Deuteronomium 31; Psalm 119:97-120; Jesaja 58; Matteüs 6
Hoe vaak misleiden we als mensen toch onszelf als het gaat over religieuze zaken. Zoveel dingen die beginnen als bonus voor bekering en godsvrucht ontwikkelen zich tot boosaardige afgoden. Wat begint als een hulpmiddel naar heiligheid eindigt als de driedubbele val naar wetticisme, eigengerechtigheid en bijgeloof.
Zo ging het met de koperen slang in de woestijn. Hoewel ze bevolen en gebruikt werd door God (Num. 21:4-9), werd ze later een dermate religieus onding dat Hizkia ze vernietigde (2 Kon. 18:4).
Zo gaat het soms ook met andere vormen van religieuze inachtneming of geestelijke discipline. Je kunt met een fijn doel en om goede redenen starten met het bijhouden van een ‘geestelijk dagboek’ als een discipline die bijdraagt tot eerlijkheid en zelfonderzoek, maar dit kan gemakkelijk afglijden naar de driedubbele val:
(a) in je gedachten beschouw je het bijhouden van je dagboek in die mate als een duidelijk bewijs van je persoonlijke groei en trouw aan Christus, dat je neerkijkt op wie zich niet aan dezelfde discipline wijdt, en je geeft jezelf een schouderklopje elke dag je de praktijk volhoudt (wetticisme);
(b) je begint te denken dat alleen de meest volwassen heiligen geestelijke dagboeken bijhouden, dus ga je in vakjes indelen – en je kent nogal wat mensen zonder dagboek (eigengerechtigheid);
(c) Je begint te denken dat er iets in de daad zelf aanwezig is, of in het papier, of in het schrijven, dat een noodzakelijk middel tot genade is, een speciaal kanaal van goddelijk welbehagen of waarheid (bijgeloof).
Dit is het moment om je dagboek weg te gooien.
Het is duidelijk dat vasten een vergelijkbare valstrik kan worden. De eerste vijf verzen van Jesaja 58 brengen het verkeerde soort vasten aan het licht en veroordelen het, terwijl de verzen 6-12 het soort vasten beschrijven dat God behaagt. Het eerste is verbonden met hypocrisie. Mensen houden hun vastentijden, maar maken ruzie in de familie (58:4). Hun vasten verhindert niet dat ze hun arbeiders uitbuiten (58:3b).
Deze religieuze mensen worden rusteloos: ‘We probeerden het vasten’, zeggen ze, ‘maar het bleek niet te werken’ (58:3). Oppervlakkig bekeken lijken ze honger te hebben naar God en zijn wegen (58:2). Maar de waarheid is dat ze het vasten beginnen te zien alsof het een beetje magie was: omdat ik gevast heb, moet God me zegenen. Dergelijk denken is zowel vreselijk triest als verschrikkelijk zondig.
Het vasten dat God behaagt, daarentegen, wordt gekenmerkt door oprecht berouw (58:6-12). Niet alleen keert het zich af van eigen genotzucht, maar het deelt ook actief uit aan de armen (58:7), en het streeft er doelbewust naar ‘de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken’ (58:6), en ‘het spreken van boosheid’ na te laten (58:9). Dit is het vasten dat Gods zegen wegdraagt (58:8-12).
Eigen vertaling van de overdenking bij 26 juni uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten