vaak dronken, arrogant, rusteloos, hebzuchtig, gewelddadig en onderdrukkend. Hij is precies het tegenovergestelde van wat God wil dat een mens, een beelddrager van God, is: ‘de rechtvaardige zal door zijn geloof leven’ (2:4).

Er woedt een lange strijd of het woord voor ‘geloof’ beter kan worden weergegeven met ‘trouw’, vooral omdat deze zin geciteerd wordt in het Nieuwe Testament (Rom. 1:17; Gal. 3:11; Heb. 10:37-38). Alhoewel er sterke stemmen zijn aan beide kanten, kan een stevig pleidooi worden gevoerd om de onduidelijkheid te laten staan.

Tegenover de persoon van wie God de zondige wandel opsomt in de omringende zinnen, wil God zeker dat mensen ‘trouw’ zijn. Aan de andere kant beschrijven de voorafgaande twee zinnen de zondaars als ‘opgeblazen’ en met begeerten die ‘niet recht’ zijn – precies het tegenovergestelde van een persoon met waarachtig ‘geloof’, dat in de Bijbel van God afhangt en daarom niet opgeblazen kan zijn (hetgeen onafhankelijkheid van God veronderstelt), noch verdorven.

Wat ook de te verkiezen manier om die zin te verstaan, de Babyloniërs zelf zijn zo slecht, zegt God, dat al hun gewezen slachtoffers op een dag zullen opstaan en de onderdrukkers zullen beschimpen met een lange lijst van ‘weeën’ (2:6, 9, 12, 15, 19) – dramatische vervloekingen die over hen worden uitgesproken omwille van hun vreselijke zonden.

Deze weeën moeten overdacht worden door elk volk met een verlangen om rechtvaardig te handelen. Het laatste wee is verbonden met afgoderij: ‘Wee hem die tot een stuk hout zegt: Ontwaak, en tot een stomme steen: Word wakker. Zou die onderrichten? Zie, hij is gevat in goud en zilver, doch er is volstrekt geen geest in hem. Maar de HERE is in zijn heilige tempel. Zwijg voor Hem, gij ganse aarde!’ (2:19-20).

Het is alsof de zondigheid van de Babyloniërs terug te voeren is naar hun afgoderij. De woorden zijn krachtige herinneringen dat God regeert over alle volkeren en dat hij de afgoderij verfoeit die mensen ertoe drijft meer te hunkeren naar geschapen dingen dan naar de Schepper die ze maakte en aan wie ze alles verschuldigd zijn (vgl. Rom. 1:18 e.v.).

Zo heeft God niet uitgelegd hoe Hij een zondiger volk kan gebruiken om een minder zondig volk te tuchtigen. Veeleer heeft Hij gezegd dat Hij meer weet over de zondigheid van de Babyloniërs dan Habakuk, dat Hij de boeken goed bijhoudt, en dat op een dag recht zal geschieden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten