maandag 23 februari 2015

'O, dat ik Hem wist te vinden' (Job 23)


Exodus 6; Lukas 9; Job 23; 1 Korinthiërs 10

We hebben twee rondes toespraken gehoord van de drie ‘ellendige vertroosters’, plus de antwoorden van Job. Er is nog een extra ronde, een ingekorte en onevenwichtige ronde. Elifaz spreekt en Job antwoordt (Job 22-24); Bildad spreekt zeer kort, en Job antwoordt zeer uitvoerig (Job 25-31), met buitengewone uitgestrektheid en gloed. De vertroosters hebben niets nieuws te zeggen en binden in. Jobs aanhoudende verdediging van zijn integriteit kan hen wel niet overtuigen, maar brengt hen wel tot een gemelijke stilte.

De laatste rede van Elifaz (Job 22) mag dan wel de grenzen van zijn poëtische beeldtaal verleggen, maar ze voegt niets toe aan de argumentatie; het is niet meer dan een herformulering. God is zo onvoorstelbaar groot, zegt Elifaz, dat Hij geen enkel voordeel kan hebben van mensen. Dus waarom zou Job denken dat de Almachtige onder de indruk is van zijn gerechtigheid?

Diezelfde grootheid garandeert dat Gods kennis en gerechtigheid volmaakt zijn. Indien dit het geval is, dan is Jobs lijden niet ongegrond: God heeft Jobs verborgen zonden losgepeuterd – zonden die Elifaz probeert aan het licht te brengen door lukraak te schieten.

Terwijl hij antwoordt met bepaalde argumenten die hij al eerder gebruikte, begint Job aan een nieuwe gedachtegang (Job 23). Hij beschuldigt God nu niet van ongerechtigheid, maar van afwezigheid, van onbereikbaarheid: ‘O, dat ik Hem wist te vinden, dat ik tot zijn woning mocht komen!’ (23:3).

Dit is geen verlangen om te ontsnappen en naar de hemel te gaan; het is een gepassioneerd en gefrustreerd verlangen om de Almachtige zijn zaak voor te kunnen leggen (23:4). Job is niet bang dat God zal antwoorden met angstaanjagende kracht en hem zal verpletteren (23:6); hij is eerder bang dat God hem gewoon zal negeren.

Geen geografische zoektocht van Job zal echter volstaan om God te kunnen vinden (23:8-9).

Jobs woorden verschillen in grote mate met het moderne literaire protest dat God zodanig afwezig is dat hij wel dood moet zijn. Job ‘wacht niet op Godot’. Zijn geloof in God is op een bepaalde manier onwrikbaar. Hij is volkomen overtuigd dat God weet waar Job is en alles weet over de fundamentele integriteit van zijn leven (23:9-11). Die onkreukbaarheid is niet de grootspraak van een zelfverklaard onafhankelijke; Job heeft nauwkeurig de woorden van God nagevolgd, terwijl hij meer van Hem genoot dan van zijn dagelijks voedsel (23:12).

Dit is waarom de afwezigheid van God hem niet alleen hoofdbrekens bezorgt, maar ook bang maakt (23:13-17). Jobs vasthoudend vertrouwen in Gods soevereiniteit en kennis zijn precies wat hij zo angstaanjagend vindt, want de empirische ervaring is dat, minstens in dit leven, de rechtvaardigen verpletterd kunnen worden en de bozen kunnen ontkomen. De ‘vertroosters’ beweren dat Job zou moeten vrezen voor Gods gerechtigheid; Job zelf is echter bang voor Gods afwezigheid.

Wanneer dergelijke dagen komen, is het levensbelangrijk om je het einde van het boek in herinnering te brengen – het einde van het boek Job en het einde van de Bijbel.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten