vrijdag 20 december 2013

‘Hebt gij dan inderdaad voor Mij gevast?’ (Zach. 7)


2 Kronieken 24; Openbaring 11; Zacharia 7; Johannes 10
Een vraag vormt de motor voor de laatste twee hoofdstukken van het eerste deel van Zacharia. De vraag wordt gesteld door een delegatie van de ballingen en gaat over de naleving van de liturgie. De Joden in Babylon wilden liturgisch op één lijn blijven met de Jeruzalemieten.

Hun delegatie valt behoorlijk vroeg in het leven van de teruggekeerde gemeenschap – op het eind van 518 v.C., iets meer dan twintig jaar na het plaatsvinden van de initiële terugkeer en slechts een jaar sinds ze zich engageerden om de tempel te herbouwen, onder de prediking van Haggai.

Het formele antwoord op hun vraag komt er niet eerder dan 8:18-19. Maar de focus op vasten als na te leven ritueel vormt de aanleiding voor preekmateriaal en diverse profetische gezegden van de Heer die de louter formele gehoorzaamheid overstijgen en het volk nog maar eens terug bepalen bij de fundamentele kwesties.

Zacharia 7 is het eerste van deze twee hoofdstukken, en de verzen 5-14 bieden het eerste spervuur uit het antwoord van de profeet.

We kunnen dit materiaal praktisch indelen door drie vragen te stellen:

(1) Is onze godsdienst er voor ons of voor God? De profeet Zacharia brengt trouw Gods vragen over aan de afgezanten van de ballingen: wanneer ze tijdens zeventig jaren (d.w.z. vanaf 587) trouw op bepaalde dagen hebben gevast, in de veronderstelling dat dit de ‘juiste’ dagen waren, deden ze dit dan in de eerste plaats als een daad van toewijding aan God, of vanuit een bepaalde op zichzelf gerichte motivatie, om zichzelf goed te voelen (7:5-7)?

Vasten kan soms niet meer zijn dan zelfbeklag, of trouw aan een cultureel mandaat, of passieve aanvaarding van een traditie. Hoeveel van het godsdienstige gebruik was echt een offer aan God?

(2) Acht onze religie het ritueel hoger dan de moraliteit? Dit is de boodschap van Zacharia’s prikkelende verslag over de vroegere Joodse geschiedenis (7:8-12). Impliciet vraagt Zacharia of hun bezorgdheid over liturgische uniformiteit gepaard gaat met een hartstochtelijke toewijding om elkaar ‘liefde en barmhartigheid’ te bewijzen’, en het verdrukken van de zwakke en hulpeloze in de maatschappij te verfoeien (7:9-10).

Oprecht moreel denken moet uitmonden in innerlijke reflectie: ‘beraamt niet in uw hart elkanders onheil’ (7:10). Impliciet stelt Zacharia ons precies dezelfde vragen.

(3) Zet onze religie ons aan tot gedreven navolging van Gods woorden, of tot gehoorzaamheid aan onze eigen religieuze agenda’s? ‘En gelijk Hij riep zonder dat zij gehoor gaven, zo ook zullen zij roepen zonder dat Ik gehoor geef’ (7:13), zo kondigt de Heer almachtig aan.

Hartstochtelijk waken over de details van religie, inclusief liturgische reformatie, is nog minder dan nutteloos, als die niet gepaard gaat met een heilig leven.

In ware godsdienst is er niets, maar dan ook helemaal niets, dat belangrijker is dan dat je met je hele hart en op een onvoorwaardelijke manier gehoorzaam bent aan de woorden van God.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten