donderdag 19 februari 2015

'Maar ik weet: mijn Losser leeft' (Job 19)

Exodus 2; Lukas 5; Job 19; 1 Korinthiërs 6

De twee voor vandaag gekozen passages uit het Bijbelleesrooster (zie de twee laatste verwijzingen hierboven) zijn op een subtiele manier met elkaar verbonden. Jobs antwoord aan Bildad (Job 19) is treffend vanwege zijn intensiteit. Het is bijna alsof hij helemaal wil uiteenzetten wat de spanningen en paradoxen zijn in zijn eigen positie. Er zijn vier essentiële aspecten aan.

Ten eerste blijft Job zijn ellendige vertroosters hekelen voor hun compleet gebrek aan steun. Zelfs als hij al ‘werkelijk gedwaald’ zou hebben (19:4), is het niet aan hen om hem te vernederen.

Ten tweede
maakt Job nu concreet waar hij al de hele tijd indicaties voor geeft: als hij onterecht lijdt en als God de leiding heeft, dan heeft God hem onrecht gedaan (19:6). Nog maar eens beschrijft een rijtje verzen kleurrijk hoe God hem heeft neergehaald heeft, zijn weg heeft afgeblokt en op zijn wegen duisternis spreidt.

Ten derde biedt Job een aantal grafische beschrijvingen van zijn lijden. Zijn adem is afstotelijk voor zijn vrouw; zijn reuk is walgelijk voor zijn eigen broers (19:17). In een cultuur waarin de jeugd zijn ouderen moet respecteren, ondervindt hij hoe zelfs jonge kinderen smalend over hem spreken. Zijn gezondheid is verdwenen; zijn dichtste vrienden tonen geen bewogenheid of medeleven.

Maar ten vierde is de meest paradoxale component dat Job God nog altijd vertrouwt. In een gedeelte dat bekend staat voor zijn exegetische moeilijkheden (19:25-27), bevestigt Job dat hij weet dat zijn ‘losser’ leeft: dit is het woord dat gebruikt wordt voor Boaz in het boek Ruth (Ruth 2:20), en die blijkbaar hier een ondertoon heeft van ‘verdediger’.

Ondanks het bewijs van zijn huidige lijden bevestigt hij dat God, zijn losser, leeft, en ‘ten laatste zal Hij op het stof optreden’ (in het licht van het volgende vers is dit mogelijk een eschatologische verwijzing, of het kan verwijzen naar het einde van Jobs lijden, waarbij God staat op het graf van Job). Job zelf zal God met eigen ogen aanschouwen, en hiernaar hunkert zijn hart binnen in hem.

De integriteit en trouw van de man is verbazingwekkend. Hij weigert te ‘belijden’ wanneer er niets te belijden valt, maar hij houdt nooit op te betuigen dat alleen God God is. Satan is zijn weddenschap aan het verliezen.

Het is interessant dat ook Paulus de christenen in Korinthe oproept tot een bepaalde integriteit (1 Kor. 6). De droevige dimensie van dit hoofdstuk is dat minstens enkele van de Korinthiërs hun integriteit compromitteerden voor niets meer dan de gewone verzoekingen plus een subliminaal verlangen om te handelen zoals de cultuur die hen omringt.

Ze moesten helemaal niet het hoofd bieden aan het soort druk waar Job mee te maken kreeg. Ze moesten leren dat rechtszaken tussen christen broeders, waarbij ze proberen te winnen tegen elkaar, al meteen gelijkstaat met verlies (6:7); dat christelijke vrijheid nooit een excuus is voor bandeloosheid, aangezien gelovigen nastreven wat tot zegen is en ze weten dat hun lichamen een ander toebehoren (6:12-20). Dit zijn dingen die Job al wist.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten