donderdag 26 februari 2015

'Totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven' (Job 27)


Exodus 9; Lukas 12; Job 27; 1 Korinthiërs 13

De laatste rede van Jobs ‘ellendige vertroosters’ is die van Bildad (Job 25), en ze is aandoenlijk kort omdat zelfs hij nu inziet dat hij niets nieuws te zeggen heeft, net als zijn vrienden. Jobs antwoord is lang en complex (hoofdstukken 26-31), alsof hij vastbesloten is om zijn vrienden tot stilte te bewegen. Een gedeelte ervan is louter terugblik.

Het openingshoofdstuk (de lezing van gisteren, Job 26) toont ons Job die deze ‘vertroosters’ bespot om hun gevoelloosheid, de steriliteit van hun raad bij lijden als dit van Job. We zien ook hoe hij met hen akkoord gaat wat Gods onpeilbare kracht betreft. Na een adembenemende terugblik op Gods machtige daden, besluit Job: ‘Zie, dit zijn nog maar de uitlopers zijner wegen, en slechts een fluisterend woord vernemen wij van Hem. Wie zou dan de donder zijner kracht kunnen verstaan?’ (26:14).

Terwijl de ‘vertroosters’ Job ervan beschuldigen dat hij God reduceert tot onmacht, benadrukt Job Gods transcendente macht in die mate, dat hij de visie voorstaat dat God veraf is.

Dit brengt ons bij Job 27. Hier vind je alle spanningen in Jobs positie.

Job stelt zichzelf onder een eed (‘Zo waar God leeft’) om zijn punt te maken. Hij zal nooit toegeven dat zijn opponenten het juist hebben, want dit zou gelijkstaan met ontkennen dat hij zijn leven integer geleefd heeft: ‘Totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven. Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op; mijn hart veroordeelt niet een mijner dagen’ (27:5-6).

Maar ironisch genoeg is de God bij wie Job zweert, wiens grootheid Job heeft geprezen in hoofdstuk 26, de God die zelfs de adem in Jobs neusgaten schonk (27:3), volgens Job ook de God ‘die mij mijn recht onthoudt, en de Almachtige, die mijn ziel met bitterheid heeft vervuld’ (27:2-3).

Nog meer ironie: dit betekent niet dat God corrupt is of onrechtvaardig. Job erkent dat God onrechtvaardige en zondige mensen ter verantwoording roept (27:7-10) – vaak in dit leven (27:11-23), maar uiteindelijk in de dood.

Dit is niet Jobs finale positie, natuurlijk; het drama is nog niet voorbij. Maar we kunnen nadenken over de positie die we tot hiertoe bereikt hebben.

Ten eerste is het altijd best om eerlijk te zijn in onze overdenkingen over God, om posities te vermijden die de feiten verstoren (de dwaasheid van de drie ‘vertroosters’), om transparant te blijven voor God. Hij weet toch wat we denken. Hoop op vooruitgang is mogelijk waar eerlijkheid regeert, maar bijna onmogelijk waar er sprake is van bedrog.

Ten tweede betekent dit, dat er op de verschillende etappes van de pelgrimsreis van een gelovige altijd periodes kunnen voorkomen, waarin opponenten in hem of haar opvallende ironieën of diepzinnige mysteries zullen zien. Je mag natuurlijk niet roemen in tegenstellingen, maar waar het over zaken in verband met God gaat, zijn mysteries onvermijdelijk. Na verloop van tijd zullen sommige ervan opschuiven naar meer duidelijkheid, maar bijna altijd worden ze vergezeld door de heerlijkheid van nieuwe, zich ontvouwende dieptes.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten